iacintho

Gebruikersnaam iacintho

Teksten

De afslag gemist.

  Op het moment dat een mens dertig wordt, niet meer jong is, al probeert ze zich nog zo voor te doen, dan krijgt ze vaak het gevoel dat de tijd haar een gemene poets gebakken heeft. Waar zijn die tien jaar gebleven? Je wilde zo graag achttien zijn, je rijbewijs halen, studeren, een leuke baan vinden en ineens ben je geen tiener meer, niet eens meer een jongere en alle dromen en plannen hebben plaats gemaakt voor een lichtjes teleurstellende vaste baan en een berg stenen die afbetaald moet worden. Op sommige momenten komt deze situatie claustrofobisch over, de muren van het  structuurbehangen rijhuisje komen op je af in versgevoegde steen, de leitjes op het dak klepperen sardonisch maar na een tijdje vervlakt ook dat en komt er een ander gevoel voor in de plaats, een berustend gevoel, zo van: goed, dat zenuwachtige gedoe hebben we nu gehad. Is dat settelen? Is dat bezadigd worden? Of ben je in de drukte van je volwassen leven gewoon te moe om je druk te maken over gebroken dromen en versplinterde idealen. Hoe dan ook, zelfs dat gelaten gevoel gaat voorbij als je geconfronteerd wordt met iets dat nog veel erger is: aan al die sores  niet eens toekomen. Op weg naar huis kwam ik een ex- collega tegen, fietsend in tegengestelde richting en wankelend op de manier die aangeeft dat we niet close genoeg meer zijn om af te stappen, maar dat we toch ook niet gewoon kunnen doorrijden, riep hij me toe: 'O ja, Matthijs is dood.' Is Matthijs dood? Al word je bij het werken op een afdeling met oudere psychiatrische patiënten wel gewend aan het feit dat al die lichamen waarvan de houdbaarheidsdatum allang overschreden zijn, het leven ooit moeten opgeven, routine wordt het nooit. De vinnige maar volledig geschifte oude vrijster van bijna negentig die elke dag twee kiwi's tot zich nam als was het de heilige communie, de zestigjarige man met het syndroom van Down die weleens volstrekt onschuldig poedelnaakt door de gangen van de afdeling banjerde met een stapel stripverhalen onder de arm, de dementerende vrouw met de aan elkaar gegroeide tenen die elke argeloze voorbijganger willekeurig zwijgend trakteerde op een stevige handdruk of dito oorvijg, ik kan niet zeggen dat ik hen mis, maar hun verdwijnen heeft het leven een beetje minder kleurig gemaakt. Zo was het ook met Matthijs, één van de vele mensen die op het verkeerde moment aan de halte van een belangrijke gebeurtenis in het leven stonden en zo de bus niet één keer, maar vele keer misten. Niet dat dat zijn tamelijk megalomaan zelfbeeld of dagelijkse humeur ook maar iets in de weg stond, maar op een dag, een jaar voor zijn dood, zag hij mijn trouwring, één van de weinige persoonlijke kenmerken aan mijn in royaal gesneden uniform gestoken verschijning en zei, even ernstig en helder: 'Ja, een gezin, kinderen, dat had ik ook graag willen hebben.' Dat was één van de weinige momenten dat hij werkelijk besefte dat bepaalde kansen definitief verkeken waren en dat hij geen spaarpotje extra tijd had voor alle plannen die hij wilde verwezenlijken. Daarna gingen zijn gedachten direct weer met het grillige gefladder van een  bloeddronken mug naar de verbeterde versie die hij van het boekje van die mijnheer Tolkien zou gaan schrijven, het grootse feest dat hij zou geven als hij gepensioneerd was en de snode plannen die hij smeedde met de volstrekt onbetrouwbare Nadia in haar gemotoriseerde rolstoel en de meelijwekkend verloederde verkoopster van cosmeticaproducten in het rokershok. Het zou zinloos zijn te proberen de verschillende lichamelijke en psychologische aandoeningen te benoemen waaronder de anciens van het rokershok te lijden had. De oorzaken van hun toestand waren meervoudig en complex. De geheel lichamelijk afhankelijke Nadia durfde soms even op haar benen te gaan staan als ze dacht dat het niemand opviel. De cosmeticaverkoopster stond erop haar onverzorgde vette haar in een felle platinakleur te laten blonderen bij de kapper, maar daarna verprutste ze het effect door haar uitgezakte houding en onbesnutte uitspraken.  De symptomen van manische depressie en psychose gingen vaak naadloos over in die van het Korsakov syndroom en beginnende dementie. De uitkomst was altijd hetzelfde, stuurloze ruïnes van mensen, met een vervormd beeld van hoe het leven 'buiten' er tegenwoordig uit zag, en een gebrekkig besef van hoe ze daar zouden overleven zonder de begeleiding die ze vaak hartgrondig verfoeiden. Natuurlijk ontmoette ik hen altijd op een moment van neergang in hun leven, als alle stormen en aardbevingen die hun levens hadden verwoest, waren uitgewoed en alleen nog het platgeregende braakland overbleef. Soms werd het hopeloze van hun toestand hen even duidelijk en dat uitte zich dan in depressie, agressieve uitvallen van opstandigheid, gevolgd door buien van lethargie. Eigenlijk was ik blij als er iemand huilde, omdat dat één van de weinige natuurlijke reacties was, al draaide mijn maag vaak om van die zeldzame momenten van helder besef, waar geen verzachting mogelijk is. Na een jaar ging ik op een andere afdeling werken en omdat ik het personeelslid was dat weleens met hem schaakte, stond Matthijs erop een toespraakje te houden. Niet alleen kwam hij niet uit zijn woorden en raakte hij verschillende keren zijn draad kwijt, hij kon ook zijn notities niet meer ontcijferen. Een andere patiënt completeerde deze pijnlijke situatie door hem halverwege te onderbreken en me te zeggen: 'Ga je weg? Ik zal je missen. Mag dan nu de TV op?' daarmee glashelder de algemene tendens vertolkend. Matthijs stond verslagen aan zijn solitaire eettafel, tegen de muur geschoven om ruzie met zijn medebewoners te vermijden. Het boek dat hij me aanbood uit zijn verzameling, heb ik toen maar aangenomen, om hem in zijn waarde te laten als iemand die iets te geven heeft. Dat was helaas één van de laatste natuurlijke menselijke interacties die er tussen ons waren, als ik hem later voorbij fietste op weg naar mijn nieuwe afdeling, dan moest ik vaak vluchten van zijn incoherente spraakwaterval, omdat hij het concept 'op tijd zijn' niet meer belangrijk vond. Op gemeenschappelijke activiteiten waar ik verantwoordelijk was voor de bewoners van mijn afdeling vervloekte ik vaak mijn ex-collega's die het vuurtje opstookten, in plaats mijn door hem geïdealiseerde beeld in zijn warrige brein gewoon te laten opgaan in de vochtige mist van gebeurtenissen die voorbij zijn. En dan dat ene zinnetje. Matthijs is dood. O. En het gesettelde leven waar hij nooit aan toegekomen is slorpt je aandacht weer op.  

iacintho
0 0