Benji Van Winterslag

Gebruikersnaam Benji Van Winterslag

Teksten

Ciao & Ché

  Ciao & Ché “Ik hoop zo hard dat deze Achilles zijn Patroclus zoekt…”   Ciao knabbelt aan zijn stylo. Hij glimlacht. Hij antwoordt niet op mijn vraag. Of toch niet meteen. Ik tel dus. Hij blijft ondertussen knabbelen en glimlachen. Hij kijkt me wel aan. Ik tel op zijn minst twintig tellen. Traag geteld. “Niet fanatiek…” zegt hij dan. Hij trekt zijn wenkbrauwen op in een Italiaanse meeh-geste. Maar hij zegt het niet letterlijk. Geen meeh dus. “Meeh!” zeg ik dan maar. “Ge zijt verrast?” “Kweenie…” Ik weet het inderdaad niet. Ik weet niet of ik dit antwoord misschien toch ergens had verwacht. Of misschien had gehoopt? Hij ziet zonder twijfel dat ik zijn antwoord wel fijn vind. Fijn…? Intrigerend eerder…? Is hartverwarmend juister? Een snellere hartslag? “En Marijke?” vraag ik dan. Hij lacht ondeugend. “Marijke? Ik kan u exact dezelfde vraag stellen, toch?” Hij doet dat dan ook: “En Marijke?” Ik lach ook. Word ik een beetje rood? Hij woelt even met beide handen door mijn haren.  “Ik was eerst!” zeg ik. “Ik heb haar heel graag… dat weet ge!” “Weet ik! Ge knuffelt haar wel maar zelden… nooit eigenlijk…” “Omdat gij dat altijd al doet, pipo! Ge doet niks anders!” “Zoudt ge dat willen? Haar knuffelen?” Hij haalt opnieuw zijn wenkbrauwen op. Zijn schouders ook. “Niet echt fanatiek…” “Ik wist dat ge dat ging zeggen.” “En gij geeft haar dikwijls een lief kusje…” “Zoals aan een zusje! Een kusje aan een zusje!” lach ik. “Of ziet ge dat verschil niet?” “Ik doe dat niet bij mijn zusjes”, plaagt hij. “Seffens gaat ge nog zeggen dat dat meisjesachtig is… dat ik me als een meisje gedraag…” Ik zeg het met een brede glimlach, maar ik wil wel graag weten wat hij denkt. “Ik vind dat ge totaal niet meisjesachtig zijt, Ché…” zegt hij half-ernstig. “Maar als ge dat liever hebt… zal ik u Chéca noemen? Of nee, Chica natuurlijk!” Hij ontwijkt handig mijn schop. “Chiquita dan?” “Gij zijt zelf een banaan!” “Ze is wel een mooi meisje… ons Marijke…” Ik glimlach. Ik weet niet wat Marijke ervan zou vinden… dat wij haar “ons Marijke” noemen… Maar eigenlijk is ze dat wel. Natuurlijk meer “mijn” dan “zijn” Marijke, dat zeker…  “Maar ge droomt niet van een echte kus… met haar? Niet ‘fanatiek’, bedoel ik dus?” vraag ik nonchalant. Hij schudt het hoofd. “Gij wel?” “Niet fanatiek…” Drie tellen stilte. Dan vraagt hij knabbelend: “Hoe lang ken ik u nu, Ché?  “Bijna vier maanden… Waarom?” “Ge stelt wel heel directe vragen… ge lijkt wel een Italiaan!” “Dat komt door al die spaghetti van uw mama!” “Meeh… straks… na de spaghetti… wat gaat ge me dan vragen?” Ik gooi er meteen uit: “Aan wie ge denkt als ge alleen zijt… ’s nachts bijvoorbeeld…” “Mietsjiegaa, Benji!” “Niet meer Ché?” We lachen heel uitbundig. We gaan de keuken binnen. Tijd voor spaghetti.   Ik ken Benjamin nu inderdaad vier maanden. Nee, ik ken Ché vier maanden! Benjamin ken ik nog niet echt… Maar ik leer hem iedere dag beter en beter kennen.  