De beul van de duivelsputten
Sage: De beul van de duivelsputten
Een woord van waarschuwing aan de argeloze bezoeker van de oude steengroeven te Hekelgem: indien je lichtjes ontwaart die voortbewegen in het duister, volg die dan zeker niet. Dat zijn de dwaallichtjes van de duivelsputten en deze leiden alleen maar verder het moeras in. Het zijn zielen uit donkere tijden die ronddwalen in de schemerzone van leven en dood. Het zijn de geesten van struikrovers, criminelen en armoedzaaiers die, verscheurd door pijn, zich voeden met wraak over hun vreselijke eind. Een laatste misdaad strikte hen als vliegen in draden van een meedogenloos gesponnen web. Hoe zondig ook hun daad, de straf die volgde, was veel te zwaar.
Reis mee in de tijd waar dit web reikte tot in de verste uithoeken. Hoor de voetstappen van de macht drukken in aarden wegen en hoe harde soldatenvuisten bonken op misdadigers houten deuren. Ze dreigen met puntige zwaarden en snijden door een laatste omhelzing met hen die achterblijven. Handen en voeten worden gekneveld; de schelmenhuid omslaan met stalen boeien. De oren vullen zich met bevelen die afsnauwen en tot spoed oproepen. Voortaan is het enkel nog luisteren dat ze mogen doen; hun antwoord telt niet meer. Uit het zicht verdwijnen nu ook de dorpen, huizen en bossen waar ze ooit leefden en lief hebben gehad.
Zak verder door in het web en draai mee met geplaveide wegen naar het centrum van het hertogdom. Hier is de vuiligheid uit de straten verdwenen maar in de harten van de inwoners belandt. Kijk mee door hun wrede ogen waar nijd en afgunst zich uiten in oordelen tegen onbekenden. Lach ook, nu deze worden bespuwd en bespot opdat de eigen gebreken kunnen worden vergeten. Volg hoe de beschuldigden nu worden voortgeduwd om te verschijnen voor hun rechter.
Op afstand en uit de hoogte preekt hij wet, de kasteelheer, over het volk dat hem toebehoort. Zijn perkamenten gezicht is van elke emotie beroofd en verveling in zijn geest heeft hem gemaakt tot roofdier van het gesproken woord. Merk hoe ambitie zijn ziel heeft overwoekerd en deze schuilgaat achter lofredes van gelijkheid en rechtvaardigheid. In zijn kleurrijk gewaad predikt hij, nu met scherpe tong, het zwarte vonnis van de dood. Zijn priemende vingers wijzen de duivelsputten als plaats van strafvoltrekking aan. Bespeur de gezichten van de veroordeelden en merk hoe die plek hen zonet deed verstijven van de schrik. Het is niet langer meer de dood die zij vrezen, maar dát wat er aan vooraf zal gaan.
De beul van de duivelsputten was een onopvallende, ietwat gedrongen man, die tussen het gewone volk had in geleefd. Ooit een dokter – zo werd gezegd – die zieken verveeld bekeek als het slechts om koorts of een vervelend kuchje ging. Ging het slechter met zijn patiënten dan nam de duur van zijn bezoek en interesse zienderogen toe. Zo nam hij alle tijd in de laatste uren aan het ziekbed en bracht hij zijn gezicht bij een doodsreutel erg akelig dichtbij. Hij liet zich ooit ontvallen dat het in deze laatste ogenblikken was waarin hij zichzelf het meest voelde leven. Dat verdwijnen van het levenslicht uit ogen, bood hem een glimp voorbij de dood. Het was een begeerte waar hij geen vat op kreeg en ook niet langer wilde. Hij liet zich meeglijden in de diepte waar een mysterieuze macht hem warm omarmde en verder aan hem trok. Toch was ieders verbazing groot toen deze respectabele heer zich aanbood voor de aanstelling als lands executeur. Vanaf die dag ging hij rechtop lopen en vormde zich een gemene lach rond zijn strakke lippen. Hij wendde zich af van het publieke leven en trok zich terug in een spelonk nabij de putten.
Laat ons terugkeren naar de boosdoeners die thans naar dit hol van de beul worden gedreven: enig vertragen doet bloedhonden aan kettingen met ontblote tanden dreigen, een val wordt gevolgd door de klap van een lans, stilstaan doet soldaten de kettingen lossen en de honden naar reeds bebloede enkels happen. Elke stap brengt hen nu dichter naar het eind.
De lijven sidderen van angst, waardoor het web trilt en schudt. De beul verschijnt. Zijn lichaam heft zich dreigend voor hen op. Geklemde kaken verbergen de klauwen die hij in zich draagt. Gif welt op vanonder in zijn buik. Zijn borst zwelt aan en maakt een hijgend geluid. De soldaten huiveren en verdwijnen; opgelucht dat hun plicht is vervuld. Het zijn immers de anderen die met hun ketenen aan in de duivelsputten blijven. De beul is alleen nu en schiet vooruit. Zijn blik is donker en genade schijnt er niet in door. De beul neemt zijn tijd. Hij geniet, bijt en … spuit zijn zwarte gif.
Zij die heel hun leven om aandacht smeekten krijgen nu meer dan wat ze wilden in hun laatste ogenblikken: monden sperren zich van angst wijd open, lichamen krimpen, krommen en vluchten weg in onmogelijke bochten. Het zijn enkel de dwazen die nog vasthouden aan het leven; ieder ander hoopt op een snelle dood.
Hoor hoe de lucht zich vult met gekrijs en kermen. Merk hoe omwonenden vrezen voor hun eigen lot. Ze trekken zich terug in hun huizen: de ramen gaan dicht en de deuren op slot. Weg zijn nu de buren met hun argwanende en schuldige blikken. Er rest hen enkel de stille medeplichtigheid die een geweten schopt.