IL. Martius

Gebruikersnaam IL. Martius

Teksten

Gulden Treingedachten

Veel verschil was er niet ten opzichte van andere dagen. De ochtend liep grotendeels zoals gewoonlijk. Thuis maakte hij zijn lunchpakket voor s’ middags, at hij heel snel nog een boterham om niet nuchter naar buiten te moeten gaan en, eens aan het perron, was hij zoals altijd net op tijd om zijn trein te halen. Toen Albrecht eenmaal aan boord ging kon hij zijn ogen niet geloven. De trein had namelijk het interieur van een oude trein, ingedeeld in coupés met een deurtje aan, waardoor het leek alsof elke coupé een eigen kamertje leek te zijn. Albrecht zette zich neer, sloot de deur en nam zoals gewoonlijk een leesboek uit zijn tas. De treinrit naar zijn werk en terug waren de momenten waardoor hij toch nog iets of wat kon opschieten in de vele boeken die hij wou lezen. Maar het leek erop alsof zijn hoofd het hem niet toeliet om te lezen. De hele tijd dwaalde hij af naar buiten, door het raam van de trein. Alsof zijn ogen hem verplichtte om te genieten van de treinrit en de rijzende zon. En prachtig dat die was! Een opkomende winterse zon die de donkerblauwe schemerende hemel geleidelijk aan rood kleurde. Wat het nog meer ontspannen maakte was het feit dat de trein heel traag reed, wat Albrecht helemaal niet erg vond. Hij kwam toch altijd meer dan te vroeg aan en had dus tijd zat. “Heerlijk!” Dacht hij bij zichzelf. En dat was het zéér zeker. De ochtend beginnen met zo’n fantastisch spectakel terwijl de trein op het gepaste ritme met de juiste snelheid reed, doorheen een moment waar genoeg tijd aanwezig was, ingekleurd door het winterse morgenrood van de zonsopgang. Dat soort momenten zijn zeldzaam tot zelfs uniek, en dat wist hij goed genoeg. Het besef daarvan , van de kostbaarheid van tijd, achtervolgde hem dagelijks doorheen zijn drukke leven. Hij werkte veel te veel, veel te veel om  te kunnen genieten van dat soort momenten. Zoveel dat het hem angst aanjoeg om te verzeilen in een periode dat hij niet voldoende tijd meer had voor dat soort vormen van genot en dat hij het grootste deel van de tijd die hij door had gebracht had weggesmeten in het zwarte gat waarmee onze verplichtingen dag in dag uit het grootste deel van onze levens mee absorbeert. Hoe meer Albrecht daarover nadacht, hoe klaarder het werd buiten. De roodkleurige gloed  van het zonlicht werd lichter van kleur, des te hoger de zon rees, waardoor het kleurenpallet aan de lucht werd geleid door een oranjekleurig spektakel van zonnestralen en wolken die er als een gordijn rond hingen. Plots stond de trein stil midden in een weiland. Even leek hij te denken ‘waar zijn we ergens?’ maar die gedachte werd gauw weg gefilterd als hij doorhad dat hij daar dagelijks voorbijreed. Het zag er alleen anders uit, een andere plek. Verdwaald was hij niet. De trein moest waarschijnlijk gewoon een andere trein doorlaten. “Maar toch zo anders…” bleef Albrecht verwonderd. Was het de stand van de zon, of het feit dat de bomen daar op het weiland kaal waren, of de combinatie van de twee, hij wist het niet. Hij wou het ook niet bepaald weten. Albrecht wou alleen dat hij dat beeld van hoe het weiland er op dat moment uitzag kon hebben. Niet hoe het er op andere dagen hetzelfde uitzag, maar hoe het er op dat moment anders uitzag. En als het mogelijk was, op andere momenten, als het er hetzelfde uitzag, dat wou hij dan ook hebben. Datzelfde beeld, maar dan op het hoogtepunt van zijn pracht in alle mogelijke delen van de dag, de tijd en de seizoenen. Maar het was niet puur de schoonheid van de beelden die hem dat deden verlangen en dat werd al snel duidelijk toen de trein stilletjes aan begon verder te rijden. Toen de trein dichter bij de volgende halte kwam werd het uitzicht ineens sterieler. Ontdaan van de glorie die Albrecht er niet lang daarvoor nog in vond. De gebouwen die de bomen vervingen en de meerdere passagiers die hij zag opstappen maakte een eind aan de vrede. Er was een zekere warmte rond het eigenlijke heen gesluierd. Dat had hij door toen het ineens kouder begon te lijken. Men had kunnen zeggen dat het kwam doordat de lucht klaarder aan het worden was, maar dat was het niet. Het was niet louter een gevoel of iets visueels. Albrecht realiseerde zich dat wat hij nog niet lang daarvoor allemaal verlangde, voornamelijk werd veroorzaakt door vergangkelijkheid. Diezelfde drang waardoor fotografen de nood hebben om momenten vast te leggen. De angst om dat moment kwijt te raken. Al dat mooie van voordien lag allemaal te ontbinden in de dieptes van zijn geweten waardoor de details die het zo volledig maakte verdwenen in het proces en enkel de gevoelens, gemoedstoestand en gedachten die hij toen, in dat heden had, de kern van de herinnering eraan vormde. Het was weg. Het was verdwenen en het kon nooit meer terug komen. Ook al waren de plekken waar hij langs voorbij reed op dat moment ook mooi, toch deden ze hem niets. Albrecht was bijna aan zijn halte en had het gevoel alsof dat hij iets verloren had gedurende de treinrit. Dat gevoel was zijn grootste angst, de angst die gepaard ging met dat constante besef van hoe kostbaar tijd wel niet was en hoe weinig hij zijn tijd wel niet kon vullen met pracht in plaats van verplichtingen. Het vreugdevolle dat zijn gemoedelijkheid versierde leek verdorven te zijn en Albrecht stapte, eens aangekomen aan zijn halte, af met een leeg en teleurgesteld gevoel.     Hij was niet kwaad toen hij naar zijn werk stapte. Het was eerder een kwestie van de nostalgie te weten opvatten. De dageraad had al eventjes de toon gezet waardoor het een prachtige, zonnige winterdag leek te worden. “Moest het niet zo zonnig zijn…” dacht Albrecht “…en in plaats daarvan grijs, dan zou ik me vast ellendig gevoeld hebben.” En dat klopte, want het door de zon overgoten dak die boven hem hing was dan ook de ruggengraad van zijn humeur. Hierdoor kon zijn geest de duisternis die hij iets daarvoor aanschouwde gelukkig niet voldoende visualiseren. Want het was die duisternis die dat prachtige heden, toen hij vertrok op de trein, helemaal vernietigde en ervoor zorgde dat hij de schoonheid ervan niet voldoende wist te voelen omdat de angst van de sterfelijkheid ervan groter was en had geprevaleerd over de kern die het kneedde tot wat toen enkel nog maar een herinnering was.    

IL. Martius
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen