Lezen

Schrijven

Schrijven    Mijn gedachten zijn kunst Ik haat spelen   Ik ben te moe als ik wil schrijven Dan bestaat morgen niet   En als morgen bestaat dan bestaat schrijven niet Dan versier ik me door een naaldenkop die ikzelf bedacht  De stad draagt nergens een hoofddoek Het gordijn slaat kwaad naar me uit als de armen van mijn vader toen ze moe waren  Ik kon geen sorry kwijt als ik niet meende wat ik zei Ik mocht niet van mezelf   Ik heb mezelf er nooit door geschreven omdat ik niet kan stilzitten op een plaats waar ik niet ben Ik ben er altijd Het deken heeft nooit minder met mij geworsteld Het lijkt alsof de wereld altijd doet wat die mensen vragen Ze versieren alleen maar Iedereen valt omdat hun verleidsters na de bevestiging alweer vertrokken zijn   Dat is de zuchtende hand van mijn vader Daar stond ik dan tegenover, niet veel minder dan de wereld al Omdat ik dan geen sorry zei Begreep heel hard waarom hij zuchtte   Als je alleen bent lijk je alleen te veranderen, In te deuken als een blikken borstkas van een schrootje dat in de weg komt liggen Je verandert alleen en je hoort iedereen zeggen dat alles verandert Hoe verander je iemand die enkel kijkt met alles wat in jouw hoofd achterblijft Ik versier het borduur met het stof dat iedereen verloren had Alleen weet je nooit alleen of jij het bent, als mensen blijven kijken en jij hun antwoord met een vraag  Een vraag beantwoord waarvan zij het gesprek niet herkenden Als je nooit kan praten met het gesprek achter je, worden vragen antwoorden,  Niemand heeft je graag, Wat anders is een vraag dan een antwoord Mijn angst tegemoetgekomen Alle gesprekken voer je nu zelf en je kijkt beide kanten uit  Soms in de ogen van zij die het écht niet verdienen, maar er wordt nooit een waarde ingevoerd in mijn gordijn tabellen Je voert dezelfde gesprekken, altijd Met alles wat je opvangt in vluchten Je gaat zo snel dat alles klein wordt en zich inpassen in het laatste dat je gevoerd hebt, maar toen sprak ook die niemand Angst omdat Je er altijd zal zijn        

Robijn Bodijn
7 0

Het hoeft geen verschil te maken, noch een betekenis te hebben.

Ik hoop dat iemand ooit lang genoeg van mij kan houden. De sleutels hang je aan het haakje naast de deur bij thuiskomst.Je staat met de tippen van je tenen op de hiel van je andere voet, trekt hem uit je schoen en laat ze in je pantoffel glijden. Je staat er niet bij stil of je al weet hoe laat het is, omdat je honderd keer op een dag naar je horloge kijkt. Het water kookt al; straks is de koffie klaar die je niet volledig zal uitdrinken. Op automatische piloot zet je de melk terug in de koelkast en druk je mij een kus op mijn schouder. Een tussenstop van het aanrecht naar de koelkast. Het hoeft geen verschil te maken, noch een betekenis te hebben.Als je van me kan houden tot dat niveau, prijs ik me gelukkig. ’s Avonds kan je vergeten je tanden te poetsen, zonder er ’s nachts van wakker te liggen. En bij ons zou dat net zo zijn. Het voelt anders, nu je benen op een kussen liggen i.p.v. op mijn schoot, maar het voelt net zo goed. ’s Morgens voelt je mond wat raar, maar het bederft niet de smaak van alles wat je die dag eet. En bij ons zou dat net zo zijn. Mocht het haakje afbreken, zou je je sleutels op het kastje leggen. Wollen sokken zouden in minder dan een dag tijd je pantoffels inwisselen. Je zou je verbazen over hoe dicht de koelkast eigenlijk bij het aanrecht staat, mocht ik er niet tussen zitten. Je zou voelen dat het anders is, maar het zou net zo goed zijn. Je geeft me een kus, omdat je dat elke dag daarvoor ook deed. Het zou een traditie worden, waarvan je de oorsprong vergeet. En het besef zou komen dat kerst evengoed gevierd kan worden zonder kalkoen. Het zou aanpassing vergen; zonder dat je me mist, omdat ik niet aan je ontbreek. En ik leef op hoop dat je niet stil zal staan bij vanzelfsprekendheden.

Amarant Plas
7 0

11/11/2022

Omdat een dagboek door één paar ogen gelezen wordt - of dat toch de bedoeling is - en dit gelezen moet worden door een paar andere dan de mijne. Gewoon om het bestaansrecht te geven. Soms kom ik liever niet onder ogen wat onder mijn neus gebeurt. Eergisteren kreeg ik het telefoontje. Om eenentwintig uur vijftig. De dokters hebben hun handen vol met je. Niemand mag je zien. Er is geen plaats op intensieve, dus brengen ze je naar het eerstvolgende dichtstbijzijnde ziekenhuis. Je wordt geëscorteerd, opnieuw door de MUG. De kans dat je de overplaatsing niet haalt is reëel. Je ademt zwaar, ze beschrijven het als snurken. Maar niemand krijgt je wakker. Van de weinige vermoedens verklaart geen enkele volledig de toestand waarin je je bevindt. "Levensgevaar" valt op de achtergrond.  Wat later wordt abrupt afgelegd. Nog wat later gaat mijn telefoon niet een keer volledig over voor ik alweer grondgenageld aan de lijn hang. Wat ondubbelzinniger hoor ik over goede uitslagen van bloedafnames en longfunctie. Alleen is het niet goed, want waarom gaat het dan niet goed? Ik antwoord niet op de gestelde vragen, omdat ik het niet weet en omdat ik allemaal niet weet. Scans zijn gepland. Uitsluitsel kunnen ze niet geven. Hierna kom ik te weten dat je subcomateus bent. Sub. Subcomateus. Ik hoor het als "een beetje in coma" en dat klinkt absurder, hoe meer ik erover maal. De wereld is één grijze zone, tussen al het zwart-witte, en waar ik me precies op die schaal van geloof bevind heb ik nog niet uitgemaakt. Alleen weet ik heel goed waarin ik níet geloof; het subtotaal bij een afrekening. Het blijkt altijd erger. Twintig minuten mocht ik je zien vandaag. Ik was voorbereid - dacht ik. Ik verwachtte teleurstelling, dan kan het alleen maar beter zijn - maar dat was het niet. Je benen en armen gingen bruusk alle kanten op. Je blaassonde trok je uit tot er een bloedbad ontstond. Je infuus staken ze in het grootste bloedvat - die in je hals blijkt te liggen. Op prikkels reageerde je niet. Ook niet op de prikkel die in tranen je hand vastnam en al honderden keren eerder je reactie peilde met een "Ik zie je graag". Ik heb gelezen dat je alles kan horen in die momenten, dus: "Ik zie je graag. Je hoeft niet meer te vechten als dat te moeilijk is. Je mag gaan en voor geluk kiezen, als je te veel pijn hebt..." "... Je mag ook koppig zijn en niet luisteren naar wat ik net allemaal heb gezegd." Ik heb nog twee lutele minuten over om te delen wat ik morgen wil vergeten: Een coma komt niet in voor doornroosjesgeur en maneschijn.

Amarant Plas
7 2

Aan zij die de wereld op hun schouders dragen

Zacht zoekend mens, jij met je voorzichtige tred, die doornige paden effent. Moederziel alleen in de grootse luidheid van alles tegelijk. Wat ben je moedig en te afgeleid om dat zelf te kunnen zien. Wat ben je krachtig, doch ontvleugeld en gekooid. Klein en kwetsbaar werd je dit leven ingeworpen, als een zaadje in een stervende bodem. Het lag niet aan jou dat wortelen moeizaam ging. De ware aard van jouw potentie werd jou verzwegen. Of afgedaan als onzin. Had het niet aan het leed gelegen, dan had je nog steeds geen flauw benul.Ja, dat leed. Al dat leed. Een stippenlijn op de kaart van jouw leven. Een lijn in jouw handpalm. Het heeft jou op de knieën gedwongen. Je hebt meermaals de levenszin uit jouw hart voelen vloeien. Smekend, smeulend, stervend. Je was bereid een pact met de duivel te tekenen. Als het lijden maar zou stoppen.Tastend in pijn (waar is de les?). De uitgeteerde verlangens opgeborgen (bestaat er een ‘later’?). Alle vensters uitzichtloos (is er een uitweg?)Jij, mooie ziel, jij bent een soldaat. Een magische krijger. Getraind om te overleven in tergende omstandigheden. Geleerd en gevormd door een wereld die de jouwe niet is. Gevoel is de klei waar jij mee schept. Stilstand geeft jou voorsprong. Met de ratrace in de zijlijn, zichzelf traag opbrandend, groei jij steeds dichter naar de kern van jouw bestaan. Te midden van stinkend slijk strek jij je kruin uit, een meesterlijke prestatie die ongemerkt blijft voor naar buiten gerichte ogen. Jouw miskende vermogens worden steeds scherper. Met jouw rantsoen aan lijdenslessen, kom je meerdere winters door. Waar anderen doodvriezen, is de koude jouw deken.Jij kent de diepte van het water, toen je dook en nooit dacht boven te komen. Jij vindt wegen in het donker en weet waar de valkuilen liggen. Jij bent gestorven zonder te vertrekken. Lieve engel, jouw slingerend dwaalspoor ontvouwt zich als een leidraad voor anderen. Jouw gespartel is een bevrijdende dans. Jij bent het gouden laagje onder de alom dwarrelende en kleverige oppervlakkigheid. Jouw bestaan is een ongevierde overwinning.Deze woorden worden uitgestuurd om jou te eren, bevestigen en erkennen. Je wordt gezien. Je bent niet alleen. Weet dat jij een verschil maakt. Dat jij de belichaming bent van hoop, wilskracht en puurheid. De ingetogen vonkjes die schitteren in jouw kielzog, groeien al snel uit tot kampvuren waarrond wij de essentie bezingen. Heb maar vertrouwen in jouw authentieke wil die je in ogenschijnlijk averechtse wegen kletst.Oprechte dank voor het licht dat jij bent en uitzendt. Bedankt om te bestaan en om, ondanks alles, ook te blijven. Bedankt voor het voelen, doorheen ziel en been.Dit is een ode aan de absoluut niet te onderschatten subtiliteit en sensitiviteit. Herinner wie je bent en blijf herrijzen, transformeren, groeien en stralen. Weet dat eigenliefde geen leegtes vult, maar ze oplost, dus zorg goed voor jezelf. En geef je over aan de golven van het zijn.Liefs, Karolienhttps://www.karoliendeman.com/blog/2022/11/10/aan-zij-die-de-wereld-op-hun-schouders-dragenFoto door Toni Meert ©

KarolienDeman
19 0

Voor Nick (brief aan een vriend)

