V. Debeerst

Gebruikersnaam V. Debeerst

Teksten

Ulysses, Ithaka

Wat is Ithaka? Ithaka is het voorlaatste hoofdstuk van James Joyce’s Ulysses. Het beschrijft Stephen Dedalus en Leopold Bloom die naar het huis van Bloom gaan en het gesprek dat ze daar hebben. Het hoofdstuk wordt verteld in de vorm van vraag en antwoord uit de christelijke catechismus. De vragen worden methodisch en tot in de details beantwoord. Waarover spreken Stephen en Bloom? “Music, literature, Ireland, Dublin, Paris, friendship, woman, prostitution, diet, the influence of gaslight or the light of arc and glowlamps on the growth of adjoining paraheliotropic trees, corporation exposed emergency dustbuckets, the Roman catholic church, ecclesiastical celibacy, the Irish nation, jesuit education, careers, the study of medicine, the past day, the maleficent influence of the presabbath, Stephen’s collapse.” Wat is Ithaka? Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka,  wens dat de weg dan lang mag zijn, vol wederwaardigheden, vol belevenissen.  De Kyklopen en de Laistrygonen, de woedende Poseidon hoef je niet te vrezen, zulke ontmoetingen zul je nooit hebben op je weg wanneer je denken verheven blijft, verfijnd de emotie die je hart en lijf beroert. De Kyklopen en Laistrygonen, de woeste Poseidon zul je niet tegenkomen wanneer je ze niet in je eigen geest meedraagt, wanneer je geest hun geen gestalte voor je geeft.   Wens dat de weg dan lang mag zijn. Dat er veel zomermorgens mogen komen waarop je heel dankbaar, heel blij onbekende havens zult binnenvaren; dat je mag pleisteren in Fenicische handelssteden om mooie dingen aan te schaffen van parelmoer, koraal, barnsteen en ebbenhout, en opwindende geurstoffen zoveel je krijgen kunt; dat je talrijke steden in Egypte aan mag doen om veel, heel veel van geleerden op te steken. Blijf wel altijd denken aan Ithaka. Daar aan te komen is je doel. Maar overhaast de reis in geen geval. ’t Is beter dat die vele jaren duurt en je pas als oude man bij het eiland afmeert, rijk door wat je onderweg verwierf, zonder verwachting dat Ithaka je rijkdom schenken zal. Ithaka schonk je de mooie reis. Bestond het niet, dan was je nooit vertrokken. Maar méér heeft het je niet te bieden.   En vind je het armzalig, Ithaka bedroog je niet. Zo wijs geworden, met zo veel ervaring heb je al wel door waar Ithaka’s voor staan. Van wie is dit gedicht? Van de Griekse dichter K. P. Kavafis van Alexandrië, uit zijn verzameld werk vertaald door Hans Warren en Mario Molegraaf. Wat is Ithaka? Ithaka is het eiland waar Odysseus uit de ‘Odyssee’ van Homerus de koning van is. Hoewel er één van de eilanden in de Ionische zee nu Ithaka noemt is het niet zeker dat dit hetzelfde eiland is van Homerus. Waar is Ithaka? Ithaka ligt in de collectieve verbeelding van de literatuur. Hoewel je Ithaka op een kaart kan aanduiden weet je dat het daar op die coördinaten niet ligt. Er is daar een eiland genaamd ‘Ithaka’, maar het is niet de Ithaka waarvoor we op die kaart kijken. De Ithaka die we zoeken, die we doorheen de literatuur, filosofie en kunst herhalen, ligt in de zoektocht, in de blik die we werpen op de kaart en waarschijnlijk een reden van velen om een eiland in de Ionische zee te bezoeken. Op diezelfde wijze is er Dublin. Een stad waar James Joyce na 1912 nooit meer in zal komen. Gedurende de jaren dat hij aan ‘Ulysses’ werkt zal hij brieven sturen naar vrienden en familieleden met vragen over die stad, hij zal een gedetailleerde stratenindex hanteren. Zo bouwt Joyce zijn Dublin op Dublin. En we kunnen zoals Schliemann in Troje door de verschillende lagen graven om het echte Dublin te ontdekken. En het is aangenaam dit te doen. Maar finaal ligt Dublin naast Ithaka op de kaart van onze collectieve verbeelding. En wanneer we ‘Ulysses’ ten hand nemen, het boek openslaan. Vertrekken we naar Ithaka.

V. Debeerst
2 0

Met Faverey in Italië

De ober van het café op de binnenplaats van het paleis van Capodimonte doet mij denken aan de achtergrondpersonages van Visconti’s Death in Venice. Zijn slungelige gestalte met flaporen en haartjes die moeten doorgaan voor een snor zitten verborgen in een ouderwets oberspak dat hem zeker twee maten te groot zit en waarvan hij de mouwen heeft opgerold in een symbolisch verzet tegen de hitte waarin Napels schroeit. ‘Napels zien en dan sterven’ klinkt redelijk realistisch, als het niet de temperatuur of het verkeer is, dan is het wel de afvalgeur die je de nek om doet. Dus zoals de Bourbons voor ons beklimmen mijn vriendin en ik de heuvel van Capodimonte met zijn park en paleis om er rust en verkoeling te vinden terwijl de stad die er zich rondom uitstrekt hitsig blijft koken. Voor we het museum bezoeken in het paleis besluiten we ons onder de bomen neer te leggen. En terwijl alles verzinkt in het geluid van de cicaden slaan we onze boeken open. Het boek dat ik heb meegenomen op reis is Verborgen in het zichtbare, een bloemlezing van gedichten van Hans Faverey samengesteld door Marita Mathijsen. Ik heb nog nooit iets gelezen van hem buiten Man & Dolphin/ mens en dolfijn dat is opgenomen in Pfeiffers De Nederlandse Poëzie in 1000 en enige gedichten en wanneer de kans zich voordoet ik voordraag aan vrienden en onbekenden tot vermaak en irritatie. Hoewel hij in bijna elke biografische tekst die er is wordt beschreven als één van de grootste en invloedrijkste dichters uit de twintigste eeuw in het Nederlands taalgebied is zijn werk niet meer in druk. En dat is zo weer één van de klein schandes van de Nederlandse letteren. Geboren in 1933 in Paramaribo kwam Hans Antonius Faverey in 1939 naar Nederland met zijn moeder en broertje. Zijn Surinaamse vader ging normaal achter komen, maar met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lukte dit niet. Faverey zal hem pas in 1980 terugzien in Suriname. Zijn vader zal enkele weken na de ontmoeting overlijden. Faverey studeerde psychologie en werkte als klinisch psycholoog verbonden aan de universiteit van Leiden. In 1962 zal hij na verschillende afwijzingen debuteren in het tijdschrift Podium en in 1968 publiceert hij zijn eerste bundel, Gedichten.In het begin had een klein publiek interesse in zijn gedichten. Men wist niet goed wat men met zijn werk moest aanvangen. Maar wanneer Faverey de Jan Campertprijs krijgt voor Chrysanten, Roeiers van 1977 breekt hij door naar een breder publiek. Hij zal nog enkele bundels publiceren en in 1990 overlijden na een korte ziekte te Amsterdam. De wind valt stil, het wordt laat en we moeten de heuvel afdalen. In de verte ligt de baai van Napels waar er blijkbaar sinds corona weer meer dolfijnen worden gespot.   Ball; say: ball.   (Bal; zeg: bal). Je moet ‘bal’ zeggen. Dolfijn, zeg eens bal B/a/l: bal. Hé,   Dolfijn, zeg nou eens ‘bal’.  Ischia, Ischia is de bevrijding. Het vulkanisch zand schroeit de voetzolen maar het heldere water van de Middellandse Zee brengt een verlichting van de hitte en spoelt de afvalgeur die Napels beheerst van je af. W.H. Auden zei het best in 1948:   “I am presently moved by sun-drenched Parthenopea, my thanks are for you, Ischia, to whom a fair wind has brought me rejoicing with dear friends   from soiled productive cities. How well you correct our injured eyes, how gently you train us to see things and men in perspective underneath your uniform light.”  Maar het is Faverey die ik lees tussen het zwemmen door. Er heerst een klinische helderheid in zijn gedichten. Elk beeld dat hij schetst is direct en zonder metaforische geladenheid en tegelijk duidt hij erop dat het beeld maar een beeld is. Het is taal, los van de betekenis in de wereld. Faverey omschreef zijn gedichten als ‘onthechtingsoefeningen’ waarin het poëtische boven de medegedeelde boodschap komt te staan. De ‘ik’ in de gedichten is een afwezigheid, het is niet de dichter die spreekt of een personage maar een concept dat zich hiervan heeft losgerukt en zich enkel in de taal voortbeweegt opzoek naar vormelijke bouwsels om vreemde nieuwe werelden onder woorden te brengen door de taal op zichzelf te keren waarin een gedicht een spel wordt tussen herkenning en verdwijning van betekenis.   De chrysanten, die in de vaas op de tafel bij het raam staan: dat   zijn niet de chrysanten die bij het raam op de tafel in de vaas staan.   De wind die je zo hindert en je haar door de war maakt,   dat is de wind die je haar verwart; het is de wind waardoor je niet meer gehinderd wilt worden als je haar in de war is.   Het Colosseum, het Forum, de Palatijnse heuvel en de Vaticaanse Musea, we komen voor de overschotten van het rijk. De eeuwige wake waar we ons allen toe verbinden sinds enkele eeuwen. Hordes nonnetjes doorkruisen de stad, mijn vriendin moet haar schouders bedekken in de meeste kerken. En in de Sixtijnse kapel staan de bewakers te tieren door een microfoon dat men stil moet zijn want het is een heilige plek. Maar iedereen weet eigenlijk dat het ware geloof op het forum ligt. Waar we allen komen om de droom van Rome in stand te houden. De tijd van Rome is stopgezet bij het verval. Hoewel sommigen misschien dromen het herop te bouwen en zo de nachtmerries van anderen zijn. Weten we allemaal diep in ons binnenste, waar Willem Kloos het beste over zei, dat we nooit terug kunnen en willen gaan. We dromen van Rome, maar daar moet het bij blijven. Wanneer ik voor de zoveelste maal de drinkbus aanvul met fris water in de buurt van het huis van Augustus moet ik plots denken aan Het sneeuwt.   Het sneeuwt             maar het sneeuwt niet meer. Toen het begon te sneeuwen ben ik naar het raam gelopen;             heb ik mij verloren gelopen.   In die tijd ongeveer,             vlak voor de sneeuw weer begon te vallen, grote, steeds langzamere vlokken in, moet het opgehouden zijn   ook met sneeuwen.  Dit is de kracht van Faverys gedichten. Zelfs in de overdonderende hitte sneeuwt het, en ook weer niet. Op de achterkant van de bloemlezing staat er een citaat van Coetzee dat het al zegt: “Hans Faverey was de zuiverste poëtische geest van zijn generatie, de auteur van gedichten met een kernachtige schoonheid die nog lang nadat het boek is dichtgeslagen blijven na-echoën.”   Geen metafoor   Komt hier aan te pas. De lucifer,   Conform zijn opdracht, Communiceerde verbrandend.

V. Debeerst
0 0