Ashlyn Cardwell

Gebruikersnaam Ashlyn Cardwell

Teksten

Buiten het huis

Ik stap uit de douche en huiver als mijn blote voeten de koude stenen vloer raken. Met een handdoek om mijn lichaam geslagen loop ik naar de kledingkamer, als ik de deur open doe wordt ik omringd door een sterke lavendelgeur van de pas gewassen goederen. De wasmiddel die ik toen der tijd gekocht had verzekerde me dat de lavendel kalmerend werkt en de geest weer in balans brengt. Niets is minder waar, maar wat verwacht je voor één euro vijftig.   Uit de kast pak ik een pyjama broek en een warme trui met daarop een afbeelding van een uiltje. Als ik volledig aangekleed ben loop ik naar mijn slaapkamer om de gordijnen dicht te trekken. Wat ik toen zag deed het bloed in mijn aderen bevriezen. Hij staat er weer, die klootzak staat daar weer stoïcijns voor zich uit te kijken. voor mijn huis met zijn capuchon op, die lafaard. Als een pijl uit een boog ren ik naar de telefoon die in de, met lavendel bevuilde kledingkamer ligt. Met trillende handen toets ik 112 in. ‘Met wie kan ik u doorverbinden politie, brandweer of ambulancezorg?’ klinkt de stem van een beleefde vrouw. ‘Politie’ fluister ik, alsof hij me buiten kan horen. Na een korte ééntonige piep hoor ik een andere stem, een man deze keer ‘Wat is uw noodgeval?’ ‘Hij staat er weer, hij staat er elke avond. Ik heb jullie gister ook gebeld.’ Schijnbaar was de paniek in mijn stem merkbaar. De stem aan de andere kant van de telefoon probeert me gerust te stellen, tevergeefs. ‘mevrouw, we gaan u helpen. Wat is uw naam en adres, dan sturen we iemand naar u toe’. Tussen het snikken door probeer ik een verstaanbaar antwoord te verwoorden. ‘Mijn naam is Dewi Roosendaal en ik woon op Vuurdoornstraat 1071’.  ‘oké Dewi, er komt iemand aan’. Nog voordat ik de behulpzame man aan de telefoon kan bedanken klinkt er een oorverdovend geluid door het huis en begin ik te schreeuwen. Het glas van mijn slaapkamer ligt nu overal. Na anderhalf uur was de politie eindelijk ter plaatse, tenminste zo voelde het. Mijn klok zegt dat het maar 7 minuten heeft geduurd. Natuurlijk was hij toen allang verdwenen. De agenten waren snel weg, geen onderzoek, geen patrouille. Geen prioriteit.   Langzaam maar zeker wordt het ochtend, het eerste daglicht breekt door het dichte wolkendek. Koude lucht stroomt binnen via het slaapkamerraam. Het doordringende geluid van de deurbel haalt me uit gedachten. Langzaam trek ik de deur open en voor me staat mevrouw Stielstra van nummer 1086, wat tevens ook haar geboortejaar is. Mevrouw Stielstra is een klein oud vrouwtje, met meer rimpels op haar gezicht dan haar op het hoofd. In haar knokige handen heeft ze een schaal met broodjes. ‘Dag lieve schat, ik hoorde wat er gister gebeurt is’. Haar moederlijke stem kalmeert me. Ze plaatst de schaal op het sleutelkastje naast de deur en legt haar hand geruststellend op mijn schouder.  ‘lieverd, de deur staat altijd voor je open’, ‘dank u’. Ze knikt en sluit in de tussentijd haar vriendelijke ogen, om daarmee te zeggen; geen probleem, je bent altijd welkom. Daarna loopt ze met een flinke pas terug naar haar huis.   De wijzers van de klok lijken wel voortuit te kruipen, keer op keer kijk ik naar de klok hopend dat er een uur verstreken is. Vijf minuten, geen lucht. drie minuten, droge keel. zeven minuten, zweet handen. Ik moet hier weg. Zo snel als ik kan trek ik de voordeur open. De koude regen druppels vallen op mijn gezicht, mijn haar plakt aan mijn wangen. Ik ga met mijn rug tegen voorpui aan staan en laat me langzaam naar beneden glijden totdat ik me in een zittende positie begeef. ‘Dewi, is alles goed?’ vraagt een zware stem. Ik kijk naar rechts, waar Alex onder een grote paraplu in zijn voortuin staat, Alex is mijn buurman. Hij is niet bepaald een mooie man, lelijk eigenlijk. Hinkend loopt hij naar me toe. Hij heeft enkele jaren terug een auto ongeluk gehad, waarbij hij bekneld was geraakt. Zijn vrouw Vivian, zoon Benjamin en dochter Mira zaten ook in de auto, die hebben het niet overleefd. Alex kon alleen maar toekijken hoe zijn gezin één voor één overleed. Tegen de tijd dat ze hem uit het wrak konden knippen waren de zenuwen in zijn been al zwaar beschadigd, waardoor hij nu in pijn leeft. Als hij voor me staat steekt hij zijn hand naar me uit, ik pak hem niet. Met samengeknepen ogen blijft hij me aan kijken, die ogen zijn niet te vertrouwen. Blijkbaar voelt hij mijn ongemak, want hij sloeg als een blad aan een boom om en tovert een grote glimlach op zijn gezicht. Nog steeds houd hij zijn hand voor me, dit keer pak ik hem wel. Hij trekt me met zijn ruwe hand omhoog. ‘Bedankt’ zeg ik kortaf. Dan loopt hij weg en wuift me gedag. Op het moment dat hij zijn huis binnen stapt kijkt hij kort naar mij, in zijn ogen zit veel verdriet en pijn verschuild, maar het gene wat zijn gedrag juist onvoorspelbaar maakt is de woede.   