"Onze feestjes waren korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum." Dag Nick, Na dertien jaar vriendschap schrijf ik je voor de eerste keer een brief. De grote dingen des levens bespreken we liever via sms of WhatsApp, in kleermakerszit in een park of wandelend door de stad. Ik ga echter door een fase, waarin om elke hoek demonen sluipen, en die beesten ga ik liever al schrijvend te lijf. Dat is nu eenmaal mijn natuur. Niet dat ik jou als een duivel beschouw. In mijn leven ben je veeleer een engelbewaarder – al vertelt de wijsneus in mij daar graag bij dat ook Satan een gevallen engel is. Hoe dan ook, met duivels zijn we allebei vertrouwd. Dat was zo tijdens onze apenjaren in Leuven en dat blijft zo tot vandaag.  Vandaag wil ik graag terugblikken op die tijd. Je weet dat ik een hekel heb aan nostalgie. Als ik achteruitkijk, dan gebeurt dat meestal om twee redenen: wrok om wat gebeurd is, trots om wat ik overwonnen heb. Vandaag kijk ik terug uit dankbaarheid. "We waren twee bastaarden uit een provinciaal koekoeksnest. In afwachting van het Grote Avontuur, verdreven we onze studententijd met giechelen, ginnegappen, badineren, roken en drinken." Onze vriendschap begon in de bier- en sigarettennevels van de Oude Markt. We zaten samen op een terras met wat gemeenschappelijke vrienden en vonden elkaar in een ongepaste grap, een scherpe mening, een politieke stellingname waarvoor we ons nu zouden schamen, of een schimpschot richting de kleine, Vlaamse burger waar we zo’n hekel aan hadden. Je weet wel: de kleine burgerman die een buxuswoud met tuinkabouters in de voortuin van z’n fermette heeft staan en een gemiddelde van 1,8 joelende kinderen meezeult op de achterbank van z’n Citroën C3. Zelf waren we twee bastaarden uit een provinciaal koekoeksnest. In afwachting van het Grote Avontuur, verdreven we onze studententijd met giechelen, ginnegappen, badineren, roken en drinken. Beeldspraak is de enige manier om de magie tussen ons te evoceren. Veel anekdotes ontglippen mij immers. Trauma en drank doen nu eenmaal vreemde dingen met het geheugen. Daarom zijn mijn droefgeestige buien ook zo tragisch. Ik dool voortdurend in mijn verleden, maar zie enkel mistbanken en een paar vage contouren. Ergens in die mist stroomden twee waterlopen samen in één machtige rivier. In het midden van die rivier stond als een eiland jouw groene salontafeltje. Daar deelden we dezelfde sigaretten, dezelfde vervallen Cara Pils, dezelfde opgestoken middelvinger en dezelfde lach. In jouw vaarwater dreef een bont allegaartje van wereldverbeteraars, radicalen, stoners, dromers, halve garen en hele neuroten. Stuk voor stuk fijne mensen, zij het een beetje raar.  "Terwijl jij in je bed sliep, vielen jouw gasten al rokend neer op de vloer en branden nieuwe gaten in het linoleum." Als jij de Rijn was, dan was ik een bergrivier. Mijn stroom was te wild om langdurige vriendschappen mee te slepen. Veel sociale banden lagen in diggelen in Antwerpen, de vorige stad waar ik had gestudeerd, maar wie ver genoeg stroomopwaarts klom, stootte op grotten en houten kisten met dubbele bodems. Uit die plekken kon ik eindeloos verhalen putten. Zo ontstond vanzelf de rolverdeling in het theater van ons bestaan: jij was de netwerker, ik de entertainer. Je noemde mij een aandachtshoer, maar in jouw mond klonk dat niet als een belediging.  Ik wist dat je gelijk had en dat je het nooit tegen mij zou gebruiken. De hoofdakte moet trouwens alle blikken naar zich toe zuigen. Bovendien was ik niet de enige clown, relschopper, dramaqueen of punkin’ instigator in jouw gezelschap. Je zocht de turbulentie op, maar bleef zelf altijd rechtstaan in het gekolk. Je had het talent om mensen te kalmeren die in andere omstandigheden tekeer gingen als een windvaan tijdens een noordzeestorm.  Daarvoor was engelengeduld nodig. Veel nocturnale feesten begonnen en eindigden immers in jouw kot, waar we ons indronken rond het groene tafeltje. Daarna slalomden we door de Naamsestraat naar het centrum van Leuven, zigzagden op de Oude Markt van café naar bar naar kebabzaak, belandden op een holebifuif in de Lido, bonsden als stuiterballen op trashy dancemuziek, rookten cigarillo’s, dronken cocktails – en als de zon opkwam trokken we zingend terug naar jouw stek aan de Tervuursevest, waar jij in slaap viel in jouw bed en je gasten rokend neervielen op de vloer en nieuwe brandgaten maakten in het linoleum.  "Onze feestjes waren korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum." Wat ik echter meer koesterde dan alle feestjes van de wereld, waren de avonden waarin we enkel elkaars gezelschap hadden. Geen wilde drankspelletjes, geen meezingers, geen andere vrienden die constant aandacht vroegen, maar enkel jij, ik en jouw laptop. Toen keken we naar YouTube-kanalen van progressieve Amerikaanse commentatoren en lachten met de idiote uitspraken van rechtse mafketels uit de marge van de Republikeinse Partij. We genoten ervan om ongeloofwaardige scenario’s te verzinnen waarin één van die gekken presidentskandidaat zou worden. Uiteraard klopten we ons op de borst om ons politieke inzicht, want randfiguren als Sarah Palin of Michele Bachmann, laat staan een rijke mafkees als Donald Trump, zouden uiteraard nooit president worden.   Maar in de stilte tussen twee YouTube-clips, wanneer jij noch ik wist wat te zeggen om de andere te imponeren, zagen we elkaar pas echt. De signalen waren zo subtiel dat we ze bijna misten. Dat onze voelsprieten ze toch opvingen, was een goed teken, al wisten we dat nog niet. Ik herinner mij dat je ooit opmerkte dat ik zo stil was. Dat vond je vreemd – en ik vond het vreemd dat jij daarvan opkeek. Stilte was immers mijn natuurlijke toestand. Meer zelfs, ik was het zo gewend om alleen te zijn dat ik de eenzaamheid opzocht als een veilige burcht. Onze wilde feestjes waren slechts korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum.   Ook bij mij duurde het lang eer ik voorbij jouw glimlach keek. In mijn vroegste herinneringen was je een vrolijke student en krulden jouw mondhoeken altijd naar omhoog. Pas toen we alleen waren en ik tijd had gevonden om je te observeren, zag ik hoe slap het vel onder jouw ogen hing en hoe strakgespannen je kaken stonden. Als je een trein wou halen, liep je met zo’n haast dat het leek alsof ergens een noodgeval was. Te midden van de chaos van jouw vrienden was je een baken van rust, maar dat was misschien alleen maar omdat onze strapatsen je afleidden van jouw eigen troebelen.  "De meeste vrienden volgden een oeroude, Vlaamse traditie: Ze kregen een lief, een diploma, een job, een huwelijk, een eigen huis, een Citroën C3, een gemiddelde van 1,8 kinderen, een bierbuik en een koersvelo om iets aan die bierbuik te doen." Al vrij vroeg in onze vriendschap vonden we de zwakke plekken in elkaars harnas, maar de naaktheid voelde zo onwennig dat we al snel terug in de draaikolk doken, waar ook onze andere vrienden zwommen, ploeterden of verdronken. Zolang we doordraaiden zag niemand het dode oog in het midden. Waarschijnlijk dachten we ook echt dat het zo kon doorgaan: feesten, lachen, wegdrijven en oplossen in de oceaan van het leven. Die langzame zelfvernietiging was bijna poëtisch.  Maar de vrienden dreven onvermijdelijk uit elkaar. Sommigen trokken halsoverkop naar China, Mexico of Palestina. Anderen plooiden zich terug op radicaal links activisme. Enkelen zonken zo diep weg in hun depressie, dat ze simpelweg uit het zicht verdwenen. Veruit de meesten volgden echter een oeroude, Vlaamse traditie. Ze kregen een lief, een diploma, een job, een huwelijk, een eigen huis, een Citroën C3, een gemiddelde van 1,8 kinderen, een bierbuik en een koersvelo om iets aan die bierbuik te doen. Wij daarentegen bleven draaien rond hetzelfde groene tafeltje. Ik had een diploma en een kanjer van een drankprobleem, maar geen job. Jij worstelde met die eeuwigdurende thesis. Niemand twijfelde dat je het verstand had, maar er zat iets in de weg waardoor je dat laatste obstakel naar een leven buiten Leuven kon overwinnen. Dus kolkten wij door met een gezelschap dat steeds kleiner werd. "De kiemen van doodsbloempjes doken links en rechts op en ik wou ze tot op de wortel uitroeien, vastberaden om te bewijzen dat Jotie ’t Hooft nog steeds een