David Kempeners

Gebruikersnaam David Kempeners

Teksten

Appel

Appel   Daar zat ze dan. Helemaal alleen op een bankje in een zo goed als verlaten stadspark. Het was nochtans nog niet zo laat. Of ja, misschien niet, ik wist het niet meer zo goed. Ik was haar al zo lang aan het volgen. Tijd werd een zinloos begrip. Ik kon niets anders dan staren. Staren en hopen dat ze niet zou ontdekken dat ik haar al uren volgde. Uren? Nee, het moesten al dagen zijn ondertussen.   Ze at langzaam van een sappige, rode appel. Het rood stak prachtig af tegen haar blonde haren. Ik spande me zo hard in als ik kon om elk detail in me op te nemen. Ik kon elke knapperige hap horen en keek toe met een flauwe glimlach hoe ze zich een weg baande naar het klokhuis. Er liep een druppeltje sap langs haar kin naar beneden. Hoe graag had ik die druppel met een veeg van mijn duim weggevaagd om zo haar goeddunken te kunnen verdienen. Hoe graag was ik naar daar gegaan en was ik een gesprek met haar begonnen. Iets simpels, iets in de trant van; ‘ Gho, toch weinig volk hier vandaag hé?’ Dezelfde roemloze onzin waar anderen de welbekende paringsdans mee in gang zetten. Maar ik kon het niet. Ik kon mezelf niet overtuigen mijn schuilplaats te verlaten om een zinloze actie in gang te zetten, die toch de enormiteit van mijn gevoelens niet zou kunnen overbrengen. Er moest een andere manier zijn. Een andere manier om te vertolken wat voor warboel ze in mijn hoofd teweeg bracht.   Nu ik er aan terugdenk, was het moment waarop ik het echt besloten had, denk ik. Echt bewust de beslissing gemaakt dat ze van mij moest zijn. Worden. Geweest zijn? Ik denk het.   Toen ze klaar was met de appel, gooide ze het klokkenhuis achteloos in de struiken. In plaats van dat het stuk fruit op de grond zou vallen, waar het na verloop van tijd zou kunnen vergaan, bleef het halsstarrig tussen de takken hangen. Ze stond op en gooide haar rugzak over een enkele schouder. Haar lange haren wapperden lichtjes in de zachte lentebries terwijl ze zich omdraaide om de andere richting op te wandelen. God, wat was ze mooi. Ze liep mijn kant op. Had ze me gezien? Wou ik dat ze me gezien had? Was het gezien worden de ideale eerste stap om samen voor altijd iets te kunnen hebben? Zou ze me eerder al gezien hebben? Zou ze weten dat ik haar al een tijdje volgde? Zou ze me komen uitschelden, wegjagen, mijn enige kans op een aanknopingsgesprek verbranden? Was ik dit aan het overdenken? Gho, wat overdenk ik niet. Al deze gedachten denderden door mijn hoofd als een bende op hol geslagen buffels, achtervolgd door een troep leeuwen. Ze had me niet gezien. Ze liep voorbij de struik waar ik al dan niet subtiel mijn observatiekamp had opgeslagen voor de afgelopen tien minuten. Ze gunde me niet eens een blik.   Waarom keek ze niet? Waarom gunde ze me niet eens het genot van in haar ogen te kunnen kijken, zelfs al was het maar een enkel ogenblik, een enkele halve seconde. Dat ene ogenblik had mijn hele wezen kunnen vullen met een ultiem genot. Maar neen. Ze liep me straal voorbij. Alsof ik niks was. Alsof mijn hele bestaan op die plaats helemaal niet bestond. Alsof ik het zelfs niet waard was op te merken. Wat dacht ze wel niet?! Mij negeren? Mij? Ik was haar grootste bewonderaar, haar prins op het witte paard, haar kaartje om weg te geraken uit deze horendolle samenleving, dit schijthol van een excuus voor een maatschappij. Mij zou ze gewoon zomaar negeren? Ik dacht het niet.   Ik volgde haar richting de uitgang van het park. Nu moest ik wel iets verzinnen om haar te kunnen aanspreken, iets, wat dan ook. Het was nu of nooit. Nooit een antwoord op alles wat ik haar wou vragen, wou zeggen, wou toefluisteren. Ik liep enkele meters achter haar, probeerde gezwind haar pas te volgen, zodat onze voeten gelijktijdig de aarde zouden raken en ze dus niet het geluid van een achtervolger kon opvangen. Ik probeerde telkens zo groot mogelijke passen te nemen, zodat ik toch korter bij haar kon raken, zonder dat ik mezelf verried.   