Lezen

De plas

Ik sta aan de bushalte.De vrouw naast me zucht over de vertraging.Normaal zou ik bevestigend reageren en daar stiekem wat lichtpuntjes tussengooien.En dan kijken hoe haar gezicht opklaart. Een negativist mag je niet te fel bestralen heb ik geleerd. Het moet heel voorzichtig en ongemerkt gebeuren. Daar ben ik goed in. Maar vandaag niet.Vandaag geen opklaring. Mijn arm doet pijn.  En tranen vallen als druppels.   Zoals de dikke regendruppels die in de waterplas aan de rand van het voetpad vallen. De plas lijkt oneindig diep. Ik kan er zo in verdwijnen. Dertig jaar terug in de tijd. Hevige stortbuien. Ik kijk door het raam van het appartement aan zee. Er ontstaat opwinding. Nog even en het platform stroomt over waardoor alle kelders dreigen onder te lopen. Honderd en vier kelders en een paar ingestorte onderaardse gangen uit de tijd van WOI. Gangen die onder de duinen door liepen zeiden ze mij altijd. Wellicht om me bang te maken en zo mijn nieuwsgierige geest lam te leggen. En dan is het zover, één drup teveel, het water loopt over de rand, trap per trap naar beneden. Marraine roept om snel naar buiten te gaan en met een stok in het verstopte gootje te koteren zodat het water op het platform weer weg kan. Ik ben razend enthousiast. Stortbuien vullen mijn voorraad lichtjes aan. Ik grabbel naar mijn regenjasje en spurt op mijn blote voeten naar buiten, waar ik tot aan mijn knieën onder water in dat dunne half-verroeste pijpje zit te prutsen tot ik een doorgang vind en het water wordt weggezogen. Ongelofelijk vind ik dat, hoe die massa verdwijnt in dat klein gaatje. Ik roep van blijdschap naar mijn zussen, broer en marraine dat het gelukt is. Iedereen blij, ook de buren. Ik ben weer de koningin van de waterplas. Zomers met stortbuien doen mij nooit klagen. Het gezucht gaat door en de vrouw heeft bijval gevonden bij iemand aan mijn linkerkant.Ik ben omringd door negativiteit. Maar het raakt me niet.Ik zit in de plas.Waar mooie wolken zijnen dikke druppels mij laten lachen. Hij raakte me wel.Sla me dan had ik gezegd.En toch zag ik het niet komen. De bus zie ik ook niet.Tot de wielen de plas breken.De plas waar ik nog in zat. Ik stap op maar ben verdwenen. 

Fien SB
29 2

Opinie: "Door jongeren angstvallig af te schermen van de 'boze' wereld, beroven we ze van hun jeugd."

Ouders, leerkrachten en opvoeders maken zich terecht zorgen over de veiligheid van kinderen. Maar vormt een overdreven fixatie op veiligheid uiteindelijk geen gevaar voor het welzijn van jongeren? Ik schreef er een opinie over. Op de website van VRT NWS kon je onlangs lezen dat je best geen zomerkiekjes van je kinderen online zet. Bij 1 op de 100 Vlamingen wekken beelden van kinderen immers seksuele lusten op.    Een mens vraagt zich af wat er zo speciaal is aan het internet. Een heteroseksuele vrouw houdt toch ook niet op met aangetrokken te zijn door (knappe) mannen wanneer ze het echtelijk huis verlaat? Waarom zouden pedofielen dan ophouden pedofiel te zijn als ze hun smartphone, tablet of pc afzetten? Misschien moeten we gewoon consequent zijn. Als kinderen ook op straat begerige blikken uitlokken, waarom voeren we dan geen Taliban-achtige dresscode in? Beter nog, steek ze in van die opblaasbare sumoworstelpakjes. Dan zijn ze niet enkel beschermd tegen de perverse gedachten van de pedofiele mens, maar ook tegen de scherpe randen en hoeken van speeltuigen, skatehellingen en zitbanken. Wat de overheid meteen een pak scheelt in de uitgaven aan rubbertegels voor recreatiedomeinen. De VRT baseerde haar artikel op een persbericht van Stop It Now! Met dat persbericht wil de organisatie de aandacht vestigen op haar hulplijn voor mensen die zich zorgen maken over hun gevoelens en gedrag tegenover minderjarigen. Nergens lezen we in dat persbericht een oproep om geen foto’s van kinderen online te zwieren. Dat zou nogal vreemd zijn, want Stop It Now! gebruikt zelf AI-gegeneerde beelden van minderjarigen om een punt te maken. De interpretatie van de VRT-journalist is symptomatisch voor onze visie op kinderen: Kinderen zijn tere serreplantjes die we koste wat kost moeten afschermen van de boze buitenwereld. Achter elke struik schuilt een potentiële Dutroux-kloon, uit elke steeg kan een stuurloze monstertruck razen. Geen maatregelen zijn draconisch genoeg om de fysieke veiligheid van kinderen te vrijwaren. Gelukkig schiet de technologie ons te hulp. We geven onze jongeren smartphones met GPS-trackers waarmee we hun hele doen en laten volgen. Speeltuinen en recreatiedomeinen plaveien we met rubbertegels. Kortom, de hele wereld moet op kinderslot. Die fixatie op veiligheid leidt tot een paradox: Door jongeren angstvallig af te schermen van de 'boze' wereld, beroven we ze juist van hun jeugd. Terwijl ouders de buitenwereld verstoppen achter een wirwar van gedragsregels, veiligheidsvoorschriften en al dan niet ingebeelde gevaren, sijpelt diezelfde realiteit in uitvergrote vorm binnen op de smartphones van hun kinderen.  Social media stelen aandacht met angstaanjagende beelden, onhaalbare schoonheidsidealen en een schier eindeloze reeks health- en lifestyletips die een ABSOLUTE MUST zijn als je niet door het leven wil gaan als een absolute nul die op z’n vijfentwintigste nog steeds geen miljonair is. Niet moeilijk dat jongeren gebukt gaan onder angst en onzekerheid. De angstcultuur waarin we ons hebben gemanoeuvreerd betekent gouden zaken voor installateurs van inbraakalarmen, rubbertegelfabrikanten en kapitalistische monsters als X, TikTok en Meta.  Ook demagogen varen er wel bij. Je kent ze wel. Van die types die miljoenen euro’s belastinggeld besteden aan social mediacampagnes, waarmee ze jongeren bang maken voor de Islam, de Woke-dictatuur, de Regenbooglobby, de Great Reset. Gangsters met botox-koppen die beweren jongeren ‘weerbaar’ te maken door ze op te hitsen tegen andere jongeren. De ouders paaien ze met een oude truc: Schreeuw keihard “Won’t somebody please think of the children!” en observeer hoe de massa jou gedwee de sleutel overhandigt, waarmee je hun kinderen opsluit in een gouden kooi. Er is slechts een troost: Kinderen zijn geen makke schapen, maar hongerige wolven – en een wolf in gevangenschap maakt rare sprongen. Misschien is dit wel de harde waarheid: Om jongeren te beschermen, moeten we ze ook behoeden voor onszelf. Pieter Van der Schoot Dit stuk verscheen eerder op Observaties uit het ondermaanse. Schilderij: Árpád Cserépy, Public domain, via Wikimedia Commons    

Pieter Van der Schoot
15 1

Gedachtenballon

Een ballon verpakt een portie adem. Je blaast de lucht uit je longen letterlijk een ander leven in. De omlijning verandert de definitie. Van onzichtbaar aanwezig naar tijdelijk tastbaar. Ballonnen, ik heb er een haat-liefdeverhouding mee. Als kind speelde ik graag met die kleurrijke veerkracht. Vooral die op zo’n harde holle stok zoals in het draaimolenrek van de McDonald’s vroeger. De verbeelding vloog zo uit mijn hoofd: de stokballon om ter langst rechtstaand op je vinger balanceren, of op je neus; het uiteinde van het stokje aan je tong laten plakken door de lucht eruit te zuigen; je broers slaan met de ballon en ‘toevallig’ soms ook eens met de stok. Ook ballonnen zonder stok gaven extra lucht aan mijn fantasie. Je kon er gezichtjes op tekenen, ze als trosjes versiering aan een verjaardagsstoel hangen, er water of knikkers instoppen voor je ze dicht knoopte, ze naar elkaar pingpongen zonder de grond te raken of ze met een lintje als fantasietaart in jouw broek stoppen. Ballonnen, ze prikkelen je verbeelding. En ontploffen soms in je gezicht.Van mijn drie broers hield de jongste het meeste van ballonnen. Zodra een ballon knapte, hapte hij de kapotte knoop naar binnen. Even later dook het kleurrijke bewijs op in zijn luier. Mijn vader hield dan weer het minste van ballonnen. Van piepende vingers over zo’n gespannen vel kreeg hij al de kriebels. Het idee van een ontploffing was genoeg om de man zelf te laten ontploffen. ‘Geen ballonnen in de auto!’, blaasde hij even luid als de dreigende knal die in de lucht hing, wanneer we op de terugrit van de McDonald’s met onze overvolle stokballonnen speelden. Zou een ballon van de McDonald’s naar hamburgers ruiken als hij ontploft? Of naar koffie, als mijn vader hem opblaast aan de ontbijttafel? En hoe zou het zijn als de gespannen ballon tussen mijn ouders zou knappen? Ik stelde mij veel vragen als kind, al stegen de meeste onuitgesproken naar de overvolle ballon in mijn hoofd. Onzichtbaar aanwezig, met een voelbare knoop ter hoogte van mijn maag. Als tiener liet ik ooit een ballon ontploffen van mijn oudste broer. Samen met het vel van die ballon brak er iets in hem. Alsof die knal het signaal gaf om zijn emoties te laten lopen. Zijn kwaadheid finishte eerst, al denk ik dat verdriet de terechte winnaar was geweest. Ik snapte er niets van. Pas jaren later vertelde mijn broer hoe het zat. Die ballon was opgeblazen door zijn beste vriend. Die beste vriend was net overleden aan kanker. Die ballon verpakte zijn laatste adem. Die transformeerde van tijdelijk tastbaar naar onzichtbaar aanwezig. Ballonnen, ze prikkelen je verbeelding. En ontploffen soms in je gezicht.Toch als je ze te groot laat worden.

