Michael J. Steeper

Gebruikersnaam Michael J. Steeper

Teksten

Dilemma

Jeremy verbeet zijn tranen. Hij had net een blik op de achterbank van zijn auto geworpen en dat had hij beter niet gedaan. Hij slikte de brok in zijn keel weg en schraapte hem nog eens extra. In een poging om al was het maar voor een seconde te vergeten wat er op de achterbank lag, keek hij strak voor zich door de voorruit. Het lukte niet. Met gesloten ogen ademde hij gecontroleerd diep in en uit om moed te verzamelen om zich zo meteen weer om te draaien. Het was drie uur ’s nachts. De regen tikte zachtjes op het dak van de auto. Het interieur werd verlicht in die typische oranje gloed van een lantaarnpaal. Jeremy draaide zich om. Hij keek naar de baby die gewikkeld in een deken lag te slapen. Amper een week oud was het zich van geen kwaad in de wereld bewust, zo vredig sliep het. Hij bekeek het kleine wonder met vochtige ogen. Hij had het zo voorzichtig mogelijk vastgemaakt met de veiligheidsgordel, er goed op lettend het kleine mensje niet pijn te doen tijdens de rit. Het was het beste wat hij had kunnen bedenken daarstraks. Een autostoeltje of iets dergelijk had hij niet, waarom zou hij ook, hij had zelf geen kinderen. Jeremy sloeg zijn handen voor zijn mond om zijn beginnende snikken te smoren. Het besef dat hij over het lot van deze baby had beslist trof hem tot diep in een plek in zijn ziel waar hij het bestaan van vergeten was. En daar had hij zijn best voor gedaan. Hij zat nu al zo lang aan de heroïne dat hij niet meer wist wanneer hij ermee begonnen was, laat staan waarom zelfs, en zo wou hij het ook. Of beter gezegd: zo had hij het gewild. Tot vandaag. Tot enkele uren terug. Tot dat meisje met die baby zijn leven was binnengewandeld. Hij wreef zich in de ogen zoals mensen altijd doen als ze aan iets niet willen denken, alsof ze het eruit kunnen wrijven als ze maar hard genoeg hun best doen.   Op de passagiersstoel lag een lege enveloppe en een dichtgevouwen brief die Jeremy had geschreven. Hij nam hem vast. De brief was in vier geplooid. Eerst had hij dat in drie willen doen zoals hij bureaumensen altijd in perfect evenwijdige en even grote stukken zag doen maar hij wist niet hoe dat trucje moest. Hij staarde naar het papier in zijn hand  en werd zich gewaar van het bonzen van zijn hart en de chaos in zijn hoofd. Er schoot zoveel doorheen zijn gedachten dat hij niet wist waaraan eerst te denken. De ene overpeinzing onderdrukte de andere wat resulteerde in een dof gevoel alsof er niets te denken viel. Jeremy voelde zich onwel. Hij legde de brief weer naast zich neer en nam zijn hoofd even in zijn handen, rustte nadien zijn voorhoofd op het koude stuur. Dat voelde goed. Politiesirenes van een eind in de verte deden hem zich weer oprichten. Wezenloos keek hij naar zijn handen in zijn schoot. Hij pakte opnieuw de brief. Met een zucht opende hij die en las hem nog eens ook al kende hij hem al vanbuiten. Dat dit meisje Emma heette, familienaam onbekend. Dat ze nog niet ouder was dan een week en dat ze goed voor haar moesten zorgen. Hij wist dat ze dat gingen doen, het was hun job, hun roeping, maar toch had hij de nood gevoeld dat expliciet te vermelden. Hij keek in de achteruitkijkspiegel naar Emma. Ze sliep nog steeds even vredig, hoe was het mogelijk. Jeremy wou niet beginnen huilen, dat recht had hij niet, vond hij, om zelfmedelijden te voelen, dus richtte hij zijn aandacht weer op de brief. Vluchtig las hij over de zinnen waarin hij schreef dat de baby Emma heette, hoe jong ze was en de beste zorgen moest krijgen. Daarna las hij voor de zoveelste keer zijn verzoek om, ook al was deze baby achtergelaten in de vondelingenschuif, op zoek te gaan naar de familie van het kind. Haar moeder had haar immers niet te vondeling gelegd omdat ze haar niet wou of kon opvoeden, neen, híj, een compleet wildvreemde zonder enige band met moeder noch kind, had haar daar achtergelaten. De moeder van Emma noemde zichzelf Tasja, schreef hij, en dat hij geen idee had of dat een afkorting was van Natasja of ze zich gewoon zo liet noemen. Ze had gezegd dat de vader van Emma niet op de hoogte was van haar bestaan, dat ze niet eens wist wie de vader was. Jeremy las de regel waarop hij in zijn duidelijkste handschrift het adres had geschreven waar ze Tasja’s lichaam konden vinden. Hij pauzeerde bij het lezen van die passage. Zijn onderlip trilde. In gedachten ging hij terug naar de voorbije middag.   