De tovenaar van Matadi
Verdergaan met de vertelling?
Jazeker. Doe ik met gemengd plezier. Het is mijn taak.
Neemt U gerust plaats buiten tussen de planten op het terras. De Blauwe Regen blijft de mooiste. Ze heet Elvire.
Die U daarnaast ziet met het zonnehaar is Hannah, misschien wel onze gevoeligste zus, de meest poëtische, die met haar wanordelijke en turbulente hoofd maar half bij ons op Aarde wenst te wonen.
Ze luistert zelden als wij iets van waarde willen zeggen maar komt een paar dagen later exact dat vragen. Soms, want ze kan sluw zijn, is ze ons een paar dagen voor.
Taske koffie? Een latte? Een Granita?
Thee, Hannah?
Momenteel doe ik de kopjes gebruiken die met Kerst aan onze familie worden toegestuurd uit Syracuse, nabij de commanderie der Tempeliers vandaan, waar de vloot van de Ruyter verging, en Diederik een pied-à-terre heeft.
Snob, zegt Laïs, snobsi en blaheur.
Doet U mee, een toepke, met mezelf en zus Alix?
Biogerief is het, een zachte sativa.
Akkoord ja?
Gezellig zo.
---
Paf-paf..
Waar ergens in de vertelling zijn we ondertussen gebleven?
Ik was bij Diederik gebleven. Bij de beulingen die hij soms uitvoert. "Soms in de opdracht van Wiene," fluistert Laïs het toehoordersgezelschap toe.
Eén feit dat zeker is: de Dierik waarover wij vertellen kan hard uithalen en hangt pestertjes soms bloedend en huilend aan een lage boom te verdrogen. Down with the sickness, zingt hij terwijl, delibererend of er aan de situatie misschien een boksbeugel te pas moet komen.
Zelf stevig gekweld als kind heeft hij op een dag noodgedwongen besloten om weerstand tegen tuig te leren bieden en de geleden schade voortaan meteen op de dader te verhalen. Hij begon te trainen en vond advies bij een clubje hardvochtige Israëli's. Het hielp. De Israëli's schenen ervaring te hebben met een variëteit aan belagers en stuurden nooit op vrede of verzoening aan. Diederik heeft er evenwel altijd aan vastgehouden, tegen de Israëlische richtlijnen in, om met vervelende mensen eerst gewoon proberen te praten.
Nu, tegenwoordig, geduldiger geworden, draagt hij onder de zwarte hoed een minzame paterskruin met prachtig grijze haren, die volgens hem de uiteinden van zijn stalen zenuwen zijn. Wanneer hij een plotselinge impuls of tic nerveux moet bedwingen dan snokt hij eraan en snokt en snokt.
Het lijkt misschien wat vreemd, vreemd te combineren in één man, maar alvorens hij trouwde en gelijk de zee optrok ging hij door het leven als broeder Franciscaan. Ergens is hij altijd Franciscaan gebleven. Tegenwoordig echter doet hij geen van beide nog: hij vaart niet meer en franciscaant niet meer. Hij is, om zo te zeggen, een varende broeder op rust. En toch is het nog nooit zo druk geweest in dat groteske, Azathothiaanse brein van hem.
---
Binnen de Orde werd hij geïnterneerd onder de naam van broeder Amedee, cryptograaf en kraakvers piepjong studiewonder inzake de alleroudste snippers van de Schrift, onder andere die uit Qumran. Dezelfde Amedee, ook, die lang aarzelend op het punt heeft gestaan om een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en de Vlekkeloze Geboring, een thema waar hij alreeds aan de universiteit van Léopoldville een aanheffend en doorwrocht boek rond publiceerde: La Confession aux Laïques-en-nog-etwa, opgesteld in code die Türing niet gekraakt kreeg omdat ze van de tekst eenvoudig niet te onderscheiden was.
Diederik besloot uiteindelijk om de gedachtenis aan Maria onaangeroerd te laten. Op de beslissende momenten dacht hij genadevol aan grootmoeder marraine.
Maar na een tijd, ontnuchterd, ontwend van een Mariabegeestering begon hij zich tussen de muren van de Orde intellectueel snel te vervelen. Uit die verveling kwamen dan de eerste schuchtere vervalsingen voort van oude codexen en handschriften, waar hij almaar meer plezier uit haalde. Het Voynichmanuscript? Heeft Diederik bijeengekriebeld. Het is gewoon prietpraat en scabreus, volledig op trappisten en op wiet gepend, een zachte, zelfgekweekte soort die hij gebruikte om 's avonds op zijn kamertje, in zijn cel, boven het zware beladen gevoel van de orde en de tucht uit te stijgen.
Het sobere leven viel bij momenten bijzonder zwaar. Het vlees soms was zwak. Hij heeft bij de Franciscanen nog steeds het record staan van de langste biechtsessie uit de annalen: acht uur en drie minuten.
Hij schrijft ook voortdurend, al eeuwen lijkt het wel, aan een schelmenroman. Een Reynaertroman. Een dikke pil. Hij ís Vos Reynaert, Diederik, gereïnkakarneerd.
Het spreekt vanzelf dat hij bij de ascetische broeders uiteindelijk niet bleek op zijn plek te leven.
---
Hij schonk zijn vuile mantel aan een bedelaar, stormde naakt opnieuw de wereld in en trouwde halsoverkop met een engelachtige lokale verschijning. Zij liet hem plechtig beloven dat hij niet vaak thuis zou verblijven en dankbaar trok hij de zee op. Geen loodzware stiltes en stenen muren rond zijn kop meer, geen gezeur en kleuterij, maar gewoon doen wat hij graag doet: sleutelen, problemen oplossen, luidruchtig tekeergaan en 's nachts wat ouwehoeren.
"Contempleren kunt ge tussendoor altijd," vette hij later zijn assistenten in, "Ook terwijl ge een Engelse sleutel in uw poten neemt. Want het moet hier miljaarde vooruitgaan met die kapotgesprongen brandstofleiding. Dat kreng gaat ons de Kerstmis kosten. Bloed, Zweet en Tranen jongens!"
De meezinger van André Hazes voenkte vaak bij ontij door de boxen van machinekamers waar Diederik de plak zwaaide tussen het dreunende geluid van de zware ABC-motoren door. Hij had die chaos nodig om orde te kunnen scheppen.
Af en toe kwam hij bij de kapitein en stuurlui boven om onnozele moppen te tappen of om iemand een loer te draaien. Hij stond ook graag sterren te observeren en commentaar te leveren op de belabberde staat van de zee.
Er bereiken hem vandaag van overal ter zee nog kleine complimenten. Dan strijkt hij glimlachend door de grijze woeste baard en denkt hij, achterovergeleund in de antieke Chesterfield, een sofa die hij tijdens een salvage uit de kapiteinshut van een olietanker liet takelen: "Ik hoor van onze vriend Inspectah Deck en zijn ploeg vertellen dat ze nog altijd samen gedichtjes schrijven.. Die jongens hebben dikwijls geholpen aan de dokken van Port Johnson. Het is daar dat ze tijdens havenwerk Protect Ya Neck bij elkaar hebben gerijmd, een spontane vakbondsactie rond veiligheid op de werkvloer, "watch your step" waarschuwen ze, een zeer wijs liedje. Ha-ha! Enorm te pruimen bij de binnenpret van een stevige Cohiba en een fles Ron Santiago."
"Hoe kunnen mensen die armtierige teksten van -neem nu- Kanye nog ernstig nemen, na Inspectah Deck en die kerels te hebben gehoord?"
Een goeie vraag.
Misschien ligt de lat voor supersterren vandaag wat te laag.
---
Diederik moet vaak praten maar praat eigenlijk niet zo graag. Hij houdt van taal, maar wordt ze soms moe.
Na al die stoffige diepzinnige boeken en hartstochtelijke dichtbundels doorheen zijn leven ergens in een kist of op een plank te rusten te hebben gelegd leerde hij de kracht van taal herontdekken toen een naar makreel ruikende matroos uit Bayou La Batre een plaatje mee aan boord bracht. Op dat cd'tje stonden de getalenteerde dokwerkers van Wu-Tang. Diederik aanhoorde hun sombere, dreunende poëzie in Cash Rules Everything Around Me. Ze trof hem dieper in zijn verloederde droeve jongensziel dan de gedichtjes van Peter Verhelst of Herman de Coninck die zijn vrouw Angèle al sinds de jaren negentig in verzamelde werken op de vloer naast de toiletpot bewaart. "Met Herman zit ze graag een momentje op het gemak."