Rien Mertens
6 0

Vrijdagochtend

Om kwart voor zeven hoor ik Robin door de gang naar de kamer van Arthur trippelen. Even later zijn hun gedempte gesprekken te horen. Af en toe gegiechel van Robin. Normaal moeten ze in bed blijven liggen tot het zeven uur is, maar ik ben nog te moe om op te staan en de jongste terug naar haar eigen bed te sturen. Ik voel me zelfs te loom om naar toilet te gaan. Tien minuten later wordt het te nijpend en kan ik niet anders. De gesprekken in de kamer naast me zijn niet meer gedempt en ze hebben veel plezier die twee. Beneden is Joke aan het sukkelen om het brood uit de bakvorm te krijgen. Ze slaat met vlakke hand op de bakvorm. Ik hoor haar sakkeren tot boven. Vooruit, Hans, de ochtend is begonnen. Licht aan, rollen omhoog, bedden opengooien en eindelijk, eindelijk die volle blaas verlossen. Hans: “Wie is hier voor zeven uur uit zijn bed gekropen?” Arthur: “Robin.” Robin: “Ikke. Ik kon niet meer slapen.” Hans: “Je blijft tot zeven uur in je eigen bedje. Dat is de afspraak, zus. En wat zijn jullie eigenlijk aan het doen. Met knuffels gooien? Straks breek ik mijn benen hier. Vooruit opruimen die knuffels en naar beneden.” Klats water in mijn gezicht. Tanden poetsen. Pyjama uit, kleren aan. Niet vergeten mijn pillen te nemen, die moeten op nuchtere maag. Achterdeur ontsluiten, krant uithalen. Er zit een briefje bij van de buurman in het begin van de straat. Zaterdag is het mototreffen bij hem in het clubhuis. Er gaat in de namiddag lawaaihinder zijn van startende motoren en van een live muziekbandje, maar we mogen iets komen drinken. Ik laat het briefje zien aan Joke. Die knikt en wijst naar de omgekeerde bakvorm op het aanrecht. Met een halfflexibele plastic spatel ga ik tussen het brood en de bakvorm. Zo krijg ik het brood er meestal uit. Ook deze keer. Ik snij het brood. Opletten. Even concentreren. Geen stukje van mijn vingers snijden, alstublieft. Hans: “Arthur. Je boekentas staat hier in het midden van de living. Zet die op zijn plaats bij de achterdeur. En doe kleren aan. Je pyjama ligt gewoon op de vloer.” Robin zit netjes aangekleed aan tafel. Joke gaat een paar keer met haar vingers door de haren van haar dochter. Joke: “Hoe wil je ze?” Robin: “In een vlecht.” Joke: “Twee vlechtjes of één grote vlecht?” Robin: “Eén grote.” Ik bind een icepack op mijn gezwollen knie en wil de boterhammen van de kinderen smeren. Robin: “Ik wil maar één boterham mee naar school.” Hans: “Maar eentje, zus? Ben je zeker?” Robin: “Ja.” Hans: “Ga je dan genoeg hebben? Zal ik er toch geen twee smeren, dan kan je nog altijd zien?” Robin: “Nee. Ik wil er maar eentje.” Hans: “En wat wil je er dan op?” Robin: “Kleurenchoco.” Hans: “Oké, dan, één boterham met kleurenchoco voor jou.” Arthur: “Ik wil mijn stockbrood van gisteren mee. Ik had die nog niet helemaal op.” Joke: “Nee, Arthur, die was veel te hard. Die heb ik in de kippenbak gegooid.” Huilen. Roepen. Pruilen. Onaangekleed in de zetel liggen. In het donkere hoekje aan de boekenkast wegkruipen. Opnieuw