Vergeet-me-nietje uit Testerep
Ik ben hier ooit geweest
maar ik weet niet of ik er nog écht ben.
Soms kan je me zien.
's Avonds, in de schemering.
Of 's ochtends, bij het ochtendgloren
wanneer je,
bijvoorbeeld, occasioneel,
vanop de dijk van Oostende naar het westen kijkt
- noordwesten eigenlijk -
En je tussen de glinsteringen op het water,
reflecties van de paarsroze zon,
en harmonieus begeleid door een koor van wulpen, woudapen en zilvermeeuwen,
de contouren van mijn verzonken aanwezigheid ziet verschijnen.
Ik ben er nog, ook al ben ik er niet meer.
Ik trok een streep door het landschap
en onder het geheugen van de Oostendenaar.
Ze zullen me niet vergeten.
Toch?
Ooit was ik een oase
Een baken van schorren en duinen
in een woestijn van water.
Een buffer tussen jou op het land en de Grote Noordzee
met tussen jou en mij
niet meer dan een ondiepe, natte snee
Ik torste de branding.
Ik slikte het zout.
Ik huisde leven, heel veel leven.
Herders lieten hun schapen me begrazen
maar de mensen zelf kwamen niet mee.
Mijn land was te woest, de zee te wild
om ook voor hen een veilige haven te zijn.
Tot de graven
ons graf kwamen graven.
Margareta had beschikt.
Ik zou kapituleren, zij kapitaliseren.
Mijn duinen werden afgevlakt.
De geul drooggelegd,
De polders ingemetst.
Ik had geen weerwoord.
Niet tegen de mens, niet tegen de mijn, niet tegen de stad.
Niet tegen het water.
En het water sprak, woest.
Een paar natte kletsen en toen een orkaan.
Zo ben ik komen te gaan.
Het is te zeggen, ik ben gebleven.
Ik ben er nog.
Geen mens die me nog wil.
Geen slikken of schorren meer.
Geen rots in de branding.
Mijn fiere zang, mijn pracht en praal
verwerden tot een ijl stemmetje
en een ordinaire zandbak.
Maar ik ben er dus nog, ergens ten noordwesten van de dijk van Oostende.
Ik voel nog elke dag het water klotsen
Proef het zilte van de zee.
Eb en vloed blijven me bespelen.
Schepen varen om me heen.
Ik heb nog een verhaal te vertellen.
Mijn ijle stemmetje
luidt de echo's van een ver verleden.
Een jaar of zestienhonderd geleden
toen alles nog beter was.
Of toch voor mij.
Toen ik nog mijn waarden kon leven.
Het land beschermde
met de macht van een stoere zeebonk
en de gratie van een vorstin.
Want het is waar:
In mijn schoot ontstond de koningin der badsteden.
Mijn mijnen voedden het volk.
Ik wist waarvoor ik bestond.
Wie ben ik nog, nu jij me hebt verlaten?
Mens
Je hebt me bezocht, beroofd, bebouwd.
Verbouwd en ontkracht.
Ontmanteld teruggegeven aan de zee.
En alle mooie gebouwen van het eerste Oostende
nam ik met me mee.
Maar ik ben er nog.
Begraven onder het water.
Bepist door de hond.
's Avonds, wanneer het donker wordt
kan je mijn stem nog horen.
Zodra de stilte is neergedaald over de appartementen op de dijk.
Dan fluister ik je toe:
Mens, ik heb je altijd liefgehad.
En nu nog steeds.
Maar luister en herinner mijn verhaal.
Voor je het weet
wordt het pas écht herrie in de keet.