Lezen

Lied van vroeger

‘We doen zijn jasje uit.’Het konijn hing ondersteboven uit te druppen. Keeltje door. Mijn grootmoeder wreef het mes met haar schort proper en depte haar neus met een zakdoek. Ze was niet ontroert omdat het konijn, inmiddels zonder jasje, ondersteboven hing te bengelen. Een verkoudheid noopte haar tot het meermaals snuiten der neus. Haar bril besloeg. Buiten slurpte mist het landschap op. Ergens joeg een paard zijn dromen achterna. Ze sneed met een achteloze precisie het buikje van het beestje open. Met haar lieve, oude handen, dezelfde handen waarmee ze mij knuffelde en streelde, voelde ze aan het buikje. Alsof ze een puzzel legde zorgde ze ervoor dat de organen klaar lagen om uit de buikholte te vallen als muntjes in het lunapark. De glimlach rond haar lippen maakte het tafereel vrediger dan het was. Het routineuze waarmee ze handelde gaf het iets gevaarlijks. De buurman stookte een vuurtje in een vat. Het verbrand rubber van oude banden overstemde iedere andere geur. Ik kreeg tranen in mijn ogen. Misschien was niet enkel de rook te scherp maar ook het leven dat zich aan mij presenteerde. Kippen pikten schraal graan. Later aten we het konijn met kroketten. We dronken tafelbier, ik wou dat ik roes kon proeven. Het huishondje week niet van de tafel. Nu vraag ik me af waar ze zijn de konijnen uit mijn jeugd. De talloze gevilde beestjes. Zullen ze, ontdaan van leed, hun opwachting maken wanneer ik oversteek naar gene zijde? Zullen ze, in een tijdscapsule, me terug mee nemen naar de jaren tachtig? Toen het gat in de ozonlaag het enige gevaar was dat op ons afkwam. Toen de Sint ook mijn schoen nog vulde en zomers eindeloos leken. Toen winters koud waren en al de rest nat.