pathetische zeikerd is." Jotie ’t Hooft schreef ooit dat in hem ‘onstuitbaar een doodsbloem [was] ontloken’. Om die reden heb ik hem altijd een pathetische zeikerd gevonden. Nooit heb ik geloofd in het bestaan van doodsbloemen, zeker niet als ze zogenaamd ‘onstuitbaar’ zouden zijn, tot de storm opstak die de stroom van onze vriendschap zou verleggen. De storm had een naam (Elias*) en een gezicht, dat elk jaar rond deze tijd opduikt in mijn geheugen, maar altijd vager wordt. Ik heb weinig herinneringen aan Elias. Dat klinkt misschien vreemd. Tenslotte was ik degene die op hem had ingepraat om het vooral niet te doen, die de ambulance moest bellen toen hij het wel had gedaan, die in de week tussen zijn dood en zijn begrafenis het hele land afreisde om met vrienden te praten en die maandenlang rondliep met het beeld van zijn zelfdoding op mijn netvlies gegrift. Weinig mensen hebben zo’n enorme en directe impact gehad als hij. Toch ben ik zo goed als alles over hem vergeten. Soms lijk ik hem enkel te kennen door de bril van zijn nabestaanden. Over zijn moeilijke familiebanden wist ik voor zijn dood zo goed als niets, net zo min als over zijn eerdere zelfmoordpoging.  Misschien doet hij mij teveel denken aan mijn leven van toen. Als ik aan Elias denk, dan loop ik door een spiegelpaleis. Ik zie enkel een uitvergrote en vervormde versie van mezelf: Een energieke jongeman die veel liefde gaf, maar nooit zag dat hij die ook van anderen kreeg. Ook iemand die ‘wel eens graag een pintje dronk’ – zoals de mensen dat zo mooi zeggen, zonder echt te begrijpen wat dat betekent. Is dat de reden waarom hij zijn laatste momenten deelde met mij? Zag hij in mij een zielsverwant? Ik weet het niet. Ik zal het nooit weten. Ik weet niet of ik het wil weten. Ik weet één ding. De dag voor zijn begrafenis zaten we met vier vrienden rond het groene tafeltje in jouw kot. De draaikolk was stilgevallen. Stilstaand water stinkt, maar toch wou niemand de stank verdrijven. Het leven sloeg ons volop in het gelaat en we deden geen moeite om ons te verweren. This is life. Suck it up. Zoiets. Het enige dat telde was dat jij er was: op de feestjes, op de begrafenis en drie maanden na Elias’ dood toen ik zelf terechtkwam in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat was mijn keuze. De kiemen van doodsbloempjes doken links en rechts op en ik wou ze tot op de wortel uitroeien, vastberaden om te bewijzen dat Jotie ’t Hooft nog steeds een pathetische zeikerd is. ‘Die young is far too boring these days’ klonk het ooit in een liedje van Helmet en daar was ik het volledig mee eens.  "Echte vriendschap: Genoeg afstand bewaren om elkaars naaktheid beter te verdragen." Een jaar later stond ik opnieuw buiten de muren van de instelling. Ik had geen job, geen drank en geen spaargeld. Ik had de wens vervuld die ik lang deelde met Paul van Ostaijen (‘Ik wil bloot zijn en beginnen’, Vers 6 uit de bundel De feesten van angst en pijn). Toch stond ik niet met lege handen. Achter mij stonden altijd mijn ouders en mijn vrienden. Boven alles had ik twee dingen gewonnen:  liefde en vrijheid. Na de psychiatrie volgde de zoektocht naar een degelijke job. Ik kijk met gemengde gevoelens terug op die tijd. Niets ging uitstekend, maar alles was goed genoeg. Mijn leven ging vooruit – ook als dat slechts betekende dat ik eindelijk met de trein kon reizen zonder angstig te zijn. Het groene tafeltje was uit mijn zicht verdwenen. Ik zag het nog enkele keren in jouw appartement in Brussel nadat die verduivelde thesis van jou eindelijk was afgerond. Vandaag staan we verder van elkaar dan tien jaar geleden, maar dat laat me koud. We stromen niet langer samen, maar nog steeds parallel. Misschien is dat echte vriendschap: Genoeg afstand bewaren om elkaars naaktheid beter te verdragen.  Ik ga afronden. Ik heb genoeg geluld. Ik wou deze brief afsluiten met een zin die alles samenvat in simpele bewoordingen, maar dat is te veel eer voor mezelf. Bedankt voor alles. Het woord is aan jou. Vriendelijke groeten, Pieter 2 september 2022  * Uit respect gebruik ik een schuilnaam. Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.

