Bart-Jan

Gebruikersnaam Bart-Jan

Teksten

De Camping

De omlijsting waar ik naar kijk geeft de uitsnede weer van een grasveld waarop een tent staat. Het is een groot met zon overgoten veld zonder enige vorm van schaduw. De tent is er een van canvas in ergonomische retro vormen. Er staan heel wat spullen buiten de tent. Ze staan daar in een chaotische ordening alsof ze juist in dolle paniek de hitte in de tent ontvlucht zijn. Ze staan nu radeloos buiten in de stekende middag zon. Er zijn buiten de tent ook twee mannenbenen zichtbaar. De benen rusten lui en onbegrensd in een nylon strandstoel. Ze komen in een hoek van zestig graden onder een krant uit. Het horizontale kader waar ik door kijk, is een raam in het sanitaire blok, zo'n dertig meter van de tent vandaan. Ik kijk van binnenuit naar buiten. Het kader is gevuld met enkel de tent rechts tegen het kader aan en een flinke lap dor gras, dat voor twee derde de linkerkant van het kader vult. Wanneer ik door mijn oogharen tuur is het net alsof ik naar een foto kijk. Een foto die ze hier, binnen aan de muur van het sanitaire blok, hebben opgehangen. De plaats waar de foto hangt, benadrukt de verstillende sfeer van wat er op afgebeeld staat. Een sanitaire blok waar dagelijks al het vuil van en uit het lichaam wordt verdreven totdat er niets meer over blijft dan leegte, holle galm en de prikkende geur van schoonmaakmiddelen. Afgebeeld in het kader voor me is de verstilde rust van één man drijvend op een lap dor gras, de diepte van een krant en het cymbaal geklater van het zonlicht hoog op de middag. Het is half twee op de middag en de hitte breekt de groene kleur van het gras in twee. Windstil. Er beweegt niets. De krant slaat niet om en er komen geen spulletjes meer in paniek uit de tent naar buiten. Ik kijk naar de bomen achter de tent. Robuust wolkend en donkergroen. Deze bomen houden zich aan een afspraak. De fotograaf heeft ze op het hard gedrukt niet te bewegen. Ik ben klaar met urineren maar houd als in trance de plashouding aan. Als de man achter de krant nù zijn krant neer legt en naar de sanitaire blok kijkt, ziet hij dat ze buiten aan de muur een kader hebben opgehangen. Een kader met daarin een buste van een man die blijkbaar naar iets heel fascinerends aan het loeren is. Maar de benen bewegen niet. Ze zijn wel van kleur aan het veranderen, zoveel is zeker. Op dit moment zie je dat nog niet. Te veel licht. Straks staat zijn vrouw voor hem. Donkere zonnebril op en wijzend naar zijn scheenbenen; betuttelend. Hij zal opstaan en naar zonnebrand gaan zoeken. Eerst in de tent, dan buiten tussen de paniekerige spulletjes. Smeren tegen de bierkaai wordt het. 's Avonds bij het eten op het terrasje van zijn favoriete restaurant, achter een halve liter 'pression', zal het duidelijk worden hoeveel pijn het doet je scheenbenen te verbranden. Ik probeer nu iets meer van de linkerkant van de foto te bestuderen zonder dat het kadrage en perspectief veranderd. Uit mijn ooghoeken kijk ik naar de geometrische lap gras. Borstelig duwt het wat dreigend tegen de tent. Het lijkt meer in een sluiphouding te liggen. Ik krijgt het gevoel dat als ik even niet kijk, het gras een millimeter naar rechts op rukt. Zodra ik dan weer kijk is de beweging bevroren en wacht het gras opnieuw zijn kans af. Die krant staat vast vol met ellende. Hij zou zich beter bewust zijn van dat sluiperige gras en van de zon op zijn scheenbenen. En van mij natuurlijk. Ik kijk naar zijn benen en zijn tent en heb mijn geslacht nog in mijn hand. Ik gluur heimelijk vanuit een observatiepost, die naar urine ruikt. Ik schrik van deze bewustwording en voel me een viezerik in plaats van een museum bezoeker die naar een foto kijkt. Gluren naar iets alledaags; een foto uit iemands leven. Raar dat je je in een museum nooit zo voelt als je naar een bepaalde foto of schilderij kijkt. Vaak kijk je in een museum onbeschaamd naar uitingen van diepe emotie zonder dat je je een viezerik of voyeur voelt. Ja, heel soms wel. Soms