Hij had Tasja zo’n vijftien uur eerder op café leren kennen. Een kind van negentien met in haar armen een nog jonger kind van zichzelf, zo had hij haar in stilte beoordeeld. Het had hem een onbehaaglijk gevoel gegeven, een tienermoeder met haar pasgeboren baby in een café op een donderdagmiddag. Hun aanwezigheid had niet gepast. Jeremy wist niet meer hoe maar feit was dat op een gegeven moment hij en zijn vriend Rob aan de praat waren geraakt met Tasja. Ze had hen verteld dat ze dringend nood had aan een “fix” en nog voor hij het goed en wel had beseft, liepen ze met z’n drieën en haar baby naar het appartement van Jeremy en Rob om met z’n allen heroïne te spuiten. Onderweg had Jeremy meermaals sluikse blikken geworpen naar Tasja. Ze was jong en mooi. Een deel van hem wist dat hij haar moest wegsturen, dat dit niet kon en al zeker niet met Emma erbij, maar een ander deel van hem, het deel dat de bovenhand nam, hoopte op seks met Tasja, al was het maar uit dankbaarheid voor haar fix, en deed hem zijn mond houden.   Het volgende wat hij zich herinnerde was dat hij in de met bruin besmeurde badkuip van zijn appartement was wakker geworden. Aan de stijfheid van zijn nek en rug te voelen, had hij daar al een tijd gelegen eer hij weer bij zijn zinnen was gekomen. Een kijk op zijn horloge had hem geleerd dat het al middernacht was en hij was uit het bad geklauterd om de rest te gaan zoeken. Het had Jeremy niet verontrust dat hij geen enkele herinnering had aan de afgelopen uren, het hoorde bij zijn leven. Rob was nergens te bespeuren geweest maar Tasja lag te slapen op de bank in de living met naast haar een krijsende Emma. ‘Tasja,’ had hij haar naam gefluisterd. Maar ze was niet wakker geworden. Hij had het nog eens geprobeerd: ‘Tàsja!’ Tasja had zich niet verroert. Hij had proberen te bedenken of ze nu nog bleker was dan ze ’s middags al was geweest. Hij was bang geworden en had nog eens rondgekeken of Rob nergens te zien was maar zonder resultaat. Nadien kon hij zich nog voor de geest halen hoe hij haar had aangepord, zijn hand voor haar mond had gehouden in de hoop haar warme adem te voelen, zijn oor op haar borst had gelegd en haar pols had gevoeld. Het geblèr van Emma had ondertussen oorverdovend geklonken. Hoelang had ze al naast haar dode moeder liggen huilen?   Een langgerekte Engelse vloek ontsnapte Jeremy in de auto. Hij sloeg wild in het rond met gebalde vuisten op alles wat hij maar kon raken, daarbij meermaals de hoorn toeterend. Emma kreunde in haar slaap en haar gezichtje vervormde zich tot een diepe frons. Jeremy hield zich zo stil mogelijk met ingehouden adem om Emma de kans te geven weer af te glijden in haar diepe slaap. Dat gebeurde gelukkig vrij snel aan haar gezichtsuitdrukking te zien die weer één en al zorgeloosheid uitstraalde.      Hij ademde uit. Rob was dus met de noorderzon verdwenen. Het eerste instinct van Jeremy was geweest om hem te bellen maar Rob’s telefoon was meteen op voicemail gesprongen. Net als de tweede, derde en vierde keer dat Jeremy had gebeld. Een vijfde keer bellen had geen zin, snapte Jeremy, toen hij in de mot had gekregen dat alle spullen van Rob uit het appartement weg waren. Wat was er gebeurd? Had Rob Tasja iets aangedaan? Had hij avances op haar gemaakt waarop ze niet wou ingaan en had ze dat bekocht met haar leven? Of had ze zichzelf een overdosis toegediend? Waarom was Rob vertrokken? Het was dat moment geweest dat Jeremy beseft had dat hij niet eens wist of Rob wel degelijk Rob heette of zich gewoon zo liet noemen. Wat had hij ooit van Rob geweten voor die hem had achtergelaten met een dood meisje met een overdosis en een baby, buiten dat hij ook teveel van heroïne hield dan goed voor hem was?   