Hij heeft die gekke glimlach, vooral in zijn ogen. Al weet ik dat hij meestal heel triest is… Maar bij mij glimlacht hij. Iedere dag iets meer. Hij weet dat ik hem heel graag heb. Ik vraag me soms af of hij niet vindt dat ik me te veel aan hem opdring… Denkt hij misschien dat ik te nadrukkelijk probeer om zijn beste vriend te worden? Dat ik gebruik maak van de leegte die Kasper, zijn meer-dan-beste-vriend, heeft nagelaten? Dat ik Kaspers plaats probeer in te nemen? Want dat is niet zo. Dat probeer ik niet. Denk ik toch. Ik begrijp hoe hij zich voelt, zonder Kasper nu. Hij is zo vreselijk eenzaam. Zo overduidelijk verloren…  Ik ken dat gevoel. Ik voel me eigenlijk bijna altijd eenzaam. Niet dat ik ooit een meer-dan-beste-vriend heb gehad, dat niet… Misschien ben ik juist daardoor zo eenzaam? Omdat ik nooit zo dicht bij iemand ben geweest?  Sinds ik Benji en zijn verhaal met Kasper ken…  al heeft hij er nog nooit helemaal openhartig met mij over gepraat… sindsdien heb ik al vaker gewenst dat ik ook zo iemand had. Of is ‘verlangd’ beter dan ‘gewenst’? Het verhaal van Benji en Kasper verwart me. Benji verwart me…  Zou hij weten wat ik soms denk wanneer we samen zijn? Wanneer we wiskunde doen… of wanneer we spaghetti eten? Wanneer ik hem zit te plagen… of wanneer ik  door zijn haren woel? Dat vindt hij niet fijn, dat doet hem zonder twijfel aan Kasper denken… dat weet ik wel. Waarom doe ik het dan toch nog af en toe? Hij heeft me daarnet gevraagd aan wie ik ’s nachts lig te denken… Hij is naïef genoeg om te geloven dat ik aan Marijke lig te denken. Hij is soms echt ongelooflijk naïef! Wel zalig naïef… Misschien heb ik hem daarom zo graag? Wanneer hij verontwaardigd is, heeft hij van die grote, verbaasde ogen en dan flapt hij er zomaar iets uit… Ik hou van die verontwaardigde blik… Hij krijgt ook ogenblikkelijk tranen in zijn ogen wanneer hij iets triests of vreselijks ziet of hoort. De film die we vorige week samen hebben gekeken… “The way we were”, een romantische film met Robert Redford en Barbra ‘Strooizand’. Benji heeft echt zitten bleiten… Als een klein kind. Ik vond het zo grappig toen hij zich daarna schaamde en vroeg of ik hem meisjesachtig vond…  Hij is ook aandoenlijk grappig wanneer hij de macho probeert te spelen. Hij kan dat echt niet. Al is hij wel soms een fel manneke. Ik heb ook al gezien dat hij een duiveltje uit een doosje is wanneer hij kwaad is.  Ik vind het fijn om hem te beschermen. Om hem van die pestkoppen te redden.  Ziet hij mij als een Grote Broer? Of… Ziet hij misschien dat ik heel graag zijn meer-dan-beste-vriend zou willen zijn…? Voelt hij dat? Ik denk het niet. Daar is hij te naïef voor… en hij is ook veel te nadrukkelijk met Kasper…  Hoe zou hij reageren als ik straks zou bekennen aan wie ik lig te denken ’s nachts, als ik alleen ben, als ik me eenzaam voel…  Ik ben er vrij zeker van dat hij niet kwaad of verontwaardigd zou reageren… misschien eerder triest? Ik wil hem niet triest maken. Dat is hij zo al… Ik ga hem seffens een grappig en ontwijkend antwoord geven op zijn veel te intieme vraag…   “Aan wie denkt ge dan?” Ciao knabbelt aan zijn stylo. We zitten in de werkkamer van zijn vader. De spaghetti was uiteraard de beste van de wereld. “Ge verwacht toch geen eerlijk antwoord?” Hij glimlacht breed. “Ik hoop toch op een antwoord… eerlijk is misschien een beetje te veel gevraagd?” Hij lacht. “Dan… zeg ik…” “Dat dat van het moment afhangt?” Hij gooit zijn stylo naar mij. Een beetje te hard, want hij raakt mijn hand en dat doet pijn. “Meeh, pipo!” “Sorry! Ik wilde uw voorhoofd raken!” “Heb ik iets verkeerd gezegd? Of misschien de nagel op de kop…?” Hij raapt zijn stylo op en drukt die nadrukkelijk tegen mijn voorhoofd. “De nagel op de kop!” schatert hij. “Aauw, pipo!” “Nu ziet ge er als een hindoe uit… dat krijgt ge er deze week niet meer af!” Ik voel met mijn vingers aan mijn voorhoofd en ik zie dan blauwe inkt.  “Ge hebt mijn antwoord gepikt! Dat wilde ik antwoorden… dat het van het moment afhangt.” “Ge zijt gewoon te traag!” Hij verdwijnt dan even. Tien tellen later is hij terug met een linnen zakdoek en een flesje. “Aftershave van mijn pa!” zegt hij en hij giet een flinke geut op het zakdoekje. “Gaat ge me opereren?” Hij veegt dan mijn voorhoofd schoon met die zakdoek. “Prego, Ché!” “Dus…” zeg ik. Hij zucht. “Soms…” “Is dat dan soms ’s avonds of ’s nachts of door de dag?” “Meeh, Ché…” “Of als ge triest zijt? Soms? Of als ge u blij voelt? Soms?” “Vult gij het maar in… ik ben duidelijk te traag…” “Ik wacht wel…” Ik zet me nonchalant in een grote fauteuil. Ik steek een stylo tussen mijn lippen alsof het een sigaretje was. Hij ziet dat het zijn beknabbelde stylo is. “Das de mijne!” lacht hij. Ik haal mijn schouders op. “Nu is het de mijne!” “Het maakt inderdaad uit of ge u triest of blij voelt… dat is waar.” “Ik eigenlijk alleen als ik me triest voel…” beken ik. “Ik eigenlijk ook… nu ge het zo zegt…” Minstens vijf volle tellen stilte. “Maar af en toe denkt ge misschien toch ook gekke, zotte dingen? Té zotte dingen?” “Dat gebeurt wel… Als ik me heel vrolijk voel… als ik me licht in mijn kop voel… als de zon schijnt…”  “Ligt ge dan buiten in de zon te denken?” “Zalig!” “Mag ik weten…” Hij onderbreekt me al. “Ge zijt ongeduldig, Ché! Ik ging u dat wel vertellen. We zijn vrienden, meeh…” Ik zeg niks. Ik glimlach en wacht. Vier tellen. “In het zonneke droom ik van… denk ik aan…” “Aan wie?” “Meeh, Ché… wie zegt dat ik aan iemand lig te denken? Ge zijt ofwel veel te romantisch…” “Ofwel?” “Of ge zijt een viezerikske? Ge ‘denkt’ misschien te veel?” We lachen allebei luid. “In het zonneke denk ik aan een fantastische goal… van mij! En ik speel dan bij een topploeg hier in België!” “Bij Winterslag?” lach ik. Iedereen in mijn directe omgeving supportert voor die ploeg. “Das geen topploeg, he! Eerder Standard of Anderlecht! In een groot stadion en iedereen scandeert dan mijn naam!” Ik heb intussen wel door dat hij opzettelijk ‘denken’ interpreteert als denken. Hij wil niet verraden aan wie hij denkt terwijl hij ‘denkt’… Durft hij dat niet? Tegenover mij, zijn nieuwe beste vriend. Wil hij dat niet? Ik vond het in het begin… niet zo heel lang geleden dus… verrassend en een beetje gênant hoe Ciao zich altijd op de een of andere manier in mijn gezelschap manoeuvreerde. Hij zocht mij duidelijk op, ik hem niet echt… Het was pas nadat Marijke me ervan overtuigde dat Ciao een goede vriend kon worden en dat hij daarom Kasper niet hoefde te verdringen. Ik vond het ook vervelend dat sommige jongens in de klas en op de speelplaats insinueerden dat ik een nieuwe ‘halfgod’ had gevonden… opnieuw groot en sterk en dit keer helemaal met een heldenstatus, een door iedereen bewonderde voetballer, de onbetwiste kapitein van het schoolteam…  Marijke heeft me het verhaal van Achilles en Patroclus verteld en ik herkende die relatie helemaal in Kasper en mij…  maar nu lijkt Ciao nog nadrukkelijker op een Achilles…  Ik vraag me af of deze Achilles op zoek is naar zijn Patroclus… Maar ik moet wel eerlijk toegeven dat ik het fijn vind dat hij altijd aan mijn zijde staat. Dat hij me zo spontaan en al zo snel “mijn goede vriend” noemt. En ik vind het ook aangenaam dat hij vaak met die glimlach naar me kijkt wanneer hij aan zijn stylo zit te knabbelen. Hij weet uiteraard dat ik hem graag heb. Maar zou hij ook weten dat hij me soms… verwart? Dat hij me meer en meer verwart?   Zou hij weten dat hij me verwart? Dat ik steeds vaker aan hem zit te denken? In zijn betekenis van dat woord.  Zo te zien… ik denk dat hij het weet… Vraagt hij zich niet af waarom ik altijd zijn gezelschap zoek terwijl ik toch constant omringd word door ‘kameraden’ en ‘bewonderaars’… die vinden dat ik er macho uitzie en vooral dat ik goed kan shotten… Zou hij dat beseffen? En vooral… zou hij dat fijn vinden? Ben ik zijn Grote Broer? Terwijl Kasper voor eeuwig en altijd… Denkt hij voortdurend aan Kasper? Denken…   “Meeh, Ciao! Ge vult denken wel een beetje anders in…” Hij lacht vrolijk. “Denkt ge?” “Dus wat als ge niet vrolijk in het zonneke ligt? ’s Nachts in uw bed bijvoorbeeld… Aan wie, sorry… aan wat denkt ge dan?” “In mijn meest intieme momenten?” “Ge snapt het!” “Dan droom ik van een nog heerlijker doelpunt… van mij uiteraard! In een nog groter stadion… ik speel dan natuurlijk in Italië… bij Juve, of wat dacht ge?” Hij schatert nu. Hij ziet dat ik een beetje beteuterd kijk. Hij woelt even door mijn haren. “Zijt ge nu erg ontgoocheld?” “Totaal!” lach ik. “Ik ben er kapot van! Ik had zo gehoopt…”   Wat hadt ge zo gehoopt, Benjamin? Ik zou zo graag willen weten wat ge in alle eerlijkheid hadt gehoopt te horen…  Ik zou het u zo vreselijk graag vertellen… maar dat is totaal onmogelijk…    “Gunt ge mij dan geen heldenstatus in een uitzinnig stadion vol gekke tifosi? “ “Als gij morgen bij Winterslag speelt… dan ga ik geen enkele match van u missen!” “En als ik overmorgen bij Juventus speel?” “Betaalt ge dan mijn reis en mijn hotel?” “Mietsjiegaa, Ché! Dan woon ik in een sjieke villa… dan slaapt ge bij mij!” “Dreamer! You know you are a dreamer! Can you put your hands in your head? Oh no… oh no..” zing ik. Supertramp natuurlijk. Maar waarom vind ik zijn laatste opmerking, die laatste zin, zo subliem? Zo heerlijk subliem?     Korte duiding: Dit is in feite een spin-off van mijn roman "Open boterham plattekaas met suiker" (zie o.m. de mooie recensie van Jan Stoel op Boekenkrant). Dat is een coming-of-age en meteen ook een coming-out verhaal dat zich afspeelt in de jaren 70 in Limburg. De verteller is de 15-jarige Benjamin. Het taaltje is kenmerkend voor die tijd en die streek.  De protagonisten zijn ook hier in dit kortverhaal jongens van 14 jaar jong, die verliefd zijn op mekaar, maar zich niet meteen kwetsbaar durven op te stellen... Herkenbaar voor iedereen die ooit eens verliefd is geweest, toch?      

Benji Van Winterslag
0 0