Plots stond ik achter haar. Ik strekte mijn arm en greep die van haar beet. “Hey, ehm, ik denk dat je dit hebt laten vallen.” Ik viste snel een kleinood uit mijn zak en hield het omhoog, zodat ze het kon zien. “Nee hoor, dat is niet van mij, sorry.” Zei ze en ze maakte aanstalten om zich opnieuw om te draaien en verder te wandelen. Het enige wat ik toen kon denken, of nee, het enige wat ik toen kon voelen, was het gevoel dat ik op een afgrond stond. Als ze nog een stap van me weg zou zetten, zouden de laatste kiezels onder mijn ene voet die nog stevig op de richel stond, wegrollen en zou ik rechtstreeks en onomwonden te pletter storten. De paniek gierde door mijn ingewanden. De stress gierde door mijn lijf, maar zorgde er ook voor dat mijn zintuigen scherper leken te worden. Na enkele seconden van tergende angst, maakte alles plaats voor kalmte. Het was duidelijk, alles was opeens zo erg helder. Ik kon niet geloven dat ik al zo lang had zitten tobben en twijfelen, dat ik stress had gehad hierom. Ik wist wat me te doen stond.   Ik greep opnieuw haar arm en vroeg of ze me dan niet meer kende. We hadden immers het hele voorbije jaar samen in dezelfde stinkend hete aula gezeten.  Ze leek me nog steeds niet te herkennen, maar ze keek wel opeens vriendelijker. “Oh! Zat jij ook altijd in die saaie seminaries?” Het was nog wel logisch dat ze me niet kende. Van zodra ik haar de eerste keer gezien had in een les, was ik overdonderd. Ik besloot meer over haar te weten te komen en had mezelf telkens strategisch ergens achter haar gezet in diezelfde aula. Net kortbij genoeg, zodat ik kon horen wat ze zei en kon zien wat ze deed, net ver genoeg, zodat het niet zou opvallen. Zodat ik niet zou opvallen. “Ja, ja, elke week! Kom, laten we wat gaan drinken, dan kunnen we bijkletsen over die lessen, super leuk!” Het was een directe uitnodiging, iets wat ik voor de stilte in de storm in mijn hoofd, nooit had gedurfd. Nu kon ik het met zo veel vertrouwen zeggen. Het was niet eens een vraag. Van wat er daarna gebeurd is, weet ik niet meer zo veel.   We gingen wat drinken in een cafeetje niet zo heel ver van datzelfde stadspark. Het was fijn. We hebben er gepraat over de zinloosheid van de seminaries van het voorbije jaar, over de aangename sfeer van de stad, over dezelfde roemloze onzin waar alle anderen hun paringsdans mee in gang zetten. De hele nutteloze hoop. Ik vertelde een grap, zij lachte er mee. Het was fijn. God, wat had ze een prachtige lach. Dit was het, ik was eindelijk bij haar binnen gebroken, ik had eindelijk contact gelegd. Ik wou haar kussen, man, wat wou ik haar kussen. Toen onze drankjes gedronken waren en de nootjes niet veel meer waren dan een leeg glazen schaaltje, zag ik mijn kans schoon. We stapten naar buiten en stonden even stil. Ik greep haar bij de armen, zachtjes deze keer, en boog zachtjes naar voor, zoals ze dat in die romantische komedies doen. Een filmgenre dat me nooit veel heeft aangetrokken. “Wat doe je? Ik heb een vriendje, sorry.” Een vriendje. Ze had een vriendje. Ongetwijfeld een eikel ten midden van eikels. Een arrogante klootzak die het nodig vond om mijn meisje in te pikken. Wij hoorden samen! Als het ervoor nog niet duidelijk was, dan was het dat zeker wel na die avond. Ze hoorde bij mij. Bij mij alleen.   Als ik haar niet kon hebben, dan niemand.   Wanneer ik me probeer te bedenken wat er daarna gebeurd is, kan ik me eigenlijk alleen nog maar enkele flitsen voor de geest halen. Ik weet nog dat we samen terug het stadspark in liepen om zo naar onze respectievelijke koten te gaan. Een stadspark waar ondertussen niemand meer rondliep. Ik weet nog dat ze maar bleef praten over die lapzwans van een vriend en ik weet nog dat er ergens onderweg een grote zware tak was afgeknakt in de storm van de week ervoor. Wat er daarna gebeurd is, is een waas. Het enige beeld dat ik niet meer uit mijn hersenen krijg, is het beeld van hoe ze daar zo mooi lag. Zo vredig. Het leek wel alsof ze gewoon besloten had om een dutje te doen in het midden van het park. Gewoon, zomaar, eventjes rusten. Het rood complementeerde haar blonde haren zo mooi. Was ze ooit perfect, dan was ze dat nu nog meer.

David Kempeners
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen