HET MANNEKE OP DE MAAN
Er was eens een meisje dat héél erg nieuwsgierig was. Ze overdonderde haar mama en papa met vragen, de hele dag door, over van alles en nog wat: “Waarom hebben auto’s vier wielen?”, “Hoe ver is het naar de zon?”, “Waarom heeft een kameel twee bulten?”, “Waar wonen de Eskimo’s?”, “Wie is de slimste mens ter wereld?”, “Waarom kan je door een venster wél kijken en door een muur niet?”, enzovoort…
Gelukkig waren de papa en de mama van het meisje erg slim, en zo konden ze op alle vragen van het meisje een antwoord geven. Al moesten ze soms toch eerst diep nadenken, want de vragen waren af en toe wel héél moeilijk!
Op een mooie avond keek het meisje naar de hemel, en zag de volle maan heel fel schijnen. En ze ontdekte duidelijk een gezicht met twee ogen en een neus en een mond: iemand was op de maan naar hen aan het kijken!
En ze vroeg aan haar mama: “Mama, hoe heet dat manneke op de maan?”
“Maar kleintje toch,” zei de mama, “er woont toch niemand op de maan!”.
Het meisje hield vol: ze kon het toch immers met haar eigen ogen zien! En ze vroeg het ook aan de papa… maar die antwoordde precies hetzelfde.
Hoewel het meisje meestal alles geloofde wat haar mama en papa haar vertelden, had ze nu toch haar twijfels: iedereen kon toch de ogen zien! En de neus! En de mond! Ja toch?
Dus vroeg ze het ook aan de juffrouw op school. Maar die zei ook al precies hetzelfde, en het meisje was helemaal in de war.
En ’s nacht kon ze de slaap niet goed vatten, en droomde over het manneke op de maan.
De volgende dag vroeg ze het voor alle zekerheid nog eens… maar met het zelfde antwoord. Ze voelde zich meer en meer verward, en kon ’s nachts niet goed slapen. En ze bleef maar dromen over het manneke op de maan.
Op een nacht werd ze opeens wakker van lawaai in haar kamer. Ze opende haar ogen en zag een vreemd mannetje bij haar bed staan, gekleed in een glanzend plastieken ruimtepak, en met zijn hoofd in een soort omgekeerde visbokaal! Ze kon zijn gezicht niet goed zien, maar zag wel dat hij hele grote oren had, die een beetje verkreukeld opgevouwen zaten in zijn bokaal.
“Wie ben jij?”, vroeg ze, “En waar kom je vandaan?”.
“Ik heet ietie, en je hebt mij geroepen”, zei het mannetje.
Het meisje begreep er niets van: “Heb ik je geroepen?”
“Ik kom van het land van de dromenluisteraars”, verklaarde het mannetje. “Wij luisteren de hele tijd naar de dromen van de mensen. En als iemand héél dikwijls van hetzelfde droomt, dan worden wij geroepen om te komen helpen…”
“Kan jij mijn dromen horen?”, vroeg het meisje verbaasd.
“Natuurlijk!”, zei het mannetje.
En ja, eigenlijk… met zo’n oren moest iemand wel héél goed kunnen horen!
“En kan jij mij helpen?”, vroeg het meisje verder.
“Natuurlijk!”, zei het mannetje.
“Weet jij dan hoe het manneke op de maan heet?”, vroeg het meisje.
“Nee,”, moest het ventje toegeven, “dat weet ik niet…”
“Maar hoe kan je mij dan helpen?”, reageerde het meisje een beetje teleurgesteld.
“Ik kan je ernaar toe brengen.”, antwoordde de dromenluisteraar, “En dan kan je het hem zélf vragen!”
“Maar mijn mama en papa zeggen dat het manneke op de maan niet bestaat!”, zei het meisje een beetje beteuterd.
“Oeps!”, reageerde het ventje onthutst.
Maar hij herstelde zich snel: “Dan gaan we toch gewoon kijken! Als er geen manneke bestaat, dan weet je het. En als hij wel bestaat, dan vraag je zijn naam! Simpel toch?”
Het meisje vond dat een schitterend plan. Ze vroeg zich wel af hoe ze daar zouden geraken? Maar het ventje stelde haar gerust: “Mijn droom-mobiel staat buiten.”
En hij zei dat ze zich dan maar gereed moest maken. Het meisje wist niet goed hoe ze zich moest klaarmaken voor een reis naar de maan. Zoiets had ze nog nooit gedaan. Naar de Gavers was ze al geweest, ja.. maar naar de maan?
“Je moet vooral zorgen dat je genoeg eten mee hebt voor onderweg”, zei het mannetje, “want het is toch een eindje vliegen!”
Dus ging het meisje naar de keuken, en pakte daar het verse brood dat mama pas gebakken had, en sneed er met het broodmes dikke boterhammen af. En uit de kast haalde ze de pot met chocopasta, en smeerde die in dikke lagen op haar boterhammen. En toen wikkelde ze haar boterhammen in aluminiumfolie, en stak het pak in haar Hello-Kitty rugzakje.
“Ik ben klaar!”, zei ze. En samen met het mannetje stapte ze naar buiten.
“Waar is je droom-mobiel?”, vroeg ze.
“Hier!”, antwoordde de dromenluisteraar… en hij wees naar haar kinderfietsje. Hij ging op het stuur zitten, en zei haar om op het zadel van haar fietsje te gaan zitten.
“Houd je maar stevig vast!”, waarschuwde hij haar.
Toen maakte hij enkele vreemde krullende gebaren met zijn handen, en opeens waren ze weg… de lucht in! Ze schoten met een reuze vaart omhoog, en het meisje vond het fantastisch: het was precies als op de kermis, maar nog véél leuker en véél spannender.
Onderweg maakte het meisje het zich gemakkelijk, en af en toe at ze een boterham. En het mannetje keek haar elke keer een beetje jaloers aan.
Hij had ook wel zo’n vers gebakken boterham gewild. Maar met je hoofd in zo’n visbokaal, is het moeilijk om te eten. Het is nu wel zo dat dromenluisteraars eigenlijk niet hoeven te eten, maar… het zag er zo lekker uit!
Na enige tijd waren ze bij de maan aangekomen. Ze vlogen de hele maan rond, heel dichtbij de bodem, over de putten en de bergen. En nergens was er een manneke te zien. Af en toe zette de dromenluisteraar zijn droom-mobiel op de maan neer… maar er was geen teken van leven te bespeuren.
“Wat denk je?”, vroeg hij aan het meisje, dat er ondertussen al lang van overtuigd was dat er helemaal niemand op de maan woonde.
Aan de ene kant voelde ze zich een beetje teleurgesteld, want ze was er zo zeker van geweest. Maar aan de andere kant was ze ook wel heel blij, want nu wist ze héél zeker dat haar papa en mama op al haar vragen het juiste antwoord kennen.
“Laten we dan maar terugkeren.”, stelde het mannetje voor.
Maar eerst raapte hij nog een klompje steen van de maan op. Het zag er een beetje uit als een stuk glas ofzo.
“Als souvenir”, verklaarde hij.
Ze stak het klompje in de zak van haar pyjamavest, en stapte weer op haar fietsje.
“Hou je ogen maar stijf dicht", raadde het mannetje haar aan, “Want dit keer zal het heel erg snel gaan, en het zou pijn doen aan je ogen!”
En het meisje kneep haar oogjes dicht, en voelde hoe ze pijlsnel van de maan weg vlogen.
Opeens hoorde ze een stem haar naam roepen, en toen ze haar ogen open deed, zag ze haar mama staan.
Ze keek om zich heen, en merkte dat ze in haar bedje lag, in haar kamer. Had ze het allemaal maar gedroomd?
“Opstaan, kleintje!”, zei de mama, “Je moet naar school, hee…”
Het meisje maakte zich klaar voor de school, en ging toen naar de keuken voor het ontbijt. Daar zag ze haar mama ontsteld voor de keukenkast staan.
“Het brood is allemaal op!”, stelde de mama geschrokken vast… “Ik had gisteren nog maar pas een vers gebakken?”
Het meisje liep vlug terug naar haar slaapkamer, en tastte in de zak van haar pyjamajasje… en ze vond daar een blinkend klompje. Ze hield het omhoog, en zag hoe het schitterde in alle kleuren van de regenboog. Nu wist ze wel heel zeker dat ze niet gedroomd had!
Die avond zaten ze buiten op het terras te genieten van een mooie zomeravond bij volle maan. De papa keek omhoog naar de heldere maan, en merkte plagerig op: “Zie eens naar boven! Janneke-Maan kijkt naar ons…”
Maar het meisje keek haar papa heel serieus aan, en zei toen streng: “Maar papa toch! Er woont helemaal niemand op de maan!”
En de volgende nacht sliep ze als een roos… en droomde gewoon dat ze een prinsesje was.