Lezen

De Kriebelboom

Meer dan het verleden interesseert mij de toekomst,  want daarin ben ik van plan te leven. Albert Einstein   Eindelijk was ik onderweg naar Petrus. Ik had hem beloofd om langs te komen, maar had het wekenlang uitgesteld. Nu kon ik het niet meer uitstellen. Als ik hem nog wou zien, moest het vanavond gebeuren. Na mijn werk, rond een uur of zes, vertrok ik naar Gooik in mijn aftandse Citroën Berlingo. De airco was stuk en het was warm en onaangenaam, zelfs met het raampje open. En alsof dat nog niet genoeg was, was er op de E314 tussen Leuven en Heverlee een dodelijk ongeval gebeurd en stond het verkeer er muurvast. Tja, we kunnen niet alles voorzien, dacht ik, en ik kon niet anders dan erin berusten. Ik draaide het volume van de radio hoger en schoof mijn zetel verder naar achter. Het was mijn eigen fout dat ik weinig tijd had. Ik had het bezoek aan Petrus maar niet zo lang moeten uitstellen. De rest zou al wel lang bij hem op bezoek geweest zijn, die hadden tenminste de tact om niet tot de laatste avond te wachten. De spoeling van ons clubje was dun geworden. We waren nog maar met zijn zessen en nu Petrus zou komen te gaan, waren er letterlijk nog maar een handvol van ons over. Er kwam ook niemand meer bij, alsof de bron opgedroogd was.  De laatste was Geertje geweest en ikzelf was de voorlaatste. Ik zeg nu wel Geertje, maar Geertje was ondertussen een meter vijfennegentig groot en een behoorlijk imposante verschijning met zijn brede schouders en zijn meer dan honderd kilo spieren. Geertje was ook al vijfentwintig jaar oud. Waar was de tijd dat ik hem bij speelpleinwerking De Kriebelboom moest begeleiden als eenzame contactschuwe jongen van zes?   ***  “Wat wil je drinken deze middag, Geert Boekbinder?” Geertje Boekbinder keek langs mij door en hij deed alsof hij mij niet gehoord had. “Je krijgt deze middag bij het eten van je boterhammetjes een drankje van ons, Geert. Je mag kiezen: water, fruitsap, appelsap, Fristi of chocomelk. Wat heb je graag?” Bij het horen van het woord chocomelk keek hij me plots aan en zijn oogjes blonken zoals alleen die van kindjes kunnen blinken als ze hun favoriete drankje mogen drinken. “Geef hem maar water,” zei zijn papa. “Zeker? Want ik denk dat je graag chocomelk hebt, nietwaar? Ja? Dat dacht ik wel. Als ik het even op de achterkant van je handje mag schrijven, dan vergeten we het niet. Hier op het papier heb ik het al aangeduid.” Geertje legde zijn handje op het tafeltje. Ik ben zelf ook nogal voorzichtig bij het aanraken van andere mensen, dus ik benaderde hem alleen met de pen. Toch trok hij op het laatste moment terug en hield hij geschrokken zijn handjes dicht tegen zich aan. “Hij heeft niet zo graag dat hij aangeraakt wordt,” zei zijn papa, “We hebben hem laten testen op autisme, maar dat is het niet. Hij is gewoon erg gevoelig voor aanraking, vrezen we. Het staat allemaal op zijn medische fiche. We hopen dat het na deze zes weken op de speelpleinwerking verbeterd is, maar voorlopig is het zo.” “Dat is niet zo erg, meneer Boekbinder, we zullen wel zien hoe het loopt. Die medische fiche mag je daar aan de hoofdmoni afgeven.” “Het is meneer Croisset, juffrouw. Zijn echte vader is overleden.” “O sorry. Dat wist ik niet.” “Niet erg, gaat het lukken?” “Ja, hoor. We gaan goed voor hem zorgen.” Geertje was niet van zijn plaats gekomen en keek mij angstig aan. Wat zou ik doen? Ik herkende mezelf op die leeftijd en had onmiddellijk medelijden. “Ga je flink onthouden dat je chocomelk gekozen hebt?” Hij knikte heftig en ik twijfelde er niet aan dat hij het zich wel zou herinneren, zoals zijn oogjes geblonken hadden. “Dan mag je nu gaan spelen. Of je mag hier ook bij me in de buurt blijven zitten. Straks beginnen we aan het spel.” Ik keek naar mijn blad en telde. Er stonden nog een paar kindjes op de lijst van 4- tot 6-jarigen die zich wel ingeschreven hadden, maar nog niet aangemeld waren. Ik keek op mijn horloge. Ze hadden nog een vijf tot tien minuutjes de tijd. Dan zouden de boxen het themalied ‘Shut up and dance’ van Walk the Moon superluid uitbraken, zodat iedereen wist dat de formatie zou beginnen. Geert was een meter of vijf achter mij in het gras gaan zitten, met zijn rug tegen de muur van het secretariaatsgebouw. Even verderop waren kinderen en moni’s aan het volksdansen, daarnaast waren ze aan het trefballen. Op het basketpleintje tilde een 14-jarige de kleuter Salina omhoog zodat ze de bal sneller in de ring zou krijgen. Salina, dat was een enthousiast superaanhankelijk kind, dat altijd lachte, wist ik van vorige zomer. Die moest ik uit de buurt van Geert houden, want die knuffelde ie-de-reen en trok aan ieders armen. Salina zou een lang leven beschoren zijn en iedereen van ons overleven. Altijd even opgewekt. Wouter, de hoofdmoni, kwam naar me toe.  “De papa van Geert was net bij me.” “Ik weet het.” “’t Is een zorgenkindje, zou jij…?” “Ik hou hem wel in de gaten.” “Fijn. Als er iets is, laat het mij maar weten, of als hij nood heeft aan rust, stuur hem dan maar naar het secretariaat bij mij, dan kan hij daar bekomen.” In feite had ik het op dat moment al door, of alleszins, ik vermoedde het dat hij één van ons was. Na een weekje contacteerde ik Petrus en hij vroeg me de test te doen. “Pas daarna zijn we zeker,” zei hij, “Geef de ouders mijn visitekaartje en zeg dat ze onmiddellijk een afspraak kunnen krijgen. Hoe sneller we hem kunnen helpen, hoe beter.” Voor mezelf was Petrus pas op mijn elfde in mijn leven gekomen. “Net op tijd,” had hij gezegd, “want de pubertijd doet soms vreemde dingen.” Natuurlijk was de test positief, al kostte het me behoorlijk veel moeite om hem zover te krijgen dat hij zou meewerken. Ik moest hem eventjes voor mezelf krijgen en ik bedacht een hele waarzeggersetting waarbij iedereen apart bij mij in het tentje moest komen en ik de lijnen van hun handpalm betastte om hun toekomst te voorspellen. Het was niet ideaal, echt niet, want hoewel ik altijd al nieuwsgierig geweest was naar wat er van iedereen zou worden, was ik ’s avonds helemaal paraplu van alle toekomstbeelden die ik had gehad. Ze zijn niet altijd even prettig als bij Salina. Geert had zich bovendien in het secretariaat bij Wouter verschanst en na alle kindjes en moni’s ‘gezien’ te hebben, bijna honderd in totaal, moest ik hem toch nog gaan zoeken. Ik vond hem in de knuffelhoek bij Wouter in het secretariaat. Wouter zat aan zijn laptop en had gelukkig zijn hoofdtelefoon op zodat ik hem toch nog kon aanraken en hij mij. Dat was altijd cruciaal. Petrus was nog nooit iemand tegengekomen van ons bij wie dat niet cruciaal was. Ik knielde naast hem, nog altijd verkleed met die lelijke gele bandana, die grote goudkleurige oorbellen, die weide bordeaux rok met belletjes, die ik uit mijn moeders hippietijd had geleend en dat strakke zwarte topje met borduursel uit de verkleedkoffer van onmogelijk smalle medemoni. Enfin het stereotiepe van hoe we eruit zouden moeten zien volgens de goegemeente. Na de test was Geertje ook niet meer bang om door mij aangeraakt te worden. Met zijn handje in de mijne wachtte hij die avond tot zijn stiefpapa hem kwam halen.  