Pieter Van der Schoot
67 1

Vergeet-me-nietje uit Testerep

Ik ben hier ooit geweest maar ik weet niet of ik er nog écht ben. Soms kan je me zien. 's Avonds, in de schemering. Of 's ochtends, bij het ochtendgloren wanneer je, bijvoorbeeld, occasioneel, vanop de dijk van Oostende naar het westen kijkt - noordwesten eigenlijk - En je tussen de glinsteringen op het water, reflecties van de paarsroze zon, en harmonieus begeleid door een koor van wulpen, woudapen en zilvermeeuwen, de contouren van mijn verzonken aanwezigheid ziet verschijnen. Ik ben er nog, ook al ben ik er niet meer. Ik trok een streep door het landschap en onder het geheugen van de Oostendenaar. Ze zullen me niet vergeten. Toch?   Ooit was ik een oase Een baken van schorren en duinen  in een woestijn van water. Een buffer tussen jou op het land en de Grote Noordzee met tussen jou en mij niet meer dan een ondiepe, natte snee Ik torste de branding. Ik slikte het zout. Ik huisde leven, heel veel leven. Herders lieten hun schapen me begrazen maar de mensen zelf kwamen niet mee. Mijn land was te woest, de zee te wild om ook voor hen een veilige haven te zijn.   Tot de graven ons graf kwamen graven.   Margareta had beschikt. Ik zou kapituleren, zij kapitaliseren. Mijn duinen werden afgevlakt. De geul drooggelegd, De polders ingemetst. Ik had geen weerwoord. Niet tegen de mens, niet tegen de mijn, niet tegen de stad. Niet tegen het water. En het water sprak, woest. Een paar natte kletsen en toen een orkaan. Zo ben ik komen te gaan. Het is te zeggen, ik ben gebleven. Ik ben er nog.   Geen mens die me nog wil. Geen slikken of schorren meer. Geen rots in de branding. Mijn fiere zang, mijn pracht en praal verwerden tot een ijl stemmetje en een ordinaire zandbak.   Maar ik ben er dus nog, ergens ten noordwesten van de dijk van Oostende. Ik voel nog elke dag het water klotsen Proef het zilte van de zee. Eb en vloed blijven me bespelen. Schepen varen om me heen.  Ik heb nog een verhaal te vertellen.   Mijn ijle stemmetje luidt de echo's van een ver verleden. Een jaar of zestienhonderd geleden toen alles nog beter was. Of toch voor mij. Toen ik nog mijn waarden kon leven. Het land beschermde met de macht van een stoere zeebonk en de gratie van een vorstin. Want het is waar: In mijn schoot ontstond de koningin der badsteden. Mijn mijnen voedden het volk. Ik wist waarvoor ik bestond. Wie ben ik nog, nu jij me hebt verlaten? Mens Je hebt me bezocht, beroofd, bebouwd. Verbouwd en ontkracht. Ontmanteld teruggegeven aan de zee. En alle mooie gebouwen van het eerste Oostende nam ik met me mee. Maar ik ben er nog. Begraven onder het water. Bepist door de hond. 's Avonds, wanneer het donker wordt kan je mijn stem nog horen. Zodra de stilte is neergedaald over de appartementen op de dijk. Dan fluister ik je toe: Mens, ik heb je altijd liefgehad. En nu nog steeds. Maar luister en herinner mijn verhaal. Voor je het weet wordt het pas écht herrie in de keet.  

MarijkeD
26 2