Die avond lig ik in mijn bed, mijn raam is inmiddels gemaakt. Het enige geluid aanwezig is het tikken van de klok, soms denk ik dat die klok me in de maling neemt, ik weet zeker dat die secondes steeds langer gaan duren. Af en toe voel ik onder mijn kussen om zeker te weten dat het keukenmes, die ik daar een paar weken terug neer heb gelegd, er ook daadwerkelijk nog is.  Ik strijk met mijn vingers over het gladde lemmet en op zeker hoogte geeft het me een geruststellend gevoel. Om een uur of twee val ik in slaap, maar zelfs in mijn dromen wordt ik achterna gezeten door de onbekende man. Midden in de nacht wordt ik wakker, badend in het zweet. Ik draai me op mijn rechter zij en kijk naar de klok, kwart voor vier. Mijn oog valt op mijn nachtkastje, waar mijn mes op ligt. Mijn hart begin sneller te kloppen en mijn longen beginnen te branden, Hij lag onder mijn kussen. Ik ga rechtop zitten, mijn telefoon is nergens te bekennen. Snel pak ik het mes van nachtkastje af en ren naar beneden. Hij is binnen. Eenmaal beneden doorzoek ik het sleutelkastje, maar mijn sleutels liggen er niet. Met een trillende hand duw ik de deurklink naar beneden, hij heeft mijn sleutels. In de keuken hoor ik gerommel, kastjes worden open getrokken en weer dicht gesmeten. Ik ren naar buiten, Ik haal mijn blote voeten verschillende keren open aan de scherpe stenen. Door de tranen zie ik niet echt waar ik heen ren, het maakt me ook niet echt uit, het enige wat ik belangrijk vind is dat er zoveel mogelijk afstand zit tussen mij en de man die nu mijn huis overhoop haalt.   Als ik licht zie ga ik daarop af, er is iemand wakker. De deur staat op een kier, op dit moment vindt ik dit helemaal niet verdacht, het enige waar ik aan denk is dat ik daar veilig ben. Naast de deur hangt een boordje met daarop het huisnummer, 1086. Opgelucht haal ik adem, dit is het huis van mevrouw Stielstra. ‘Hallo, mevrouw Stielstra’, mijn stem trilt en klinkt bang. Het huis is warm en overal staan oude spulletjes, ik loop naar de oude draaitelefoon en til de hoorn op en druk hem tegen mijn oor aan, geen kiestoon. De deur slaat dicht en de kamer wordt ineens donker, op dit moment is de enige lichtbron een lantaarnpaal die voor het huis staat. Verstijft van angst blijf ik naar de deur kijken, er staat daar iemand. Langzaam komt hij op mij aflopen, hij hinkt niet. Voordat ik het weet kijk ik in de duistere ogen van mevrouw Stielstra, die ogen die eens zo vriendelijk waren. In haar hand heeft ze een kleine revolver, met een sadistische grijns op haar gezicht drukt ze de loop tegen mijn slaap. ‘laat dat mes vallen’, de stem komt uit haar mond, maar hij komt me niet bekend voor. Ik gooi het mes opzij, de tranen blijven komen. Met haar oude hand veegt ze over mijn wang, ‘loop maar naar de schuur’. Zegt ze terwijl ze met haar wapen naar de tuin gebaarde. Toen ik niet bewoog kreeg ik een duw, de reis van de achterdeur naar de scheur duurde eeuwig, maar toch niet lang genoeg. Ze doet de krakende, van ijzer gemaakte deur open en duwt mij naar binnen, ze loopt achter me aan en sluit de deur. Aan het plafon hangt een enkel peertje die zijn best doet om de hele kamer te verlichten, de muren zijn bedekt met verschillende geluidswerende panelen en tegen de linker muur staat een grote opslag box. Er hangt een vreselijke geur, rottend vlees. Enkele jaren terug was ik in Frankrijk waar ik aan de kant van de weg een dood beest zag liggen, het was een vreselijke geur. Toch was dit erger, want ik weet zeker dat er geen dood beest in die box ligt. Ik hoor een harde knal en de grond komt snel dichterbij, het doet geen pijn en voor het eerst in een hele lange tijd ben ik niet meer bang.  

Ashlyn Cardwell
10 0