Ik gaf meneer Croisset Petrus’ visitekaartje met de uitleg dat hij mij met een gelijkaardig probleem als Geert destijds goed geholpen had. “Je kan binnen de week een eerste afspraak krijgen,” voegde ik eraan toe.  Petrus Michel      Klinisch kinderpsycholoog  Toekomstlaan 43 3920 LOMMEL Tel. 011 55 43 12 Gsm 0474 65 34 58 petrusmichel@outlook.be  Therapievormen Assertiviteitstraining – gedragstherapie – gesprekstherapie – gezinstherapie – speltherapie – opvoedingsondersteuning  Ondersteuning bij Adhd – autisme(spectrumstoornis) – emotionele problemen – faalangst – gedragsproblemen – kind-ouderproblemen – laag zelfbeeld – verlegenheid – hoogsensitiviteit…   “Hoe jij dat doet,” zei Wouter achteraf. “Die jongen laat niemand binnen een perimeter van anderhalve meter komen en jij staat hier hand in hand. Ongelooflijk. Ik wist dat jij de juiste persoon was voor hem. Maar dit vind ik toch bijzonder.” Hij klopte me op de schouder. Omdat ik zo moe was van dat hele waarzeggersgedoe flitste zijn beelden me onverwacht heftig door het hoofd. Gelukkig begon hierna het weekend en had ik tijd genoeg om te crashen. Ik ging niet mee iets drinken in Café Pato met alle moni’s die avond, kroop er om acht uur in en werd ’s anderendaags gewekt door Petrus’ telefoontje. Hoe alles gelopen was enzo. Natuurlijk wou hij dat weten en ik had hem nog niks gestuurd. Ook zondag ben ik nog in de buurt van mijn bed gebleven. Dit maar om te zeggen dat het testen van Geert en het hele plannetje dat ik daarvoor uitgedokterd had, me bijna van al mijn krachten had beroofd.  ***  Toen ik om half negen ’s avonds voor Petrus’ deur stond, riep hij me binnen nog voor ik op de bel gedrukt had. “Kom binnen, Kaat. Ik dacht dat je niet meer zou komen. Dat je als enige niet zou gekomen zijn.” “Ik euh, tja…” “Ach laat zijn, geen excuses, ik ben blij dat je er bent. Het is mijn laatste avond. Ik zou hem liever alleen doorbrengen, maar jouw gezelschap kan ik nog net verdragen, denk ik.”  Petrus was na zijn pensioen in een klein huisje in Gooik gaan wonen, ver weg van waar hij zijn praktijk gehouden had. Het was een witte bungalow die hij huurde van een boer iets verderop. Alles wat hij had, had hij al verdeeld meer dan vijf jaar geleden. Hij leefde nu rechtstreeks van zijn pensioentje. Zijn vrouw was al meer dan 30 jaar dood, zelfs ik had haar niet gekend, en ze hadden geen kinderen. Alles ging naar vzw’s en derden, had hij gezegd en hem kennende had hij dat ook zo uitgevoerd. “Ik weet dat het jouw laatste avond is. Sorry.” Ik gaf hem een knuffel als verwelkoming en zag zijn beeld scherper dan ooit. Ik zag hoe hij bleek en leeg in de zetel hier in de woonkamer zat. De schilderijtjes aan de muur. De kamerplanten op de vensterbank. Alles in een helder daglicht. “Hoe dichterbij de dood, hoe helderder het beeld, niet?” “Ja.” “Heb je geprobeerd om je dood uit te stellen?” “Zoals ieder van ons die zijn einde voelt naderen, maar het heeft geen zin, Kaat. Je weet dat het geen zin heeft. ‘t Is niet dat ik niet geprobeerd heb om het lot op z’n minst een klein beetje te veranderen, maar ik weet dat het niet gaat.” “Misschien als je gewoon niet in de zetel gaat zitten.” “Het lot vindt altijd een manier. Dat weet ik nog van mijn lieve Sandra, en eerlijk, Kaat, ik ben het moe om me te verzetten.” “Heb je graag dat ik blijf.” “Nee. Ik wil dit moment voor mezelf.” “OK. Ik heb Carcassonne mee. Dat speelden we vroeger zo vaak en zo graag.” “Dat is waar. Laat ons dat maar even doen, het verzacht het wachten misschien. Ik zou je trouwens iets willen vragen.” “Geertje?” Petrus glimlachte.  “Geertje, ja. Ik maak me zorgen. Hij zal een gewelddadige dood sterven.” “Is die flits …” “Een geweerschot, ja. En toch is hij bij de politie gegaan.” “Bij de politie?” “Hij wil iets met zijn gave doen, zegt hij. Hij is ook zo gevoelig. Gevoeliger dan de rest van ons. Je weet dat hij meer kan dan iemands dood voorspellen.” “Ja, hij krijgt ook andere beelden door, dat wist ik.” “Hij heeft zijn oefening zo verfijnd dat hij, als hij zich concentreert, aan de slag kan met kleding en andere persoonsgebonden artefacten.” “Waaw. Hij is goed.” “Té goed, misschien. Hij wil verdwijningszaken en moordzaken helpen oplossen.” “Hem kennende gaat hem dat nog lukken ook.” “Waarschijnlijk wel. Maar al die beelden, Kaat. Al die miserie. Hoe gaat hij dat allemaal verwerkt krijgen? Je weet hoe vermoeiend dat het is. Hij zal zich compleet uitputten. Zorg voor hem, Kaat. Zorg voor hem.” “Ik kan toch niet na zoveel jaar bij hem aankloppen. Hallo! Ik moet voor jou komen zorgen.” “Jij vindt wel een manier. En trouwens, volgens mij weet hij het al dat je opnieuw in zijn leven zal komen. Hij zal jou verwachten.” “Niet zo beginnen, Petrus, dat is echt een vreemde manier om mij te overtuigen.” “Ach ja, je ziet maar. Ik maak me gewoon zorgen. Wie is het eerst aan zet?” Zwijgend speelden we een uurtje Carcassonne, daarna keken we nog naar een BBC-natuurdocumentaire voor hij me, net voor twaalf uur, de deur uitwerkte en ik weer de lange weg terug naar huis moest. Ik heb de hele autorit gehuild en ook de rest van de nacht. Het duurde meer dan een week voor ik weer een beetje kon slapen. ‘t Is niet omdat je op iets voorbereid bent, dat het je daarom minder hard raakt als het eenmaal zo ver is.  Petrus’ urne werd bijgezet op het kerkhofje van Gooik vlak buiten het centrum, met zijn lage muurtjes en haagjes lag het vol in de wind. De schapenwolkjes leken als pluizenbollen tegen het blauw van de hemel geplakt. Iedereen van ons was er. Ook Geertje. Maar ik was te zeer aangedaan om hem aan te spreken. We stonden daar als vijf stille zoutpilaren te luisteren naar de priester die de laatste gebeden uitsprak. Verder dan een paar algemeenheden geraakte hij niet. Hij had Petrus niet goed gekend, gaf hij toe. En dat was waar. Hij had hem zeker niet gekend zoals wij hem gekend hadden. Of zoals hij ons gekend had. Hij was de lijm die ons bij elkaar gehouden had.  Een maand nadien stond Geertje voor mijn deur. Hij was onweerstaanbaar. Voor het eerst sinds lange tijd kon ik weer lachen. En op de ene of de andere manier voelde het niet alsof ik erin geluisd was. Ik was nog nooit zo blij geweest om iemand terug te zien. We dansten samen de themadans van zoveel jaar geleden op De Kriebelboom. ‘Shut Up And Dance’ van Walk the Moon. Alsof het inderdaad allemaal al lang geleden was bepaald dat het zo had moeten lopen. 