Het was kwart na drie nu, zag Jeremy. Het was tijd om Emma in de vondelingenschuif te leggen, het had geen zin om nog langer te talmen. Hij zuchtte. Dit was de beste oplossing voor iedereen, wist hij. Hij zou Emma in de schuif leggen en de brief bij haar achterlaten. Daarna zou hij vijf minuten hebben om zich zo ver mogelijk uit de voeten te maken eer het stil alarm zou afgaan. Een vrijwilliger in het huis zou snel op het alarm afkomen om zich te ontfermen over Emma en de hulpdiensten verwittigen. Ze zou terechtkomen bij haar familie, haar grootouders misschien, de brief zou tekst en uitleg geven over wat er gebeurd was en waar ze Tasja konden vinden. Het zou niet uitmaken dat de politie natuurlijk meteen zou weten dat Rob en Jeremy op dat adres woonden want ook Jeremy zou spoorloos zijn tegen dan. Hij dacht aan zijn reistas en het kleine beetje contant geld die in de koffer van zijn auto lagen. Hij ging een nieuw leven beginnen, ver van hier. Ver van drugs. Jeremy kreunde. Hij kneep zijn ogen toe om niet overmand te worden door schuld. Straks mocht hij instorten, dacht hij, nu moest hij eerst voor Emma zorgen. Hij vermande zich.   Met zijn ogen scande hij de omgeving rond de auto om er zeker van te zijn dat er niemand anders was. De wereld sliep nog, althans toch in deze straat. Hij probeerde zich moed in te ademen door zijn borst vooruit te steken en tot zijn verbazing werkte dat nog enigszins ook. Hij was zover. Hij stak de brief in de enveloppe en likte die toe, negeerde de vieze smaak. Vastberaden stapte hij uit zijn auto en opende het portier achter zich om Emma voorzichtig in zijn armen te nemen. Hij frunnikte wat aan het dekentje waar ze in lag zodat het haar goed beschermde tegen de koude van de nacht. Zonder links of rechts te kijken rende hij de straat over, Emma dicht tegen zich aan drukkend. Hij opende de voordeur van het huis waarop de gevel een gouden bord hing waar het woord “vondelingenluik” in gegraveerd stond en kwam in een inkomhal terecht waar hij de lade zag waar Emma vijf minuten alleen zou zijn tot iemand zich om haar kwam bekommeren. Jeremy bleef even als bevroren staan toen hij de schuif zag. Hij hoorde zichzelf ademen. Moest hij dit wel doen? Had hij hier wel goed over nagedacht? Twijfel overspoelde hem. Hij schudde zijn hoofd krachtig om er zo de gedachten uit te krijgen om Emma niet alleen te laten en legde haar in het luik. Hij had nu welgeteld nog vijf minuten. Nam hij het puzzelstukje mee dat in de lade lag? Daar had hij nog niet over nagedacht. Dat puzzelstukje was normaliter voor de moeder om zo later haar band met het kind te kunnen bewijzen maar –Jeremy slikte- Emma had geen moeder meer. Had hij eigenlijk wel het recht om zelfs nog maar na te denken of hij dat stukje meenam? Hij, in zekere zin een medeplichtige aan de dood van haar moeder? Jeremy had nu nog maar vierenhalve minuut. Waarom zou hij het zelfs meenemen? Dacht hij werkelijk dat hij ooit Emma ging kunnen komen opzoeken en dat ze een leuke babbel gingen hebben over de nacht waarop hij haar in een schuif had achtergelaten omdat hij haar moeder zich een overdosis had laten toedienen? Vier minuten nog maar. Jeremy panikeerde. Hier had hij niet goed over nagedacht. Hij wou toch weten dat alles goed ging komen met Emma maar … Nee! Hij moest in zijn auto springen en wegscheuren! Dat moest hij doen. Waarom bleef hij daar staan? Waarom in godsnaam? Drie minuten. Hij bleef naar Emma kijken, hij ademde zwaar. Hij begon te huilen. ‘Emma, het spijt me zo, ik heb het niet zo bedoeld! Sorry, ach, sorry! Ik …’ Jeremy voelde zich onwel worden en kotste in de inkomhal. Hij steunde met zijn hand tegen de muur. Nog maar twee minuten. Emma begon te huilen van al het kabaal dat Jeremy maakte. Wat moest hij doen? Straks kwam die vrijwilliger al voor het stil alarm afging, op het lawaai af. Jeremy greep zich bij de haren: ‘nee, nee, néé!’   