Thomas De Mulder
2 0

De Woef

Het jaar? Dat moet 1978 geweest zijn. We waren twaalf jaar en zaten in onze banken te wachten. Het was een vrijdag. De dag dat de Woef naar onze zangkwaliteiten kwam luisteren.  Ik was al de hele week zenuwachtig en had veel geoefend. Voor de spiegel in de badkamer, in mijn kamer of terwijl ik in bad lag. Meezingend met David Bowie op een cassette die ik van de Top 30 had opgenomen. Zelfs de woorden van de radio-dj kende ik uit het hoofd. De Woef was onze meester in het zesde leerjaar. Zijn bijnaam was afgeleid van zijn familienaam, maar dan vernam ik pas op het einde van het schooljaar. Namen van mensen waren toen nog niet belangrijk. Met de voornamen van je vrienden kwam je al ver.   Hij was vooral groot. Je kon niet naast hem kijken. Hij was groter dan twee meter en speelde volleybal. Een hatelijke sport, vond ik toen. Vooral omdat ik klein was en meer aanleg voor voetbal had. Ik liep vlot onder het volleybalnet door zonder me te moeten bukken. De Woef was zo groot dat hij zonder zijn armen te strekken het plafond in de klas kon aanraken. Daarvoor moest hij wel op het verhoogje vooraan in de klas staan, maar echt hoog was dat niet.  Het verhaal ging dat de Woef ooit klem was komen te zitten in een schoolbank. Het waren van die banken waarvan je het werkblad omhoog kon doen. In die bak lagen boeken en schrijfgerief.  Om een leerling een vraagstuk voor de tiende keer uit te leggen, was hij in de bank naast de jongen gaan zitten. Ze hebben de bank moeten demonteren omdat hij er met zijn lange benen niet uit geraakte. De banken waren op maat van 12-jarige kinderen gemaakt. Doorgaans zijn die anderhalve meter groot. Al kwam ik daar niet aan. Zondag over een week zou er een speciale viering in de kerk zijn. De kinderen met de mooiste zangstem mochten vooraan in de kerk enkele liedjes zingen. Zij waren het gelegenheidskoor. Het was geen David Bowie, maar het leek het me wel leuk.  Danny naast me in de klas bleek minder zenuwachtig te zijn. Hij was ook een voetballer en zou die zondagochtend liever naar de wedstrijden van de grote jongens kijken dan naar de kerk te gaan. We zaten samen in een team. Onze wedstrijden speelden we op zaterdagnamiddag. Omdat Danny en ik meteen naast de deur zaten zei iedereen dat we op de eerste bank zaten. De bank aan de kant van de venster die op de speelplaats uitkeek, zou je ook de eerste bank kunnen noemen, maar dat werd niet gedaan. We kwamen wellicht als eerste aan de beurt. Het was een kerklied waarvan ik de inhoud ben vergeten. De Woef had vooraf gezegd hoe het in zijn werk zou gaan. “Iedereen begint te zingen en ik kom bij jullie langs. Niet schrikken, maar ik ga vlakbij bij je mond staan met mijn oor, zodat ik goed kan horen wie vals zingt en wie niet. Wie niet zo mooi zingt, geef ik een zachte tik op het hoofd met mijn hand. Als je dat voelt, mag je stoppen met zingen. Doe ik niets, dan blijf je gewoon zingen.” Met zijn handen zo groot als een kolenschop, kon hij ons met één hand uit de bank lichten, dus die tik was niet iets waar we verwachtingsvol naar uitkeken. Al was het uitdelen van een tik in die late jaren ‘70 grotendeels uit het schoolbeeld verdwenen. Toch had Danny ooit dicht bij een handafdruk op zijn linkerwang gestaan, toen hij tijdens de speeltijd het raam van het secretariaat aan diggelen had gestampt met de leren bal, die hij van thuis had meegebracht. We mochten enkel met plastic ballen voetballen. Maar als er wind was, voetbalde dat voor geen meter. Je moest dan al een aardig effect in de voeten hebben om te scoren. Na twee regels gezongen te hebben, stond de Woef bij onze bank. Danny had amper twee woorden gezongen en hij kreeg al een tik op zijn hoofd.  Daarna was het mijn beurt. Wat stond hij dicht bij mijn mond. Ik kon mezelf amper horen zingen. Ook best akelig, met dat grote oor van de Woef voor mijn ogen. Bij mij leek het langer te duren, maar ik voelde plots toch ook een hand op mijn hoofdhaar. Het leek alsof hij met die tik eigenhandig mijn mond sloot en mijn muzikale toekomst de grond in boorde. Ik keek naar Danny maar die leek zich er weinig van aan te trekken.  De klas zong verder. Op het einde bleef exact de helft van de leerlingen over, die alsmaar luider zongen. Alsof ze onze valse stemmen moesten overnemen.  Tijdens de misviering kregen de uitverkorenen een plaats op het altaar, het podium van de kerk. Wij kregen een andere taak toebedeeld.  Op het einde van de plechtigheid mochten we tekeningen ophangen. Alsof we kleuters waren. De zangers en zangeressen van onze klas stonden nog altijd recht op het altaar terwijl wij, de valse zangers en zangeressen, naar de stoelen op de eerste rij sjokten.  Ze keken ons hooghartig aan. Wij keken vals terug. De misviering was bijna afgelopen. Ik vertel dit voorval omdat het een kleine rol heeft gespeeld in mijn liefde voor muziek. Je moet weten dat muziek altijd enorm belangrijk voor me geweest is.  Maar het ultieme gevoel moet zijn om zelf op dat podium te mogen staan. Maar zingen was voor mij niet weggelegd. Dat had die tik van de Woef voor gezorgd. Ik zong vals, dat was duidelijk. En dat betert niet met de jaren. Hij had mijn mond gesloten.  Dertig jaar later We zijn ondertussen dertig jaar verder. Mijn vrouw en ik staan in de concertzaal AB in Brussel. Wat hebben we hier naar uitgekeken. We zijn allebei muziekliefhebbers.  Het internationaal bekende gezelschap ‘Choral 2000’ doet ons land aan. Alhoewel, gezelschap. Eigenlijk zijn ze maar met twee. Een dirigent en een jongeman op akoestische gitaar.  