Hans Van Ham
15 0

Het beest

Het Beest.  (Sproerhaal, vraagt tien minuten van je tijd om te lezen,is leuker dan het invullen van enquêtes ) In een land ver van hier mijmert een koningin in de veranda over de eerste ontmoeting met haar man.In de twintig jaar dat hij op de troon zat waren er geen onnoemelijk problemen geweest in het land.De grond was er vruchtbaar, er heerste een goed klimaat, zachte winters en milde zomers en hun landgenoten waren over het algemeen tevreden. Ze onderhielden nauwe contacten met de naburige koningsparen door met hen elk jaar op skivakantie te gaan naar ice-cape- verdië en in de zomer naar sunlight-isles. Dat waren eigenlijk familieuitstapjes ,gezien ze via hun betovergtootvader met elkaar verwant waren.Vandaag zou ze nog wat mails moeten beantwoorden, en de ontmoeting met de koningin van Konterije voorbereiden. Bij de Noordgrens had men de laatste dagen 's nachts vervelende geluiden gehoord. Men had er eerst niet veel aandacht aan geschonken tot het toch de nachtrust teveel verstoorde. Men werd ongerust en besloot om het bosrijke gebied bij de grens met drones te verkennen. Enkele minuten later verschenen er op computerschermen in de gemeentehuizen een eerste beeld van "het beest"  Ze waren verbijsterd . Het nieuws ging als een lopend vuurtje door de grensprovincie. Dit hadden ze niet verwacht. Een groot beest had een spoor getrokken door de bossen en lag daar te slapen. Het had iets van een teddybeer maar veel groter. De beelden werden direct naar het paleis gestuurd.    De koning stoof de veranda binnen. Hij zag bleek. Zo kende de koningin hem niet. "In het noorden", zei hij. “Een beest, nog nooit eerder gezien,…gigantisch groot…!  Alvorens ze hem om wat meer uitleg kon vragen was hij al weer weg. Ze hoorde hem in de verte zijn eerste minister iets toeschreeuwen .Iets van "minister van land-en tuinbouw en ministerie van mens en ... ,.....veiligheidsraad" De dauwdruppels op de klimrozen waren ondertussen opgedroogd . De zon scheen nu al wat feller maar zij kreeg het koud.   In het noorden wist men niet goed hoe men er mee moest omgaan. ’s Nachts hield men de ramen dicht en overdag moesten de kinderen vooral in de buurt blijven. De ene zwoer bij oordopjes, de anderen zetten een koptelefoon op met relaxatiemuziek om in te kunnen slapen. Men raakte er oververmoeid. op het randje van een depressie . Ze verloren hun concentratie en vooral hun geduld .   De staatshoofden van de naburige landen moesten worden gecontacteerd. Hadden zij dit beest ooit gezien ? Of zaten zij er voor iets tussen? Ook werden mails verstuurd met in de bijlage foto's van het beest naar alle universiteiten in het binnen - en buitenland. "Laat maar wat het ministerie van land- en bosbouw betreft," riep de koning. " Niemand kent dit beest".   Om eén uur in de namiddag stopte een taxi aan de voorzijde van het paleis. Een boom van een man met een warrige haarbos glipte het paleis binnen en repte zich met grote stappen naar de koning. "Ik kan u helpen "zei hij. “Het is een uiterst merkwaardig monster. U zal er nergens informatie over vinden. Niet op het internet noch in boeken. Maar toen ik er over hoorde nam ik meteen het vliegtuig en een taxi want ik denk dat ik u kan helpen. Ik weet alles over monsters . Ik heb een master in monstrologie . Maar deze heb ik nog nooit gezien. Ik zou het zeer graag bestuderen maar er is voorzichtigheid geboden." "Een monster ! U noemt het een monster! ",riep de koning uit .  "Daar lijkt het toch op ", zei Warhoofd. "Monsters moet je niet willen te lijf gaan. Ze kunnen gevaarlijk zijn alhoewel er ook aardige monsters bestaan" ."En ik raad U sterk af om het proberen neer te schieten. Dan maakt U het alleen maar erger. Laat het maar aan mij over. We kunnen in een eerste fase verder observeren met de drones. Kom er echter niet te dicht bij, je weet nooit hoe het daarop reageert. Ik stel op basis daarvan wel een plan van aanpak op." De man verliet het paleis. Niemand had zijn naam gevraagd. Maar ze rekenden op hem.   " Meen je dat nu echt" zei een magere man met rond brilletje ? Hij stond naast de taxi en keek Warhoofd smalend aan. "Ken ik U ?" vroeg Warhoofd "U kent me maar het is de eerste keer dat we mekaar ontmoeten," zei de magere man. Voordat hij iets terug kon zeggen werd een leren zakje in zijn hand geduwd en stapte de magere man in de taxi die voor hem bedoeld was ."Dit zal U nog goed kunnen gebruiken ," zei de magere en hij knipoogde voordat hij met de taxi in stilte vertrok. Warhoofd bleef verweesd achter. Hij bestelde een andere taxi en keek stiekem wat er in het zakje zat. Wat had dit te betekenen ? Waarom zou een klein fluitje nog van pas kunnen komen ? Hij was een man van de wetenschap.  "Naar het Nationaal archeologisch museum" zei hij. "Ik moet daar iets bekijken." Vervolgens liet hij zich naar het natuurhistorisch museum en het instituut voor oceanografie brengen. Na nog wat heen en weergerij liet hij zich naar een café op een onbekend adres rijden ver van de stad.  Hij betaalde de chauffeur die met een brede glimlach 2000 euro ontving. "Voor die prijs wilde hij Warhoofd wel een hele week rondrijden,"dacht hij. Warhoofd was moe maar had nu wel echt een frisse pint nodig en stapte het café binnen.Hij ging aan de toog zitten en bestelde. "Aardappelschillen daar maak ik chips van" zegt de man die naast hem zit , het zijn de beste. Zag u het ook in het laatavondjournaal ? Wat een kermistoestanden. Fake news en complottheorieën daar worden we mee overspoeld. Ik zeg altijd beter 1 goede pint dan tien limonadeflessen."  Warhoofd kreeg er een zwaar hoofd van. Hij knikte instemmend maar had niet echt geluisterd en bestelde een tweede pint. “Teveel bloemkoolvelden hier , daar zouden de milieuactivisten zich eens beter mee bezighouden. Ja , mijn moeder zei altijd dat je van zonnebloempitten slimmer wordt. Met peterseliestengels maak je altijd de beste soep, dat zei ze ook." Warhoofd bestelde een derde pint. “Mijn betovergrootmoeder had een ongelooflijke encyclopedische kennis. Ze was een gerenommeerde kinderpsychologe,weet u , en had zo haar opvoedingsmethodes. Ik bewonder haar professionaliteit hoor. Al die digitale onzin tegenwoordig met computerspelletjes en virtuele werelden.Uren heb ik in de universiteitsbibliotheek gezeten om mijn familiestamboom te bestuderen." Warhoofd leegde zijn glas.  "Oh, Hebt u het ook gehoord van de vuurtorenwachter ? Hij maakte een onvergeefelijke fout,zegt men. En in de brandweerkazerne…..” Warhoofd excuseerde zich. Hij had graag in alle rust de computerbeelden nog even bekeken op zijn tablet maar hij voelde zich wat duizelig. Die caféfilosoof naast hem bezorgde hem koppijn ( of die pintjes ? ) Warhoofd excuseerde zich. Hij moest dringend naar het toilet . Hij las de tekst die op de toiletdeur was gekrast.   “Elfen,kabouters    feeën en trollen, Met monsters en draken moet je niet sollen”.  Wie gelooft er nog in sprookjes,dacht hij.Hij verliet het café via de achterdeur.   Warhoofd wandelde met grote passen over het pad achter het café. De frisse boslucht deed hem goed. Maar draaide hij nu in rondjes ? Hij struikelde over een steen. Hij was wel monsteroloog maar een held was hij nu ook weer niet. Zeker niet in een akelig donker bos dat er alsmaar akeliger begon uit te zien.Het kronkelige pad leidde hem verder van de bewoonde wereld af dan hij had gewild. Op de sterren moest hij niet rekenen,die kon hij door het dikke bladerdek ook al niet meer zien. Net toen hij zich afvroeg of hij niet beter op zijn stappen zou terugkeren maakte hij een tuimeling .Voor hij het goed besefte volgden hierop wat buitelingen en belandde hij in een donkere diepe put. Daar lag hij dan. Hoog boven hem bengelde zijn tas aan een tak.    