Hokjesdenken (op stap in Brussel)
Alles wat 'goed' is, moet kapot. Niet bij de ander, maar wel bij mij. Het kan niet blijven bestaan. Ik verdien niet beter. Ik was er immers beter nooit geweest. Ik ben niet goed voor de mensen die ik echt graag zie. Alleen daarom al wil ik een glas. Maar dat is niet alles.
Ik ben woedend om wat mij aangedaan is, en machteloos. Machteloos, omdat ik die afhankelijkheid haat. Het afhankelijk zijn van een ander die het niet verdient. Ik veracht mezelf dat ik niet beter ben dan dat. Ook daarom wil ik een glas.
Bovendien is het niet waar, dat ik er beter niet was geweest. Dat kan niet, zo werkt het niet. Maar goed, waar of niet waar. Mij zal het worst wezen. Want wat maakt er nu eigenlijk echt uit in deze wereld? We slaan mekaar het hoofd in, en iedereen heeft gelijk. Het leven is lukraak, het lot meedogenloos. Onze ondernemingen zijn triviaal en uiteindelijk gaat alles naar de klote. Niets maakt echt iets uit. Niets.
Fuck it, gewoon. Ik drink, want dan voel ik mij tenminste goed.
Ik loop door de straten van Brussel, straks dool ik hier. Ik zal mij dat niet herinneren morgen. Er zal ook niemand zijn die mij eraan probeert te doen herinneren.
Ik mis haar niet. Ook die andere niet. Ik mis niemand.
De buitenwipper van het eerste café vertelt me dat ik niet meer welkom ben. Ik hoef niet te weten wat ik gedaan heb. Over een maand kom ik nog wel eens terug.
In het tweede café herken ik Sergej. Misschien kan ik wat coke bij hem fiksen, ook al wil ik daar het geld niet aan spenderen. 'Hey, Sergej!' Ik benader hem, vrolijk glimlachend. 'You got money?' vraagt Sergej. Fuck Sergej, denk ik, ik loop verder naar de kickertafel en klop af.
Het uitgaansvolk kan niet meer kickeren. Toch niet in Brussel. Ik droog hen allemaal af. Puur talent, weet ik. Niet de twintig jaar ervaring. Ik slaag in mijn opzet en raak aan de praat met mijn ad hoc teamgenoot. 'Gij waart nogal zat verleden keer.' lacht hij. Ik schaam mij al lang niet meer. 'Dat kwam omdat ik zoveel gedronken had,' leg ik uit. Hij begrijpt mijn humor niet. Ik geef de knaap ongevraagd levensadvies. Volg jezelf, laat je niet kapotmaken door de vrouwen, probeer rijk te worden.
Inmiddels heb ik zo'n vijftien pinten binnen en ben ik los aan het komen. Op de dansvloer dansen enkele jonge vrouwen. Ik weet dat ik een goed danser ben. Gewoon jammer van die kletskop en die bierbuik. Hopelijk kan ik ze entertainen met mijn moves. Ik ben fun. Eén brok vijfendertigjarige fún.
De vrouwen verlaten de dansvloer. Channel One van Bonzai Records staat op. De DJ herinnert zich mij, blijkbaar. En retro blijft populair. Ik ga helemaal los. Het interesseert mij niet dat ik een spektakel ben. Ik hou van het spektakel in mezelf. Ik geef me over aan de muziek.
Ik geef over in de wc. Een, ik vermoed, minderjarig meisje kijkt me met grote ogen aan wanneer ik uit het hokje kom. Ach, ze heeft me gehoord. 'Salmonella,' zeg ik. 'Rotte eieren gegeten vandaag.' Ze walgt zo mogelijk nog sterker van me nu en vertrekt terug naar de zaal.
Op de dansvloer zie ik mijn teamgenoot staan met zijn groepje vrienden. Ze aanvaarden mij en we dansen en praten wat. Ik weet niet waar ik het met hen over heb, maar amuseer me goed. Waarschijnlijk geef ik ongevraagd levensadvies.
Na wat toch al zeker mijn vijfentwintigste pint is, sta ik terug in één van de hokjes. Ik ben bijna verzonken in de roes, maar kan nog - met enige moeite - lezen wat er boven de wc in de houten muur gegraveerd staat. 'Alles is mooi en niets doet pijn.'
Ik grijns en wil op zoek gaan naar de persoon die dat gegraveerd heeft. Ik besef dat ik die persoon ben.