valt je blik daar, in een museum, geheel onverwacht op een paar blote, opengesperde benen met een harig kutje er tussen. Een verstilde hamerslag op het aanbeeld van het ogenblik. Hangt gewoon tussen een aantal verpletterend mooie Manet's. Het was Courbet zo bedoeld, maar Manet had dat niet geduld waarschijnlijk. Courbet, hij stond ergens einde achttiende eeuw met ogenschijnlijk heel andere gedachten in een pissijn toen hij dat schilderij bedacht. De geometrische lap monotoon getergd gras links op de foto voor me, zou van Rothko kunnen zijn. Het vuil dat hij uit zijn lichaam perste is monotoon maar sluipt net zo naar je toe. Juist als je het niet ziet. Het tafereel rechts op de foto, op en rond die tent, heeft meer iets weg van een blijspel met Piet Bambergen.  Doek gaat op. Joop Doderer zit achter zijn krantje op een zonnige camping in Zuid Frankrijk. Je ziet alleen zijn benen onder de krant vandaan komen maar iedereen weet dat het Joop Doderer is. Kan niet anders. Alleen Joop Doderer zit zo achter een krant. Zijn scheenbenen zijn onbehaaglijk rood. Dat moet zeer doen. Joop Doderer neuriet iets dat op het Franse volkslied lijkt. Zie je wel, het is Joop. Alleen Joop Doderer kan zo het Franse volkslied neuriën. Het publiek licht al in een spreekwoordelijke deuk. Plotseling rumoer. Joke Bruijs klatert het toneel op. Een hele hoop boodschappentassen aan haar arm en een grote donkere zonnebril op. Het lachen zwelt aan en neemt een onrustige houding aan. Joke gaat voor Joop staan. In zijn zon. Ze gaat gewoon in de zon van Jopie staan!! Het publiek gaat nu echt uit de knijpert. Er zijn er al die de tranen over de wangen laten rollen. Joke Bruijs en Joop Doderer doen nu ‘de sketch van het onhandig zoeken naar de zonnebrand’. Daarbij worden alle facetten van het huwelijk op de korrel genomen. Het ene lag salvo na het anderen torpedeert de bühne. Op een gegeven moment smeert Joke Bruijs veelvuldig, grote witte hoeveelheden zonnebrand uit over Joop Doderer zijn benen, helemaal tot bovenaan in zijn zwembroek. De lachsalvo’s overstemmen nu hysterisch het gemopper van Joop Doderer. Dan knipt er plotseling een spot aan die een tot nog toe donker gedeelte van het decor belicht. Het publiek wordt plotsklaps geconfronteerd met het gezicht van Piet Bambergen. Een nanoseconde is het stil in de zaal, op een enkele hysterische sirene na. Piet zijn buste is duidelijk zichtbaar achter een klein raampje. ‘Toilet’ staat er in blauwe letters op de witte muur geschreven. Piet Bambergen kijkt verbaast en met een voor hem zo typische ondeugende glimlach het publiek in. Hij heeft alles zien gebeuren! De zaal barst. Piet heeft alles gezien! Het apocalyptisch gelach gaat nu over in een revoltische waanzin. Armen worden uitgerukt en tongen verdwijnen in allerlei holtes en gaten van de lichamen die zich kronkelend van pret en buiten zinnen van verzadiging, op een kluwen hebben geworpen. Na afloop van het blijspel was de stad nog dagenlang onrustig. Op mijn foto, hier voor me, is alles stil. Hopper. Niets heeft nog bewogen en lijkt ook nooit meer te gaan bewegen. Wat zal ik doen? Die man attent maken dat zijn benen aan het verbranden zijn? Neem ik alvast een tube zonnebrand mee? Hoeft hij niet te zoeken. Ik knoop mijn broek dicht en wil door trekken. Juist op dat moment komt er leven in de foto. Een oranje voetbal komt van links onder, met een rot vaart, in een mooie curve over de Rothko op de tent af. De bal klettert eerst tegen de krant en een tiende van een seconde later in het gezicht van de man erachter. Francis Bacon. De man valt met stoel en al achterover. Zijn benen maken nu een hoek van honderdtachtig graden. De rode scheenbenen steken als romeinse kaarsen af tegen de blauwe lucht. Er ontsnapt mij een kleine euforische kreet. Volksvreugde na een doelpunt. Insmeren heeft nu helemaal geen zin meer besef ik en loop het sanitaire blok uit. Zou Messi wel eens aan Rothko denken als hij het groene veld betreed?  Bart-Jan van Vugt

Bart-Jan
0 0