Alex, die als wees was opgegroeid had altijd al van monsters gehouden. Hij kon uren naar series kijken op Netflix als er maar een monster in de hoofdrol zat. Het monster waar men het de hele tijd al over had op de televisie leek daar volgens hem helemaal niet op .Het lag gewoon in het bos en het leek vrij aaibaar. Waar hadden die volwassenen het wel over ? Hij was niet zo’n broekschijter. Wat al die grote mensen niet durfden zou hij wel doen. Even van dichtbij een kijkje gaan nemen. Een monster benaderen en er dan aan zijn vrienden in het weeshuis over kunnen pochen. Hij beeldde zich al in hoe ze aan zijn lippen zouden hangen. Eindelijk zou hij ook eens een spannend verhaal hebben en zou hij niet meer de Netflix- nerd genoemd worden. Hij sloop door het bos tot hij aan de rand van de plek was gekomen waar het beest zich had neergelegd. Nu hij zo dichtbij was leek het toch echt groot. Hij klom eerst in een hoge boom. Hij zag de dikke buik regelmatig op en neer bewegen. De ogen waren gesloten. Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn angst.  Hij kroop door het nest van verhakseld hout maar toen hij het bijna kon aanraken slaakte het monster een diepe zucht. Nu kwamen er toch wat zweetparels op Alex's voorhoofd. Het leek erop dat het monster ontwaakte. Daar had Alex geen rekening mee gehouden. Hij zag de bui al hangen. Hij moest zorgen dat hij weg was vooraleer hij onder één van die enorme poten zou terechtkomen. De grond onder zijn voeten begon te daveren. De snelheid waarmee hij wegrende verdiende een vermelding in het guinness book of records.   Warhoofd bleef wat verdwaasd liggen. Alle raders in zijn hoofd begonnen te draaien. Zijn linkerhersenhelft zocht naar oplossingen. "Je kleren zitten te strak om uit de put te klauteren", "controlleer of je niets gebroken hebt" , "ga vooral niet te vlug rechtstaan om draaiingen te voorkomen ". De rechterhersenhelft gebood hem luid te gaan schreien en om vooral wakker te blijven en te wachten op de reddingsactie die op touw zou gezet worden. (Het paleis zal wel willen weten waar hij uithangt zeker ?). Het duizelde voor zijn ogen. Een beeldmooie vrouw keek over de rand van de put naar Warhoofd. Haar figuur lichtte op in het duister en ze had een be-toverende glimlach . Haar kleed was bestikt met fonkelende parels en haar blonde haren glommen in het duister. Warhoofd zag haar naar hem toe buigen en haar hand over hem uitstrekken. Zag hij nu sterretjes ? Over de put draaide ze tien keer met een glinsterende ster op een stokje en hij voelde hoe hij uit de put steeg en op een bedje van mos landde . De bloedmooie vrouw gaf hem een kus en hij vond zijn krachten bij wonder meteen terug . Hij had het gevoel naar de hemel te stijgen,( maar dat gebeurt enkel in sprookjes, dat kon dus niet) .Hoe ze dat voor mekaar had gekregen zou hij wel willen weten .Hij was door haar schoonheid nog bedwelmd toen hij zijn tas uit de boom schudde .“Elfride “,zei ze. ” Ik ben een toverfee.” “'k Zal het maar geloven “,dacht Warhoofd. Ze verlieten samen het bos bij daglicht.   Alex liep terug naar het weeshuis. Hij nam er een dvd van 1 van zijn lievelingsfilms. Misschien moeten we deze op groot scherm afspelen voor dat beest.. monster. Bij het zien van monsters op een reusachtig scherm voelt hij zich dan ook eens heel klein en wordt hij wel zo bang om verpletterd te worden dat hij wegrent en terugkeert naar Monsterland of hoe het ook heet…dat land waar de monsters vandaan komen. Dan komt hij misschien nooit meer naar mensenland terug, aardig of niet , hij is simpelweg te groot! Maar hoe hij dat voor mekaar zou krijgen was nog de vraag.   Met de dvd in zijn rugzak klauterde hij weer stiekem uit het raam. Hij vond zijn oplossing zelf wel briljant. Hij nam zijn skateboard en ging er van door. Wanneer hij genoeg vaart kreeg legde hij zich neer op zijn buik.Hij greep het board goed vast en zag hoe hij over de huizen vloog. Kabouters zouden harde werkers zijn. Dat wist hij uit de verhalen die zijn moeder nog had verteld toen hij nog een peuter was. Die zouden de klus wel snel kunnen klaren. Alle lakens aan mekaar naaien voor een reuze- projectiescherm.Hij moest met zijn idee zo snel mogelijk naar het koninklijk paleis. De wind trok zijn haren strak naar achter. Hij bereikte de topsnelheid en zag het land onder hem door flitsen. Opeens voelde hij zijn board zakken en snelheid verliezen. Enkele seconden later lag hij tussen de bloemkolen. Pfff, in zijn haast had hij de batterij niet meer opgeladen. Hoe stom was hij geweest!   Hij hoorde iemand praten. “Ah,dat moeten die bloemkoolvelden zijn waar die vent in het café het over had. Ze zijn wel heel erg uitgestrekt. Zeg,eens Elfride , de koning rekent op mij. Maar eerlijk gezegd weet ik het ook niet hoe we dat monster daar wegkrijgen.” .“Had je eerder moeten aan denken” ,antwoordde Elfride.  Alex sprong recht! "Ik ving jullie gesprek op,"zei Alex . "Ja," antwoordde Elfride,"Warhoofd heeft zich flink in de nesten gewerkt. De zogenaamde monsteroloog, ha ,ha!" “Ik heb een briljant idee” ,zei Alex.” Laat het me even uitleggen.”"Laten we eerst eens de koppen bij elkaar steken" , zei Elfride. "Ja,de koppen bij elkaar steken " .beaamde Warhoofd  Ze maakten het zich gezellig tussen de bloemkolen onder de heldere sterrenhemel . “ Jij ,Alex ,je hebt wat teveel fantasie. Denk je nu echt dat je dat voor mekaar zou krijgen? Waar zijn die kabouters die je zullen helpen? Een monster is een sprookjesfiguur net zoals ik. Wij weten hoe we dit kunnen oplossen,” zei Elfride. "Ik kan dingen doen zweven. Dat heb ik van mijn moeder geleerd. Jaren heb ik geoefend om een schildpad de lucht in te krijgen." Mijn krachten reiken nog niet zo ver. Zo’n gigant laat zich niet zo gemakkelijk wegzweven. Elfride begon zacht te zingen.   “Laat ons alles geven. Monsters laten leven Komen ze te dicht , dan laten we ze zweven. Maak ze niet bang, zweef ze terug naar monsterland."   Alex viel in slaap. “We kunnen het monster met dat prachtige lied van je eerst in slaap wiegen en dan mag jij je toverkunsten nog eens laten zien Elfride.”, zei Warhoofd. “Dat wist ik al”, zei Elfride” ." Ach zo ? je wist dat al." antwoordde Warhoofd. Ze vielen tussen de bloemkolen in slaap. De volgende ochtend vertrokken ze met Alex's skateboard.( Elfride had dat ding weer aan de praat gekregen). Het was wat krap maar ze konden er met zijn drieën netjes naast mekaar op zitten .  Algauw zagen ze het Monster in de bossen bij de grens. Het zat rechtop gretig te smullen van de boom kruinen rondom hem. Ze waren er nu vlakbij. Alex, kreeg zweetbandjes en zijn dvd glipte uit zijn handen. Zijn lievelings film! Hij vergat even dat hij op een skateboard zat. Hij wou er naar grijpen, verloor zijn evenwicht en hij viel pijlrecht naar beneden op een boomkruin waar het monster net zijn zinnen had opgezet. Hij verdween tussen diens tanden. “Oh wee “,riep Warhoofd. “Neem je fluitje”zei Elfride. Speel en ik zal zingen.   “Laat ons alles geven.Monsters laten leven Komen ze te dicht ,dan laten we ze zweven. Maak ze niet bang,zweef ze terug naar monsterland."   Ze zagen hoe het monster begon te geeuwen en in slaap viel. Ze nam haar stokje. Ze draaide het tien keer rond en zei : “Elfen,kabouters    feeën en trollen, Met monsters en draken  moet je niet sollen”.   “Waar heb ik dat nog gehoord of gelezen ?” , vroeg Warhoofd zich af. Met grote ogen zag hij het monster opstijgen en wegzweven tot boven de wolken waar hij ook in verdween. “Adieu Alex”,zei Warhoofd droevig.  "Misschien spuwt het monster je daarboven wel weer uit . Zoals de walvis ook Jonas uitspuwde."    Warhoofd verliet zo snel mogelijk het land. Niemand mocht weten dat hij geen monsteroloog was. Op de vlieghaven ging alle aandacht naar het officiële bezoek van de koningin van Konterije waardoor hij ongemerkt het vliegtuig kon instappen.En Elfride? Die verdween in de bossen hand in hand met een magere man met een klein rond brilletje.   Isabelle Vandevyvere  27 juli 2024 Een Write-a-long. Daar had ik nog nooit van gehoord. Tot ik er iets over las in het tijdschrift "Verzin". Prompt! Is de naam van het initiatief  Zie hieronder de link. https://prompt-schrijven.us6.list-manage.com/track/click?u=ddbe6b0f3bca786d8994dba8c&id=ca1898fffd&e=ad3be6d916 Ik nam gratis deel aan de write along met dit verhaal als resultaat