Ook Louis Freese stuurt hem vaak postkaartjes toe, steeds de beleefdste, grelligste en grappigste kaartjes, ontzettend mooi met Bicdoedels versierd. Elke keer staat onderaan de kaart "hasta la victoria siempre" gekalligrafeerd, naast een groot rood hart.
Hij, Diederik, de luchtgitarist, was graag een Rock Superstar geworden onder de termen van Freeses vernuftige en phuncky Cypress Hill, een ploegje ware oldschool woordartiesten en kadanskunstenaars. Geen enkele microfoon heeft het met Diederik overleefd, hij zou het in de business niet gemaakt hebben, maar bleef de Hill steeds trouw supporteren.
"Men moet vaker het mooie willen zien," bedenkt Diederik dikwijls, "Ook in crapuul als onze Louis of straatkatten als Deck."
Diederik leunt daarmee graag in tegen de vele zeurende burgers die elke dag in de gordijnen hangen te bijten. Want ja. Dan is er weer een tak op hun gazon gewaaid, onkruid bij de buurvrouw, een spelend kind dat joelt, enfin, miserie miserie.
---
Hij gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn Geboring behoorde- de grootste groepen dwaallichtjes doorheen de halfmiddeleeuwse prachtsteden Afwerpen en Grent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent.
Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in de grachten van Grent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen gedurende drie nachten vooroverliep.
Ook volgens Diederik: de Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van de landerige autochtonen, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, de Steenkeutel is boven Afwerpen gedropt persoonlijk nog door Ramses II.
---
"De zwarte Farao," getuigt Diederik ernstig met gebaar, "Wenste namelijk graag een buitenverblijf ten westen van de heliocentrische Zonnegod, ergens aan diens stuurboordse kant, waar er naar verluidt mooie koele dames en veel streekbier te vinden waren. Vele vele - vele bierkes."
Smeksmek..
Dorst weer, ja? Peist op uw Angèle, vent.
Pafpaf..
"En hij zag daar plots liggen, Ramses, Ozymandias, het centrum van de westelijke Aarde: Afwerpen. Daarrond: bossen bossen bossen, sporen van protokeltische afgoderij en een zootje prenatale inboorlingen. Dus: veel parkeergelegenheid voor strijdwagens en huifkarren, en tevens een groenplaats voor al het jammere groenafval. Een grote beerput, uiteraard ook, rond het Falconplein."
"Ruimte voor een haventje, misschien, te beginnen in de Saeftinghe? Stempel maar af. Bagger maar uit, spuit maar op."
"Ze werden baggerboertjes genoemd, de geldbeluste wauwelende minions van Ramses, en voeren alles naar de vaantjes, schots en scheef, op drijvende slijkerige zandstofzuigers."
---
"Een Alexandrische datsja moest het worden dat buitenverblijf van Ramses de Egyptenaar in de koele moerassen tussen de eerste Menapi, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal bedrukt "eigen volk eerst"-ingesteld, maar niet altijd onterecht. Voorzichtigheid was geboden, de gemeenschap was frêle en op haar hoede. Het volk leefde overdags behoorlijk nuchter in een vruchtbare doch doornachtige en drassige uithoek van het machtige, melansicholisch bezielde Kolenwoud tussen Smurfen en de Boeboeks."
Paf-paf..
"Het volk droeg scherpe dolken van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen verborgen onder hun gordel boksbeugels uit diezelfde smidse bekomen. Er stonden altijd prachtige Menapische Amazones in hun midden, die rondreden op damherten en dolle wilde everzwijnen. Zij verzaakten nooit aan de vele communetaken en porden de jongens van de ochtend tot de avond aan het werk. Hierover schreef later de Frankische snorrenman Brassens het tedere smartlied Pauvre Martin. Enfin. Om maar te zeggen: de stam was matriarchaal ingesteld, zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met mekaar, al vlogen er ook soms grote plukken haar door de lucht van ergens een krijsende colère."
---
Mijn pijp is uit.
Diederik start staande op een stadsvuilbak met wel zestien versulferde lucifers de Pijp van Ulthar herop en tracht rust in het brein te brengen dat een chaos is.
Uit een zolderraampje ergens vijf etages hoger loeit snoeiharde Death Metal.