huilen. Zijn pyjama nog steeds op de vloer, zijn boekentas nog steeds niet opgeruimd. Ik haspel erover als ik een glas water voor Robin wil halen. Dan is het even stil. Nog steeds in zijn blote billen, schiet Arthur de keuken in. Ik hoor de waterkraan. Arthur: “Hier, papa. Ik heb hem afgespoeld.” Hans: “Nee, Arthur, dat kan niet. Die heeft in de kippenbak gelegen. Die mag je echt niet meer opeten.” Joke: “Nee. Arthur, die zit vol schimmel en bacteriën, daar word je ziek van als je dat nog opeet.” Opnieuw huilen. Tussen het snikken roept hij boos. Arthur: “Ik had die speciaal bewaard voor thuis en ik was het gisteren gewoon vergeten. Ik wou die nog opeten en nu kan dat niet meer. En ik mis mijn meter.” Joke gaat naast Arthurs naakte opgekrulde lichaampje zitten in de zetel. Joke: “Mama heeft dat stokbroodje weggegooid omdat het helemaal hard was geworden. Je wilt je nieuwe tanden toch niet stukbijten op zo’n hard stukje stokbrood, Arthur. Dat wil je toch niet, eh! Mama heeft dat gedaan om goed te doen, niet om jou te pesten. Kom eens even op mijn schootje zitten, grote jongen. Kom eens hier. Zo ja. Zal mama de volgende keer opnieuw stokbrood meebrengen van de winkel? Heb je dat graag, stokbrood?” Arthur knikt van ja en veegt zijn traantjes af. Even later zitten we samen aan tafel. Robin en Arthur krijgen een warme boterham met grillworst. Zelf eet ik zoals elke ochtend drie boterhammen: eentje met kaas, eentje met pindakaas en eentje met honing. Joke eet haar kom yoghurt gemengd met cruesli, cruesli met stukjes chocolade, en neemt geen boterhammen mee naar het werk. Het is vrijdag vandaag. Ze bestelt wel een broodje. Even later vertrekt ze. De kinderen wuiven haar na van achter het grote raam aan de voorkant. Ze gooien kushandjes en vormen hartjes met hun vingers.  Hans: “Vooruit, Arthur, tijd om je boekentas ein-de-lijk op te ruimen en je pyjama in de badkamer te leggen. Robin kom onder die tafel uit en eet je boterham op.” Robin: “Ik heb genoeg.” Hans: “Je hebt niet genoeg. Je moet je korstjes ook opeten. En je vitamientje ligt er ook nog. Kom onder die tafel uit. Eén… twee… drie… Moet ik jou eronderuit komen halen?” Robin: “Ik was al aan het komen.” Hans: “Arthur als jij klaar bent, ga dan nog eens naar het toilet kaka doen. We moeten dadelijk vertrekken.” Ik doe de icepack van mijn knie, leg de sjaal waarmee ik hem op de plaats hield terug op het rekje boven de kapstock en ruim de tafel af. Veeg met een schotelvod over het tafelblad. Wil de borden en het bestek in de afwasmachine plaatsen, maar zie dat die nog vol zit met proper gerief. Dat is dan voor straks. Eerst de kinderen naar school brengen. Ik hoor Robin in de zetel hardop huilen. Arthur komt net van het toilet. Arthur: “Ben je verdrietig, Robin?” Robin: “Nee, ik doe maar alsof.” Arthur: “En heb jij echte tranen?” Robin: “Ja.” Arthur: “Waaw, kan jij dat?” Ja, dacht ik. Dat kan je zus. Heel erg goed zelf. Hans: “Kom op, kindjes. Schoenen aan, jas aan. We vertrekken.” Robin: “Vandaag moet je niet gaan werken, eh papa.” Hans: “Nee, zus, op vrijdag moet papa niet gaan werken.” Robin: “Gaan we dan met de fiets?” Hans: “Dat gaat niet, meisje. Het is al te laat en het regent. Dat zal vandaag niet gaan.” Robin trekt een pruillip van jewelste. Hans: “Geen traantjes eruit persen, meisje, dat helpt niet. We gaan vandaag met de auto.” Arthur: “Kom jij vanavond mee?” Hans: “Ja, Arthur. Papa gaat niet zwemmen vandaag en komt voor jullie supporteren op de loopwedstrijd.” Arthur: “Ben jij ook een beetje zenuwachtig, Robin?” Robin: “Nee.” Arthur: “Ik wel. Ik weet niet zeker of ik ga winnen.” Hans: “Dat maakt ook niet uit, Arthur. Je hoeft echt niet te winnen.” Arthur: “Jef is de snelste van de klas.” Hans: “Ja, Arthur, maar die is van januari en ouder dan jij, daar hoef jij niet van te winnen. Sowieso hoef je niet te winnen, dat weet je.” Arthur: “Ik ben ook kleiner. Ik ben de kleinste van de klas. Maar ik ben wel de snelste van het gezin. Ik ben sneller dan jou, eh papa.” Hans: “Ja, jongen. En nu snel de auto in. Vooruit, anders zijn we te laat. Je zus zit al in de auto.” Arthur: “Wacht even, ik ben mijn tekening voor juf Claudia nog vergeten.” Onderweg naar school luisteren we twee keer naar “Bam Bam” van Camila Cabello featuring Ed Sheeran en naar “Beautiful People” van Ed Sheeran featuring Khalid. Dat willen de kinderen zo. Al de hele week. Ze zingen de twee liedjes van voor tot achter fonetisch mee. We rijden de parking van Arthurs school op. Robin blijft in de auto naar muziek luisteren. Hans: “Veel plezier, jongen. Papa komt je straks halen.” Hij laat zich op zijn hoofd zoenen en hij slentert de speelplaats op. Zijn boekentas hangt scheef op zijn rug. Robin heeft de muziek luider gezet en is ondertussen naar voren gekropen in de auto. Ze staat op de passagiersstoel te dansen. Een grootvader en een moeder lachen als ze passeren en wuiven naar haar. Hans: “Zitten en gordel aan, zus.” We parkeren de auto bij collega An en Robin loopt al vooruit naar het kleine zijpoortje van de kleuterschool. Ik sjok achter haar aan met haar rugzakje. Aan het poortje wacht ze me op. Ze heeft haar Pieter Konijn nog vast en houdt één hand beschermend tegen de regen over de knuffel. Ik doe haar rugzakje om. Hans: “Pieter Konijn mag niet mee naar het klasje, zus.” Ze kust hem en duwt hem dan ruw in mijn handen. Ze huppelt zonder omkijken naar het afdak terwijl de schoolbel gaat.  Ik zucht. Ze zijn op tijd in school geraakt. Ik sluit het poortje achter me. Een mama die vlak naast de school woont, twee kleuters aan de hand en een baby in een draagzak op haar buik, komt het hoekje om. “Goeiemorgen,” zegt ze opgewekt. “Goeiemorgen.” Met de auto onderweg naar brasserie ’t Onderwerp voor een koffie, vraag ik me af hoe ik in godsnaam een gewone ochtend als deze tegen het vergeten kan beschermen. En dan zie ik Jef, het klasgenootje van Arthur, te laat. Een lichte tik, zo lijkt het. Geen fiets over de capeau, enkel een kindje in het midden van de straat vlak voor de auto en een gebroken nekje.  

Hans Van Ham
4 0

Het eren van mijn waarheid

Waar ik in geloof, daar hangt mijn levenskwaliteit vanaf. Mijn waarheid is de vorm die ik aan mezelf en mijn realiteit geef. Het zijn de overtuigingen waarmee ik me voed of schaad. Het bepaalt de kleur en invulling van mijn leven. Mijn waarheid is alles dat ik heb. Ieders waarheid is uniek, gevormd via een persoonlijk parcours. Iemands waarheid kan psychotisch genoemd worden als deze sterk afwijkt van wat maatschappelijk aanvaard is en als deze afwijking bovendien (zelf)destructieve gevolgen heeft. Mensen hebben de neiging om elkaars waarheid (af) te keuren. Of interpreteren andermans waarheid aan de hand van fragmenten die men erover opvangt. Iemand goed kennen, staat synoniem voor bewust zijn van de reikwijdte en grenzen van iemands waarheid. Aangezien er geen handleiding voor het leven bestaat, zijn we allemaal op onszelf aangewezen om er één te schrijven. Soms ontbreekt daarvoor de moed en zelfvertrouwen en nemen we liever de handleiding van een ander over. We leven dan ook in een maatschappij die het creatief uitschrijven van een persoonlijke handleiding of waarheid ontmoedigt. Tal van verdoken alsook openlijk getoonde strategieën en systemen trachten ons af te leiden van de kern in ieder van ons. De kern waar onze persoonlijke waarheid huist. Een waarheid is iets dat gaandeweg, doorheen het vergaren van ervaring, wordt opgedaan. Het behelst een pakket aan conclusies en getrokken levenslessen. Hoe intenser of traumatischer de ervaring, des te stellig de waarheid zal zijn die zich eruit destilleert. Een waarheid is echter nooit definitief of statisch. Het uit zelfbehoud star vasthouden aan een waarheid werkt beperkend. Het proces van zelfontwikkeling of bewustzijnsverruiming bestaat uit de natuurlijke expansie van persoonlijke waarheden. Het groeiende besef dat in essentie alles waar is en dat er tegelijk geen absolute waarheid bestaat, is daar onderdeel van. Maar om vanuit eigenliefde te handelen en het leven iets minder verwarrend te maken, is het noodzakelijk om achter een persoonlijke waarheid te staan. Om die te eren en daarnaar te leven. Het telkens opnieuw op losse schroeven zetten van de eigen waarheid is zelfdestructief. Er is namelijk een wezenlijk verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek. Zelfreflectie houdt in dat er de bereidheid is om de reeds opgebouwde waarheid constructief aan te passen en uit te bouwen. Zelfkritiek doet het omgekeerde daar het gaat over het afbreken en verwerpen van de eigen waarheid. Het verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek laat zich voelen in het lichaam. Zelfkritiek is het bijtend zuur dat eigenliefde wegvreet. In mijn pakket van persoonlijke waarheden vind je de vanuit de ervaring opgedane overtuiging dat chronische zelfkritiek ook chronische fysieke kwalen kan veroorzaken. Ik heb er het raden naar welke (ongetwijfeld goedbedoelde) beweegredenen mijn innerlijke criticus heeft om mijn waarheid telkens tegen de vlakte te gooien. Die criticus is  geprogrammeerd door het onderbewustzijn en reageert primair vanuit angst voor oordeel en uitsluiting door anderen. We zijn immers als mens evolutionair geprogrammeerd om op de aanvaarding en bescherming van de groep te rekenen. De persoonlijke waarheid al dan niet durven uitspreken, draait om veiligheid. Zwijgen en een deel van onszelf verloochenen, wordt vaak als veiliger en gemakkelijker beschouwd. In bepaalde gevallen is dit inderdaad de beste optie. Maar in veel andere gevallen brengt het onderdrukken van de eigen authentieke waarheid heel wat ellende. De kans zit er echter in dat er bij het uitspreken van de persoonlijke waarheid op een muur van onbegrip of misinterpretatie wordt gebotst. De meest liefdevolle en verbinding zoekende inspanningen kunnen als onzin of manipulatie worden afgedaan. Soms moet je besluiten dat jouw waarheid geen bodem vindt om in te wortelen of niet gezien kan worden door een ander. En dat het geen zin heeft om jezelf en je goede intenties te bewijzen. Dan rest er niets anders dan te aanvaarden dat je niet gezien wordt zoals je werkelijk bent en daar vrede in vinden. We noemen ons gelijkgestemd met iemand als de persoonlijke waarheden overeenstemmen. Als er bevestiging en herkenning gevonden wordt, wat een gunstig effect heeft op het zelfbeeld en zelfvertrouwen. Gelijkgestemdheid voelt daarom aan als helend en opbeurend. In tijden dat de natuurlijke dualiteit als polariteit wordt opgevoerd en vanzelfsprekendheden wegvallen, kunnen we ons daaraan optrekken. Uit respect voor mezelf wil ik achter mijn zelf- en wereldbeeld staan en ernaar handelen. Als ik niet gebukt wil gaan onder zwaarte en kwalen, dien ik dat te doen. Op een gegeven moment moet er een streep getrokken worden onder de som aan conclusies en levenslessen, met een persoonlijke waarheid als resultaat. En is het niet meer nodig om te twijfelen aan die uitkomst. Wetende dat er verder gebouwd kan worden vanaf dit punt. Maar wees maar zeker dat ik hierin word uitgedaagd. Dat er telkens als ik denk te weten wie ik ben een test op mijn pad gegooid wordt waardoor ik weer begin te twijfelen. En de angst voor verlies en afwijzing de kop op steekt. Nu wil ik mezelf voornemen om te stoppen met de zelfsabotage, met die energievretende zelftwijfel. Ik wil mijn waarheid zien als een uniek perspectief dat evenwaardig is tussen alle andere. Ik wil in mezelf blijven geloven wanneer anderen dat niet meer doen. Het is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar ik heb vertrouwen in de nieuwe oefeningen en kansen die zich aandienen om hierin te groeien. Moeilijke uitdagingen zoals conflicten met naasten maken in mij de vastberadenheid wakker om dit te doen (en schrijven).