Alma lavado
10 1

TIP VAN DE WEEK

19/06; 'Schit - v. (Zuidn.) koedrek.'van Verf EdAnnemarie Estor is dichter. Haar genre-overschrijdende dichtwerk werd bekroond met deHerman de Coninckprijs, de Jan Campert-prijs en de Frederick Turner Prize. Daarnaast is zij voorzitter van de Adviescommissie Podiumliteratuur bij Literatuur Vlaanderen en freelance eindredacteur voor wie geeft om betere teksten. Annemarie Estor tipt deze week 'Schit - v. (Zuidn.) koedrek.'van Verf Ed. "Verf Ed heeft duidelijk Azertyfactor ontdekt als publicatieplek van, voorspel voor en reclamezuil voor zijn vermoedelijk autobiografisch erotisch-pornografisch oeuvre. Dat is mooi, want we krijgen dankzij dagboekachtige fragmenten en verhalen, gedachten, collages en fotografie een multimediaal inkijkje in een rijke belevingswereld. Een van de drijvende krachten hierin is de frustratie over de dominantie van de ‘norm’, het ‘normale’ waaraan we zouden moeten voldoen. Dit zet aan het denken. Wat is dat toch, dat die norm, al zetten we er ons tegen af, ons dwars blijft zitten? Waarom kunnen we onszelf niet zijn? Wat kost het ons om onszelf te zijn? Dit korte gedicht van Verf Ed schijnt hier enig licht op. We krijgen drek over ons heen. Dat is wat het ons kost. Maar hoe meer dit gebeurt, hoe beter we ermee leren omgaan. Dit biedt troost, al is het schrale troost. Wat opvalt is dat Ed een regionaal-dialectisch woord gebruikt: het Kastelse "schit". Kastel ligt in de gemeente Moerzeke. What’s in a name. "Schit" houdt voor mij het midden tussen de Brabantse ‘schijt’ (‘schait’), en het Engelse ‘shit’. Het is een lekker woord, klaar om terrein te winnen, wat mij betreft. Wat ook lekker bekt in dit gedicht is het klankrijm tussen "drek" en "effect". Dat werkt. Ook is er klankverwantschap tussen "ik" en "schit". Misschien voelt de ik zich schit. Het gedicht is compact en gebald, er staat niets te veel in. Dat maakt het potent. Naast het gedicht staat een eigen collage uit de jaren negentig. Ed geeft hier zijn uitleg bij.De uitleg en de collagetekst zijn samen een hele ‘goodiebag’ vol filosofische inzichten, te veel om op te noemen, maar daardoor wordt de publicatie vanuit postmodern gezichtspunt ook wel weer interessant. Eds publicatie op Azertyfactor geeft ook de link mee naar de plek waar zijn fotografisch oeuvre (deels uit de jaren zeventig) te koop staat, een kunstenaar moet immers ook kunnen leven, niewaar, en hij vraagt professionele prijzen. Terecht, want er is hier sprake van een consistent uitgebouwd oeuvre. Het beeldend werk dat Verf Ed te koop aanbiedt is opwindend te noemen. Wat mij opvalt is dat dit werk (en dan heb ik het over gedicht en collage samen) doet denken aan Wim Delvoye’s’ bekende kakmachine ‘Cloaca’, uit het jaar 2000. Artistieke ideeën ontstaan vaak in een geladen maatschappelijk veld. Niet in een vacuüm. In een vacuüm ruikt het overigens ook niet." ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ wir haben die kunst damit wir nicht an der wahrheit zu grande gehen We hebben kunst zodat we niet door de waarheid vernietigd worden Friedrich Nietzsche Filosoof en cultuurcriticus ......................................................................................................................................................... KUNST MOET PRIKKELEN VERF ED  ............................................................................................................................... FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
14 0

Maanvrees

(Spannend verhaal: een opdracht voor Literair schrijven, onder begeleiding van Stefanie Huysmans aan PARCOUR)   Met een zekere precisie scheur ik de astronautenvoeding open. Mijn maag knort. Een varken is er niets vergeleken bij. Ik voel aan mijn ontregeld systeem dat ik eten nodig heb - en wel nu. Of ik spijt heb dat ik me opgaf om aan deze missie deel te nemen? Nooit. Al snak ik al enkele dagen naar een hamburger met friet.  Phoebe zweeft naar de Electric food warmer die zich in het ruimtetuig bevindt en schuift haar zelfgekozen maaltijd erin. Zij is, net zoals ik, specialist in deze missie.  Reid rust in de slaapcabines. Hij is onze gezagvoerder tijdens de Artemis missie en volbrengt deze met glorie. De volledige bemanning heeft vertrouwen in zijn kunnen, vooral dankzij de kalmheid die hij uitstraalt en de hyperfocus waarmee hij zijn taken verricht, naast de vele jaren ervaring. Ook al bevat de Orion-capsule de nieuwste en automatische computersystemen zoals; lancering, orbitale manoeuvres, koerscorrecties, en landing, toch is Victor, onze piloot, al even zelf aan het sturen. Victor is een immer goedgemutste Afro-Amerikaanse man met een wijze blik die zijn pienterheid en technische vaardigheden verraadt. Naast automatisering verrichten we zelf veel werk. Phoebe en ik staan in voor de onderzoeken tijdens de maanmissie. Iedereen heeft zijn vaste taken en voor de rest voeren we losse taken uit.  Ik druk mijn hand tegen mijn voorhoofd aan. Mijn sinussen voelen aan alsof ze elk moment uit mijn hoofd kunnen ontsnappen. Aan alles kan ik wennen, behalve mijn verstopte neus. ‘Vloeistofverschuiving’, elke astronaut is ermee bekend, maar het in persoon meemaken is een heel ander verhaal. In kleermakerszit, met mijn linkervoet over mijn rechterbeen gekruist, zit ik op mijn vaste plek bij het venster. Ik lepel mijn maaltijd naar binnen. Het smaakt me niet. Ik staar recht in de oneindigheid van het heelal. Die onbereikbaarheid is wat me rust geeft. ‘Het is zo verdomd rustig. Je zou je haast zorgen beginnen maken!’ grijnst Phoebe me toe. Ze kijkt me met een glinstering in haar ogen recht aan. ‘Ach, beter zo.’ grimas ik haar toe. ‘Straks wordt het al spannend genoeg.’ Ik kijk haar veelbetekenend aan. Phoebe beantwoordt die blik echter niet. Ze is afgeleid door iets wat ik nog niet kan horen. ‘Hoor je dat ook?’ ze kijkt verontrust om haar heen. Ik kijk haar vragend aan en scherp mijn oren. Het enige wat ik hoor is gekraak waar ik de bron niet van thuis kan brengen. Ik zit nu kaarsrecht en Phoebe staat aan de grond genageld. Plots wordt het me klaarhelder. Ik veer recht. ‘Phoebe, de grondcontrole?!’ ‘Kayla, dat kan niet. Of…’, het begint haar te dagen, ‘...de communicatie met de grondcontrole is verbroken.’ Beiden haasten we ons naar de commandoruimte. In de cockpit treffen we Victor en Reid aan. Ook al laten ze haast niets blijken, Phoebe en ik zien hoe ze een veelzeggende blik uitwisselen. ‘Er is iets fout.’ beaam ik aan onze crew. Reid legt zijn wijsvinger tegen zijn lippen en maant me aan tot stilte. Victor zet zijn headset stevig op zijn hoofd en typt iets in op het communicatiepanel, terwijl het display nu en dan op licht. ‘Verdomme,’ horen we hem binnensmonds mompelen, net luid genoeg om er uit op te maken dat het wel degelijk om een vloekwoord gaat. Haastig ontplugt hij zijn headset. ‘Luister,’ met een strenge blik kijkt hij ons aan. Ik zie een angst weerspiegelt in zijn donkere ogen. 'We h..h…hera…len… het nog een laatste keer, vandaag bereiken jullie  .oals afgesproke., jullie bestemming. .. ….landing ….. werkelijkheid. … ….. …. simpel. Voor..eer jullie landen, weten ….. wat jullie .. doen …..’ Reid kijkt ons allen strak aan. Zijn bleke huid is in fel contrast met de donkere ruimte waar we ons in bevinden. Kippenvel tekent zich af op mijn huid. De verbinding valt nu volledig weg en het gekraak wordt enkel intenser en luider. Geen verbinding meer, betekent geen kans op slagen, toch? ‘Phoebe en Kayla, bereid jullie voor op een mogelijke landing en haal de drukpakken uit, voor ieder van ons.’ beveelt Reid. Ik zie geen enkele angst in zijn ogen. Glazig en gefocust staart hij ons aan. ‘Victor, wij blijven hier. Jij schakelt de noodmodus in. Ik probeer de verbinding met de grondcontrole te herstellen. Bereid jullie voor, crew.’ Phoebe en ik halen de drukpakken uit. We doen ze aan, helpen elkaar, en gaan naar de cockpit waar Reid twee van de pakken van ons overneemt. Hij gebaart dat we ons naar onze afgesproken plaatsen moeten begeven. Ik voel hoe mijn lichaam één en al alertheid uitstraalt. Het is nu, of nooit meer. We kunnen niet anders, we zijn op elkaar aangewezen. Ik voel hoe we snelheid nemen, en maak me klaar voor de landing. We gespen ons vast aan onze stoel. Het enige dat onze gewichtloosheid kan afremmen. ‘Kayla’, fluistert Phoebe me toe. ‘geloof je er in?’ ‘Ja’, zeg ik standvastig. ‘De maanlanding wordt werkelijkheid.’ Ik geef een kneepje in haar hand. Ons zicht wordt alsmaar beperkter, al zien we hoe we pijlsnel naderen. In de minuten die ons resten: laat ik los. Ieder moment dat me geraakt heeft, waarin ik me het meest levend voel, herleef ik opnieuw. Overleven is leven, zelfs met maanvrees. Ik voel hoe mijn kaken naar achteren trekken en het enige wat ik kan denken is: 'hoe belachelijk’. Ik lach en ontspan. Het laatste wat ik voel is hoe mijn hand uit Phoebe haar greep ontsnapt. Het allerlaatste wat ik zie, is hoe haar lippen me mogelijks het woord ‘leef’ toe fluisteren en hoe haar nek met een smak naar achteren wordt gekraakt. Het aller allerlaatste wat ik hoor is mijn eigen schrille gil. Alle kleur verliest zijn tinten en mijn wereld wordt zwart. … Een zilveren lichtbol pirouet om me heen, en ik dans mee op het ritme. Ik bedenk me. ‘Je buisde op het ritmische getokkel op jouw cello in de tweede graad en je sloeg je rechtervoet om in de balletles in je derde kleuter, jij kan helemaal niet dansen, noch ritme aanvoelen’.  Synchroon met mijn gedachten, stopt de zilveren lichtbol. Het eerste wat in me opkomt is ‘grijp het’, maar mijn vingers van mijn hand bungelen vastgevroren naast mijn zij. Een wolk zweeft langs me, en ik tast er naar met diezelfde hand. Ik voel niets en het geeft me angst. De wolk omgeeft me, en slorpt me volledig op. De wolk brengt me naar een plek, die ik allesbehalve ken. Het is er donker. Zou het de maan kunnen zijn?  

Zonsondergangdromen
83 1

De horror in klei

Hoe hem het boek in handen kwam? Hij herinnert zich niks. Het heeft een naam, het boek, een naam en een huiveringwekkende reputatie. Het heet, in een vereenvoudigde oude mensentaal, Ūxarnåt Qhu Sīnistræ. Het boek dat een wereld kan wegvagen. Het zijn mensen geweest die er een naam aan gaven, mensen die gehoord werden toen ze de vreemde woorden uitschreeuwden terwijl het boek hen doodde. Onthutste getuigen konden enkel verklaren, zonder het te durven beschrijven, zonder het boek bij naam te noemen, dat hun broeders in complete razernij hadden verkeerd toen ze de akelige afgrond instortten. Ze getuigden hoe de getormenteerden uitzinnig bleven krijsen, steeds dezelfde klanken, tot ze diep in de afgrondelijke duisternis op puntige zwarte rotsen uiteenscheurden. --- Mensen sidderen voor het boek. Het kent geen genade. Tallozen daagden het uit, verraadden het of bevochten het. Mannen, vrouwen, krijgers, priesters. Allen dachten ze sterker te zijn. Allen zagen ze hun vergissing in. Te laat. Het boek slacht door elk vlees. Het klieft door elke schedel. Toch is het moeilijk te beschrijven. Het bevat geen letters, geen cijfers, niks van de normale aard. Er gaan geruchten die het omschrijven als een voorbode van waanzin, een metafysische openbaring van krankzinnige, bezwerende beelden die de lezer daaropvolgend de dood indrijven. Beelden die de lezer de dood doen belusten. De dood is de verlossing. --- Hoe het boek hervonden werd is een sinister en verderfelijk verhaal. Het was na de dood van Claire. Het was een raadselachtige dood. Na de dood van Claire werd er onder de vloer van een zwarte kleien kelder, in een loodzware metalen kist, een boek aangetroffen. Het bleek later eeuwen al vermist. Dat was beter zo gebleven. Niemand, werkelijk niemand heeft er baat bij om de inhoud te zien. De horror. De Dread. Het zou vele kinderen tot waanzin drijven en volwassenen krankzinnig maken. Dat is telkens, op een paar keer na, gebeurd. Want hoe het boek gevonden werd? Een Egyptisch kind vond het boek lang geleden in een zwarte granieten kamer diep verborgen onder de imposante kalkstenen klauwen van de grote Sfinx van Gizeh, die vele malen ouder is dan tot hiertoe door wetenschappers kon worden ontsluierd. Het eigenaardige boek lag in een uithoek van de kille kamer en leek restant te zijn van een plundering die lange tijd geleden had plaatsgevonden. De welhaast lege griezelkamer scheen in het bleke vuur van de dovende fakkel onder een dikke laag zandstof te berusten, maar langs het koolzwarte geblakerde plafond hingen talloze bloedsmeren, als met razende handen aangebracht in een afgrijselijk gebaar van verweer. De verdwaalde jongen, op de vloer in het kille zand gezeten, opende het zware stoffige boek, aanschouwde een paar ogenblikken, ontstak kort daarna in waanzin en sloeg zijn hoofdje tegen een granieten muur te pletter.  