De gids trekt een borstelige wenkbrauw op. "Muziek?" grauwt Diederik, "Dat noem ik geen muziek. Dat is meer het geluid van een werkongeval."
Paf paf paf..
Wat stak er ook weer in die pijp? Hmm. Ze is al lang niet meer uitgeklopt..
In zijn kop steekt een mistige versie op van Dr. Greenthumb, een liedje dat hij ooit in tien minuten met een Bic op bierviltjes bijeenschreef, zoals ook Bob Dylan dat kon. Hij schreef er wel een paar ja, nummers in kleine oplage. Soms werd hij ergens als co-auteur bijgehaald vanwege de rare woorden en de vreemde kronkels die van nature bij hem ontwikkelen.
Maar soms kan hij doodserieus zijn. Soms kan hij lang op de juiste woorden moeten zoeken. How I Could Just Kill a Man ontstond zo maar moeizaam uit Diederiks getroubleerde relatie met sommige mannen, altijd mannen, waarvan een groot deel samen de meest toxische, intolerante en destructieve soort op Aarde vormt. Want zo is het.
Vlekkeloze uitvoering van de nummers laat hij met alle vertrouwen over aan zijn Cubaanse kameraad Louis B-Real Freese.
---
Het hoofd van Diederik keert met de wind weer naar de toeristen terug.
De pijp rookt verder mee uit het zuidwesten. Blauwe en rode wolken verlaten sliertig doch onaangeroerd het straatbeeld van de fictieve kattenstad Kadath.
Hij hervat schor en orakelend: "Dus, lieve bezoekers, er heerste daar veel inlevingsbereidheid, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Naïef als ze soms waren liepen de Premenapen in tijden van spanning weinig alert op indringers gewapend. Niettemin stonden de vrouwen in hun midden tot de tanden gevaarlijk en hanteerden zij slagknuppels, slagwapens die op de tegenwoordige hurleys lijken, lichte en wendbare wapens die de Menapi ten geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat door de eeuwen meevloeivloeit. Maar nu eerst een lange pauze, dames en heren: ik heb amechtig veel dorst gekregen."
---
Een halfuur later is hij compleet vermist, Diederik. Verdwenen in het daglicht.
Met een accordeonist schuimt hij zingend de terrassen en de kelders af, de hele rosse buurt.
Bollekes Keuninck lust hij niet, hij moest er een keer regelrecht van spoegen tijdens een zeereis langs het Skagerrak. Chief Engineer was hij op roemrijke zeeslepers als de PRESIDENT HUBERT. Palletten De Koninck of, godbetert, Heineken liet hij onmiddellijk met de dekkraan optakelen om onverbiddelijk overboord te pleuren. "Zeer slecht voor de gezondheid. Zelfs de sludge tank spoegt dat weer uit."
Maar nu, vandaag? Een trappistje of twee-drie zo, per ronde? .. Sla het vat maar aan. Er is genoeg voor iedereen.
Zen we góed of slecht gezindover de zoute ziêwe wörre gedreve deur de windover de zoute pekelziêover de zoute ziê We frête boêne meh azijnover de zoute ziêet spek is vör de kapiteinover de zoute pekelziêover de zoute ziê En gon we zuipen on de walover de zoute ziêze tappe der bier zoe bitter as galover de zoute pekelziêover de zoute ziê
---
De duivel hangt soms diep in de fles.
Toch vergeet Diederik 's anderendaags bijvoorbeeld nooit, nooit over de geschiedenisverhalen die hij oploopt. Parafraseert dolgraag uit de middelnederlandse Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / ende te redene die aventure", vanzulkse.
Hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens hem een rebelse nieuwe Nobelprijs moet krijgen: "Wat een geniale genieuze klaploper was dat!"
Men ziet een aan de wijnfles lurkende Diederik soms op blote voeten voorbijslenteren in een bruine pij met eromheengebonden een rafelig manillakoord dat volhangt met rookwaren, Limburgse daslook, zongedroogde wijngaardslakken, een flesopener, een zwarte dolk en een paar mysterieuze, rinkelende bedeltjes.
Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt.
Ook haar neef draagt ze stiekem, onder zijn hemd of t-shirt verstopt: een zilver kruisje dat van Meeke is geweest.
Het moet honderden jaren oud zijn, het kleinood. Misschien tweeduizend, droomt hij.
†