Begin jaren 2000 deden ze een oproep voor een optreden in een zaaltje. “Gezocht: 150 muziekliefhebbers om samen popklassiekers te zingen. Van Bowie en Nirvana tot Nina Simone.” Het recept bleek aan te slaan. Peter, de dirigent, bewerkte de songs voor een groot koor. Tweestemmig, driestemmig. Ze deden alsmaar grotere zalen aan. Eric, de man op akoestische gitaar droeg altijd een baseballpet van The Minnesota Twins, de baseballclub uit hun thuisstad Minneapolis.  In hun beginjaren tourden ze vooral in Amerika. Het ging van kleine naar grote zalen. Eerst koren bestaande uit 500 mensen, later werden het er 2000 en meer.  Via een vriendin die bij een concertpromotor werkt hebben we tickets weten te bemachtigen. Ze hebben een aantal koren uitgenodigd, maar er is ook plaats voor ‘gewone’ mensen, zoals wij.  Mijn vrouw, die geen onaardige zangstem heeft, hoopt op nummers van Nina Simone. Zelf kijk ik uit naar Bowie. Welke songs we gaan zingen, maken ze vooraf niet bekend. Ik heb er jaren niet meer aan gedacht, maar bij het betreden van de zaal moet ik plots aan het voorval met de Woef in het zesde leerjaar denken. Ik heb het nooit aan mijn vrouw verteld, besef ik tijdens het aanschuiven. Dat is iets voor straks. In de auto naar huis. Stel dat ze een zangtest afleggen vooraleer we naar binnen mogen, vraag ik me angstig af. Al is die angst niet nodig, want onze vriendin van de concertpromotor heeft ons gerust gesteld.  “Ze weten dat er in de zaal mensen zijn die niet al te best zingen. Maar dat is nu het mooie aan dit concept. Het merendeel van de mensen kan wel goed zingen. Zij overstemmen de mensen die ietwat vals zingen. Komt helemaal goed”, zei ze.  We geraken inderdaad zonder zangtest de zaal binnen. Iedereen krijgt een lintje met een bepaalde kleur. In de zaal wijzen medewerkers de bezoekers naar een vak met dezelfde kleur.  We staan in het gele vak. Naar wat ik kan zien, zijn er vier vakken. Er is voldoende ruimte in de zaal. Ik schat het aantal bezoekers op een twaalfhonderd.  Peter en Eric worden op een geweldig applaus onthaald. Vooraleer we tot een song komen die gefilmd wordt en later op YouTube belandt, gaat er een uur oefenen aan vooraf. “We spelen twee songs”, vertelt Peter. “De titel van het tweede nummer verklappen we niet, maar het eerste is ‘Here Comes The Sun’ van The Beatles. Een nummer van George Harrison. Zijn jullie er klaar voor? Yeah? Okay, let’s start.” Het oefenen gaat vlot. Eric laat ons helemaal in de song belanden met zijn fijn gitaarspel. Waar normaal een gitaarsolo klinkt, neemt de groene groep het over met een zeer subtiel ‘hmm hmm’. De magie van het zingen op een podium is voor mij nooit zo dichtbij geweest als op dit moment.  Na het eerste uur is er een pauze van een half uur. De twee pintjes gaan vlot naar binnen. Van zingen krijg je dorst. “Niet te veel”, zegt mijn vrouw. “Zodat je dadelijk niet begin te lallen. Of te luid gaat zingen.” Het is precies alsof ze me een knipoog geeft. In het café meen ik Danny te zien. De jongen naast me in de klas vroeger. Maar dat zou een al te groot toeval zijn. Hij had niets met muziek. Terwijl hij terug naar de zaal gaat, zie ik duidelijk dat hij het niet is. Maar hij heeft er iets van weg. Eric kondigt de tweede song aan. Hij heeft zijn pet afgezet. Nu zie ik pas dat hij lang haar heeft en een beetje op George Harrison lijkt. Of verbeeld ik me dat?  “We zoeken het niet te ver voor onze tweede song”, zegt hij. “We blijven bij The Beatles. Al is dit geen song van The Fab Four, maar wel eentje van de eerste soloplaat van George Harrison. Zijn jullie klaar voor ‘My Sweet Lord’?” Ik had op Bowie gehoopt, maar eigenlijk zijn deze songs nog beter. Een song over een mens die zoekende is. “I really wanna know you. I wanna show you Lord.” Doen we dat niet allemaal tijdens ons leven? Zoeken? Iemand leren kennen? Iemand iets willen tonen? Zoeken naar iets of iemand die ons bestaan zin geeft?  Het nummer lijkt gemaakt om samen met 1.200 mensen te zingen. We zijn klaar voor de opname van de definitieve versie die over een paar dagen op YouTube verschijnt. Ik zie drie camera’s. Eén bewegende op het podium en twee vaste op de balkons. Eric begint met de overbekende akkoorden van ‘My Sweet Lord’. Ik kijk naar mijn vrouw naast me. Een blik en een lach van verstandhouding.  Waar in de song in het begin al een elektrische gitaar weerklinkt, begint de rode groep met een fijn geneurie.  Wij mogen beginnen met de regels ‘My sweet Lord. Oh my lord.” Zo staat het ook op ons geel papiertje. Ik doe mijn mond open en voel plots een hand op mijn hoofd. Ik schrik en kijk achterom. Het is de Woef. Hij is natuurlijk ouder geworden en het lijkt alsof hij nog groter is dan vroeger. Hij torent boven iedereen uit. “Wat heb ik nu van dat zingen gezegd? NIET doen hè.” Ik hoor me nog net “WOEF” roepen en maak mezelf wakker van het schrikken. Ik zit rechtop in bed. Mijn vrouw naast me doet één oog open. Er komt daglicht door de jaloezieën van de slaapkamer. “Wat WOEF? Was je aan het dromen?", vraagt ze. "Weeral over dat voorval in de zesde lagere zeker?" "Heb ik je dat dan ooit verteld?", vraag ik. "Een paar honderd keer denk ik", zegt ze. "Maar in je droom wellicht niet." “Je was ook opnieuw aan het zingen. Of toch zoiets. Ik heb je al eens wakker proberen te maken.” Ik ben ondertussen een beetje gekalmeerd en lig terug op mijn kussen.  "Het was iets van George Harrison”, zucht ik.    