Lucien Haentjens
284 4

De tovenaar van Matadi

Verdergaan met de vertelling? Jazeker. Doe ik met gemengd plezier. Het is mijn taak. Neemt U gerust plaats buiten tussen de planten op het terras. De Blauwe Regen blijft de mooiste. Ze heet Elvire. Die U daarnaast ziet met het zonnehaar is Hannah, misschien wel onze gevoeligste zus, de meest poëtische, die met haar wanordelijke en turbulente hoofd maar half bij ons op Aarde wenst te wonen. Ze luistert zelden als wij iets van waarde willen zeggen maar komt een paar dagen later exact dat vragen. Soms, want ze kan sluw zijn, is ze ons een paar dagen voor. Taske koffie? Een latte? Een Granita? Thee, Hannah? Momenteel doe ik de kopjes gebruiken die met Kerst aan onze familie worden toegestuurd uit Syracuse, nabij de commanderie der Tempeliers vandaan, waar de vloot van de Ruyter verging, en Diederik een pied-à-terre heeft. Snob, zegt Laïs, snobsi en blaheur. Doet U mee, een toepke, met mezelf en zus Alix? Biogerief is het, een zachte sativa. Akkoord ja? Gezellig zo. --- Paf-paf.. Waar ergens in de vertelling zijn we ondertussen gebleven? Ik was bij Diederik gebleven. Bij de beulingen die hij soms uitvoert. "Soms in de opdracht van Wiene," fluistert Laïs het toehoordersgezelschap toe. Eén feit dat zeker is: de Dierik waarover wij vertellen kan hard uithalen en hangt pestertjes soms bloedend en huilend aan een lage boom te verdrogen. Down with the sickness, zingt hij terwijl, delibererend of er aan de situatie misschien een boksbeugel te pas moet komen. Zelf stevig gekweld als kind heeft hij op een dag noodgedwongen besloten om weerstand tegen tuig te leren bieden en de geleden schade voortaan meteen op de dader te verhalen. Hij begon te trainen en vond advies bij een clubje hardvochtige Israëli's. Het hielp. De Israëli's schenen ervaring te hebben met een variëteit aan belagers en stuurden nooit op vrede of verzoening aan. Diederik heeft er evenwel altijd aan vastgehouden, tegen de Israëlische richtlijnen in, om met vervelende mensen eerst gewoon proberen te praten. Nu, tegenwoordig, geduldiger geworden, draagt hij onder de zwarte hoed een minzame paterskruin met prachtig grijze haren, die volgens hem de uiteinden van zijn stalen zenuwen zijn. Wanneer hij een plotselinge impuls of tic nerveux moet bedwingen dan snokt hij eraan en snokt en snokt. Het lijkt misschien wat vreemd, vreemd te combineren in één man, maar alvorens hij trouwde en gelijk de zee optrok ging hij door het leven als broeder Franciscaan. Ergens is hij altijd Franciscaan gebleven. Tegenwoordig echter doet hij geen van beide nog: hij vaart niet meer en franciscaant niet meer. Hij is, om zo te zeggen, een varende broeder op rust. En toch is het nog nooit zo druk geweest in dat groteske, Azathothiaanse brein van hem. --- Binnen de Orde werd hij geïnterneerd onder de naam van broeder Amedee, cryptograaf en kraakvers piepjong studiewonder inzake de alleroudste snippers van de Schrift, onder andere die uit Qumran. Dezelfde Amedee, ook, die lang aarzelend op het punt heeft gestaan om een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en de Vlekkeloze Geboring, een thema waar hij alreeds aan de universiteit van Léopoldville een aanheffend en doorwrocht boek rond publiceerde: La Confession aux Laïques-en-nog-etwa, opgesteld in code die Türing niet gekraakt kreeg omdat ze van de tekst eenvoudig niet te onderscheiden was. Diederik besloot uiteindelijk om de gedachtenis aan Maria onaangeroerd te laten. Op de beslissende momenten dacht hij genadevol aan grootmoeder marraine. Maar na een tijd, ontnuchterd, ontwend van een Mariabegeestering begon hij zich tussen de muren van de Orde intellectueel snel te vervelen. Uit die verveling kwamen dan de eerste schuchtere vervalsingen voort van oude codexen en handschriften, waar hij almaar meer plezier uit haalde. Het Voynichmanuscript? Heeft Diederik bijeengekriebeld. Het is gewoon prietpraat en scabreus, volledig op trappisten en op wiet gepend, een zachte, zelfgekweekte soort die hij gebruikte om 's avonds op zijn kamertje, in zijn cel, boven het zware beladen gevoel van de orde en de tucht uit te stijgen. Het sobere leven viel bij momenten bijzonder zwaar. Het vlees soms was zwak. Hij heeft bij de Franciscanen nog steeds het record staan van de langste biechtsessie uit de annalen: acht uur en drie minuten. Hij schrijft ook voortdurend, al eeuwen lijkt het wel, aan een schelmenroman. Een Reynaertroman. Een dikke pil. Hij ís Vos Reynaert, Diederik, gereïnkakarneerd. Het spreekt vanzelf dat hij bij de ascetische broeders uiteindelijk niet bleek op zijn plek te leven. --- Hij schonk zijn vuile mantel aan een bedelaar, stormde naakt opnieuw de wereld in en trouwde halsoverkop met een engelachtige lokale verschijning. Zij liet hem plechtig beloven dat hij niet vaak thuis zou verblijven en dankbaar trok hij de zee op. Geen loodzware stiltes en stenen muren rond zijn kop meer, geen gezeur en kleuterij, maar gewoon doen wat hij graag doet: sleutelen, problemen oplossen, luidruchtig tekeergaan en 's nachts wat ouwehoeren. "Contempleren kunt ge tussendoor altijd," vette hij later zijn assistenten in, "Ook terwijl ge een Engelse sleutel in uw poten neemt. Want het moet hier miljaarde vooruitgaan met die kapotgesprongen brandstofleiding. Dat kreng gaat ons de Kerstmis kosten. Bloed, Zweet en Tranen jongens!" De meezinger van André Hazes voenkte vaak bij ontij door de boxen van machinekamers waar Diederik de plak zwaaide tussen het dreunende geluid van de zware ABC-motoren door. Hij had die chaos nodig om orde te kunnen scheppen. Af en toe kwam hij bij de kapitein en stuurlui boven om onnozele moppen te tappen of om iemand een loer te draaien. Hij stond ook graag sterren te observeren en commentaar te leveren op de belabberde staat van de zee. Er bereiken hem vandaag van overal ter zee nog kleine complimenten. Dan strijkt hij glimlachend door de grijze woeste baard en denkt hij, achterovergeleund in de antieke Chesterfield, een sofa die hij tijdens een salvage uit de kapiteinshut van een olietanker liet takelen: "Ik hoor van onze vriend Inspectah Deck en zijn ploeg vertellen dat ze nog altijd samen gedichtjes schrijven.. Die jongens hebben dikwijls geholpen aan de dokken van Port Johnson. Het is daar dat ze tijdens havenwerk Protect Ya Neck bij elkaar hebben gerijmd, een spontane vakbondsactie rond veiligheid op de werkvloer, "watch your step" waarschuwen ze, een zeer wijs liedje. Ha-ha! Enorm te pruimen bij de binnenpret van een stevige Cohiba en een fles Ron Santiago." "Hoe kunnen mensen die armtierige teksten van -neem nu- Kanye nog ernstig nemen, na Inspectah Deck en die kerels te hebben gehoord?" Een goeie vraag. Misschien ligt de lat voor supersterren vandaag wat te laag. --- Diederik moet vaak praten maar praat eigenlijk niet zo graag. Hij houdt van taal, maar wordt ze soms moe. Na al die stoffige diepzinnige boeken en hartstochtelijke dichtbundels doorheen zijn leven ergens in een kist of op een plank te rusten te hebben gelegd leerde hij de kracht van taal herontdekken toen een naar makreel ruikende matroos uit Bayou La Batre een plaatje mee aan boord bracht. Op dat cd'tje stonden de getalenteerde dokwerkers van Wu-Tang. Diederik aanhoorde hun sombere, dreunende poëzie in Cash Rules Everything Around Me. Ze trof hem dieper in zijn verloederde droeve jongensziel dan de gedichtjes van Peter Verhelst of Herman de Coninck die zijn vrouw Angèle al sinds de jaren negentig in verzamelde werken op de vloer naast de toiletpot bewaart. "Met Herman zit ze graag een momentje op het gemak." Ook Louis Freese stuurt hem vaak postkaartjes toe, steeds de beleefdste, grelligste en grappigste kaartjes, ontzettend mooi met Bicdoedels versierd. Elke keer staat onderaan de kaart "hasta la victoria siempre" gekalligrafeerd, naast een groot rood hart. Hij, Diederik, de luchtgitarist, was graag een Rock Superstar geworden onder de termen van Freeses vernuftige en phuncky Cypress Hill, een ploegje ware oldschool woordartiesten en kadanskunstenaars. Geen enkele microfoon heeft het met Diederik overleefd, hij zou het in de business niet gemaakt hebben, maar bleef de Hill steeds trouw supporteren. "Men moet vaker het mooie willen zien," bedenkt Diederik dikwijls, "Ook in crapuul als onze Louis of straatkatten als Deck." Diederik leunt daarmee graag in tegen de vele zeurende burgers die elke dag in de gordijnen hangen te bijten. Want ja. Dan is er weer een tak op hun gazon gewaaid, onkruid bij de buurvrouw, een spelend kind dat joelt, enfin, miserie miserie. --- Hij gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn Geboring behoorde- de grootste groepen dwaallichtjes doorheen de halfmiddeleeuwse prachtsteden Afwerpen en Grent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent. Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in de grachten van Grent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen gedurende drie nachten vooroverliep. Ook volgens Diederik: de Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van de landerige autochtonen, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, de Steenkeutel is boven Afwerpen gedropt persoonlijk nog door Ramses II. --- "De zwarte Farao," getuigt Diederik ernstig met gebaar, "Wenste namelijk graag een buitenverblijf ten westen van de heliocentrische Zonnegod, ergens aan diens stuurboordse kant, waar er naar verluidt mooie koele dames en veel streekbier te vinden waren. Vele vele - vele bierkes." Smeksmek.. Dorst weer, ja? Peist op uw Angèle, vent. Pafpaf.. "En hij zag daar plots liggen, Ramses, Ozymandias, het centrum van de westelijke Aarde: Afwerpen. Daarrond: bossen bossen bossen, sporen van protokeltische afgoderij en een zootje prenatale inboorlingen. Dus: veel parkeergelegenheid voor strijdwagens en huifkarren, en tevens een groenplaats voor al het jammere groenafval. Een grote beerput, uiteraard ook, rond het Falconplein." "Ruimte voor een haventje, misschien, te beginnen in de Saeftinghe? Stempel maar af. Bagger maar uit, spuit maar op." "Ze werden baggerboertjes genoemd, de geldbeluste wauwelende minions van Ramses, en voeren alles naar de vaantjes, schots en scheef, op drijvende slijkerige zandstofzuigers." --- "Een Alexandrische datsja moest het worden dat buitenverblijf van Ramses de Egyptenaar in de koele moerassen tussen de eerste Menapi, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal bedrukt "eigen volk eerst"-ingesteld, maar niet altijd onterecht. Voorzichtigheid was geboden, de gemeenschap was frêle en op haar hoede. Het volk leefde overdags behoorlijk nuchter in een vruchtbare doch doornachtige en drassige uithoek van het machtige, melansicholisch bezielde Kolenwoud tussen Smurfen en de Boeboeks." Paf-paf.. "Het volk droeg scherpe dolken van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen verborgen onder hun gordel boksbeugels uit diezelfde smidse bekomen. Er stonden altijd prachtige Menapische Amazones in hun midden, die rondreden op damherten en dolle wilde everzwijnen. Zij verzaakten nooit aan de vele communetaken en porden de jongens van de ochtend tot de avond aan het werk. Hierover schreef later de Frankische snorrenman Brassens het tedere smartlied Pauvre Martin. Enfin. Om maar te zeggen: de stam was matriarchaal ingesteld, zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met mekaar, al vlogen er ook soms grote plukken haar door de lucht van ergens een krijsende colère." --- Mijn pijp is uit. Diederik start staande op een stadsvuilbak met wel zestien versulferde lucifers de Pijp van Ulthar herop en tracht rust in het brein te brengen dat een chaos is. Uit een zolderraampje ergens vijf etages hoger loeit snoeiharde Death Metal. De gids trekt een borstelige wenkbrauw op. "Muziek?" grauwt Diederik, "Dat noem ik geen muziek. Dat is meer het geluid van een werkongeval." Paf paf paf.. Wat stak er ook weer in die pijp? Hmm. Ze is al lang niet meer uitgeklopt.. In zijn kop steekt een mistige versie op van Dr. Greenthumb, een liedje dat hij ooit in tien minuten met een Bic op bierviltjes bijeenschreef, zoals ook Bob Dylan dat kon. Hij schreef er wel een paar ja, nummers in kleine oplage. Soms werd hij ergens als co-auteur bijgehaald vanwege de rare woorden en de vreemde kronkels die van nature bij hem ontwikkelen. Maar soms kan hij doodserieus zijn. Soms kan hij lang op de juiste woorden moeten zoeken. How I Could Just Kill a Man ontstond zo maar moeizaam uit Diederiks getroubleerde relatie met sommige mannen, altijd mannen, waarvan een groot deel samen de meest toxische, intolerante en destructieve soort op Aarde vormt. Want zo is het. Vlekkeloze uitvoering van de nummers laat hij met alle vertrouwen over aan zijn Cubaanse kameraad Louis B-Real Freese. --- Het hoofd van Diederik keert met de wind weer naar de toeristen terug. De pijp rookt verder mee uit het zuidwesten. Blauwe en rode wolken verlaten sliertig doch onaangeroerd het straatbeeld van de fictieve kattenstad Kadath. Hij hervat schor en orakelend: "Dus, lieve bezoekers, er heerste daar veel inlevingsbereidheid, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Naïef als ze soms waren liepen de Premenapen in tijden van spanning weinig alert op indringers gewapend. Niettemin stonden de vrouwen in hun midden tot de tanden gevaarlijk en hanteerden zij slagknuppels, slagwapens die op de tegenwoordige hurleys lijken, lichte en wendbare wapens die de Menapi ten geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat door de eeuwen meevloeivloeit. Maar nu eerst een lange pauze, dames en heren: ik heb amechtig veel dorst gekregen." --- Een halfuur later is hij compleet vermist, Diederik. Verdwenen in het daglicht. Met een accordeonist schuimt hij zingend de terrassen en de kelders af, de hele rosse buurt. Bollekes Keuninck lust hij niet, hij moest er een keer regelrecht van spoegen tijdens een zeereis langs het Skagerrak. Chief Engineer was hij op roemrijke zeeslepers als de PRESIDENT HUBERT. Palletten De Koninck of, godbetert, Heineken liet hij onmiddellijk met de dekkraan optakelen om onverbiddelijk overboord te pleuren. "Zeer slecht voor de gezondheid. Zelfs de sludge tank spoegt dat weer uit." Maar nu, vandaag? Een trappistje of twee-drie zo, per ronde? .. Sla het vat maar aan. Er is genoeg voor iedereen. Zen we góed of slecht gezindover de zoute ziêwe wörre gedreve deur de windover de zoute pekelziêover de zoute ziê We frête boêne meh azijnover de zoute ziêet spek is vör de kapiteinover de zoute pekelziêover de zoute ziê En gon we zuipen on de walover de zoute ziêze tappe der bier zoe bitter as galover de zoute pekelziêover de zoute ziê --- De duivel hangt soms diep in de fles. Toch vergeet Diederik 's anderendaags bijvoorbeeld nooit, nooit over de geschiedenisverhalen die hij oploopt. Parafraseert dolgraag uit de middelnederlandse Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / ende te redene die aventure", vanzulkse. Hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens hem een rebelse nieuwe Nobelprijs moet krijgen: "Wat een geniale genieuze klaploper was dat!" Men ziet een aan de wijnfles lurkende Diederik soms op blote voeten voorbijslenteren in een bruine pij met eromheengebonden een rafelig manillakoord dat volhangt met rookwaren, Limburgse daslook, zongedroogde wijngaardslakken, een flesopener, een zwarte dolk en een paar mysterieuze, rinkelende bedeltjes. Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt. Ook haar neef draagt ze stiekem, onder zijn hemd of t-shirt verstopt: een zilver kruisje dat van Meeke is geweest. Het moet honderden jaren oud zijn, het kleinood. Misschien tweeduizend, droomt hij. †    

Lucien Haentjens
499 2