KarolienDeman
15 2
Tip

De afspraak

De afspraak was vrij eenvoudig. Op het station van O. Ik was op de afgesproken tijd aanwezig en het leek die dag drukker dan gewoonlijk. De krioelende massa bewoog zich voort naar hun bestemming. Een klas gilde voorbij. De taxi draaide stationair voor een volgende klant. Een geur van vanille deed me denken aan het openbaar toilet waar de luchtverfrisser vers was achtergelaten. Melchior kwam maar niet. Inmiddels wachtte ik al twintig minuten en Melchior nam niet op. En nu? Ik besloot richting het centrum te wandelen. Eerder slenteren, de hitte van de middag werd verzengend, alsof het asfalt vastplakte aan mijn schoenen. Dorst had ik. Zal ik een muntthee bestellen bij dit café? Drie mannen keken achter hun koffie bedenkelijk naar mijn voorkomen. Zat mijn overhemd niet goed? Was het te frivool? De twijfel sloeg toe. Ik vermande me. Het zal mijn verbeelding wel zijn. De mannen doorbraken de stilte met een zacht Arabisch. Melchior belde. Waar ik was? Op een terras in het centrum van O. O? Ja, daar hadden we toch afgesproken? P.? Nee? P.? Ik weet zeker dat het O. was. Dat had je toch geappt? Niet? Je bent al in P.? Goed. Ik pak de volgende trein. Ja, ik kan er over drie kwartier zijn. Geen probleem. Kan gebeuren. Tot zo. Ik dronk mijn thee op. Betaalde en liet de goedlachse ober achter met het koekje nog onaangeroerd op het schoteltje. Adieu! De trein bood wat verkoeling. De airconditioning stond aan en de plakkerigheid maakte plaats voor comfort. De warmte had me slaperig gemaakt. Zou ik mijn ogen even sluiten? Een hazenslaapje? Ik had nog een half uur voordat de trein in P. zou arriveren. Het kon geen kwaad. De trein deed het terrein veranderen. Heuvels maakte plaats voor open velden vol hooibalen. Meneer? Abrupt kwam er een einde aan mijn gedoezelde staat van zijn. Meneer! We zijn aan het eindpunt van ons traject en gaan niet verder. De conducteur was een forse vrouw van middelbare leeftijd met een afgeleefde tas. Haastig pakte ik mijn spullen en stapte uit. Waar ben ik? R. R.? Op mijn telefoon stonden vier berichten van gemiste oproepen. Melchior en mijn moeder. Waar ik was, of ik hem wilde bellen, is er iets aan de hand?  En mijn moeder, of ik aanstaand weekend zin had om te helpen met het opruimen van de zolder. Het was al laat geworden. De volgende trein terug zou pas over een uur vertrekken. De zolder stond vol met spullen waar ik de confrontatie niet mee aan wil gaan. Het bericht van moeder deed me teruggaan naar mijn jeugd. De slepende ziekte van vader. De tijd die wegtikt in een kamer vol onuitgesproken woorden. De mooiste jaren van je leven zonder één reet te doen, behalve wachten. Op de volgende trein. Ik stapte uit in P. Geen Melchior. Met maar een paar procent in de batterij had ik nog net voldoende voor één belletje. Melchior nam op. Hij was weer huiswaarts gekeerd. Het maakte niet uit. Hij was wat gaan dwalen en had in een winkel nog een mooi boek gekocht. Daarin zou hij net gaan beginnen. Zullen we het anders volgende week dinsdag nog een keer proberen? Ik lachte. Het schuldgevoel viel als een last van mijn schouders. Dat is goed. Dit weekend ben ik bij mijn moeder en zondag ben ik waarschijnlijk kapot. Dinsdag was prima. Ik had immers toch niets te doen die dag.

Parbleu
180 5