Rudi Lavreysen
0 0

Niets (Een Inzicht)

Onze (Nederlandse) taal is soms ontoereikend en kan sommige zaken niet benoemen. Nog niet. Volgens mij kan het woord 'niets' 2 betekenissen hebben: ofwel is er werkelijk niets, een leeg hol vacuüm dat we ons niet kunnen voorstellen en ons petje te boven gaat.  Ofwel is er wel iets, maar blijft het onzichtbaar voor ons en benoemen we dit gemakshalve als niets.  Vergelijk het met een dichte mist. Je ziet maar een paar meter ver, maar de gebouwen, de stad en de mensen zijn er nog steeds.  De missie van de wetenschap en wetenschappers is om hetgeen wat we nog niet kunnen verklaren daar een antwoord op te bieden en angst weg te nemen. Het onzichtbare proberen zichtbaar te maken.  Ik bemerk dat veel mensen 'angst' hebben, massaal hun toevlucht zoeken tot het geloof. Veel respect, maar ik heb andere houvasten om mijn weg te vinden in dit leven.  Ik bemerk ook dat veel mensen dingen die ze niet kunnen verklaren toeschrijven aan een hogere 'macht' of ' kracht', god, allah of jahwe genaamd. Ok, dat mag, maar persoonlijk vind ik dit problematisch. We worden teruggekatapulteerd naar de Middeleeuwen en ik zie dat veel mensen met het beschuldigende vingertje naar elkaar wijzen. Mensen, zijn we dan écht niet slimmer geworden? Écht niet? We kijken massaal naar domme tiktok filmpjes, we verliezen ons massaal in debiele dwaze onzin op televisie, .... Nee, niet voor mij. Jullie mogen doen wat jullie willen. We zijn tenslotte vrij, maar kom me niet vertellen hoe ik mijn leven moet invullen en dring me jullie mening of overtuiging niet op aan mij. Wederzijds respect en begrip daar draait het voor mij om. 

Pascal C.
2 0

liefs

Liefste jij   Eerst was je een onbekende, gewoon iemand die erbij was.  Op een dag gingen we iets drinken in het cafeeke met de scouts.   Onze ogen vonden elkaar, ik voelde iets warm binnenin.  We zochten elkaar op, we gingen samen naar Antwerpen, jij leerde me kajakken, we keken naar de film Nemo en toen we afscheid namen, gaf ik je een zoen op de mond.   Toen je me vroeg om samen met je te gaan wandelen in de Hoge Venen, wilde ik dolgraag mee. Je vroeg of ik mocht blijven slapen. Ik was 16, ons moeke vroeg wie je was. Ik zei dat je zoals een vriendin voor me was, niets bijzonder. Ik mocht blijven slapen.   We poetsten onze tanden en ik kreeg je bed, jij ging op de zetel slapen. Na een halfuurtje staren naar het plafond, hield ik het niet langer uit, ik ging naar je toe en kuste je. Ik vroeg of je bij me in bed wou komen slapen, we sliepen heel de nacht lepeltje-lepeltje. Ik voelde me heel gelukkig.  We puberden samen. We bleven samen en ik werd steeds meer verliefd.    We kochten een bouwvallig huis in Kasterlee en renoveerden het fenomenaal, jij werkte hard. Je hebt dat fantastisch gedaan, overdag ging je werken en ‘s avonds werkte je aan ons huis.   Toen ons droomhuis klaar was, kregen we onze Tuur, jij was een droompapa. Ik werd elke dag meer verliefd op je. Toen we tien jaar samen waren, trouwden we, je maakte me elke dag gelukkig. Een jaar later kregen we onze Gijs, je bent nog steeds een droompapa.  In april worden ze 11 en 9 jaar. Ons gezin overstijgt mijn dromen, alles gaat goed en ik ben super gelukkig met jou.   Ons huis is nog steeds mijn droomhuis, jij bent mijn droomman en we hebben twee zalige jongens.    Na twintig jaar, ben je nog steeds mijn liefde, ik hou van je. De liefde die we bedrijven is heerlijk. Je weet wat ik lekker vind en dat is zalig. Ik vind je mooi, je bent grappig, je doet dat goed met onze jongens. Je weet me steeds op te beuren en je geeft me goesting in het leven. Ik wil met jou nog vaak de liefde bedrijven en blijven geniet van het leven.   Liefs Floor 

Floor Lenaerts
0 0