EPILOOG   Greta zat aan de keukentafel naar een foto uit een lang vervlogen verleden te kijken. Er stonden drie mensen op het plaatje: zij, haar man Pascal en hun dochter Tasja. Alle drie keken ze om het gelukkigst. Het was de elfde verjaardag van Tasja toen. Ze was zo blij geweest met haar cadeautjes. Greta stak de foto snel weer in haar portemonnee, ze kon er niet te lang naar kijken. Wie had toen kunnen vermoeden dat hun gezinnetje acht jaar later zo uiteen zou zijn gevallen? Wat had ze gedaan dat Tasja zo op het verkeerde spoor had gedreven? Of misschien lag het wel niet aan haar maar hoe had ze dan de signalen kunnen missen die Tasja ongetwijfeld had gegeven? Hoe had ze zo’n slechte moeder kunnen zijn? Greta veegde haar tranen af aan haar mouw. Ze nam haar telefoon en belde naar het nummer van Tasja. Weer voicemail. Zo was het al twee weken. Greta en haar man hadden Tasja een jaar niet gezien toen ze weer voor hun deur had gestaan, hoogzwanger. De laatste jaren had Tasja zich wel meermaals in nesten gewerkt maar dit had alles geslagen. Ze was duidelijk high geweest. Ondanks het warme weer had ze lange mouwen gedragen. Greta had haar dochter en kleinkind wel in huis willen nemen maar Pascal had het genoeg gevonden. Dat was nu twee weken geleden. Ze had nog wel dertig keer per dag gebeld de eerste week en evenveel sms’jes gestuurd maar Tasja had er geen gehoor meer aan gegeven. God wist waar zat ze nu. En in welke staat. En haar kleinkind, was het al geboren? Dat moest haast wel. Greta borg haar gsm op. Ze kon het niet helpen dat ze de ironie ervan inzag dat net zij vrijwilligster was bij Moeders voor Moeders. Twee keer per week verbleef ze in dit huis voor een periode van 24 uur. Haar taak was simpel: in de inkomhal van het huis was een vondelingenluik waar wanhopige moeders die om één of andere reden hun kind niet konden of wouden opvoeden, hun baby konden ten vondeling leggen zodat de organisatie ervoor zou zorgen dat het kind een goeie thuis kreeg. Als een moeder dat deed, had ze nog vijf minuten om afscheid te nemen van haar kind en dan ging een stil alarm af waar Greta op afkwam. Dan was het aan Greta om goed voor de baby te zorgen tot de hulpdiensten er waren. Ja, ze vond het ironisch, dat net zij die haar eigen dochter niet had kunnen redden en nu ook al een kleinkind kwijt was, toevertrouwd was met deze taak. Ze probeerde niet ook nog eens aan Pascal te denken. Pascal die de laatste tijd in plaats van over zijn stil verdriet omtrent hun dochter te spreken, zijn troost zocht in de alcohol. Dat ook nog.   Er was gestommel aan de voordeur. Greta spitste haar oren. Het waren vast weer flauwe grappenmakers die iets in de lade hadden gegooid. Ze was nu al zeven jaar vrijwilligster in dit huis en zo eens om de twee weken gebeurde dat. Ze was nog nooit op het stil alarm afgekomen om daadwerkelijk een kind te vinden. Lege bierflesjes en zo, ja. En toch zou ze zo meteen een kijkje gaan nemen want je wist maar nooit. Het alarm ging af.   Toen Greta naar de voorkant van het huis stapte om het luik te openen, vond ze een klein meisje in een dekentje gewikkeld. Ze huilde. Er lag een brief bij haar. Het puzzelstukje was meegenomen, zag Greta. Het was de eerste keer dat ze dit meemaakte maar ze liet zich door haar moederinstinct leiden. Ze probeerde het meisje te sussen door haar te wiegen in haar armen en zong er slaapliedjes voor die ze ooit voor haar eigen dochter had gezongen. Toen de baby in slaap was gevallen, legde Greta haar in het wiegje dat in het huis stond voor momenten als deze. Ze belde naar de andere vrijwilligers en het noodnummer. De brief leek haar uitdagend aan te kijken toen ze daar zat te wachten naast het wiegje. Ze scheurde de enveloppe open en las de brief.   Greta liet haar hand met de brief in langzaam zakken. Tasja zou nooit meer naar huis komen.

Michael J. Steeper
0 0

Deadline

Er was eens een schrijver zonder inspiratie en met een deadline. Elf woorden had hij nog maar geschreven en zijn inzending moest ten laatste vandaag af zijn of het was te laat. Zijn laptop maakte al de hele tijd een irritant zoemend geluid en de tekstverwerker bleef hem maar quasi leeg aankijken. Buiten kwetterden de vogels naar hartenlust en de buren hielden vlak onder zijn raam een luide conversatie over het eerste lentezonnetje. Hij wist niet van wat hij het meest zenuwachtig moest worden. De schrijver pulkte wat aan zijn sikje alsof hij daardoor inspiratie zou vinden, kreeg warempel wel degelijk een ingeving voor een vervolg op hetgeen hij al had geschreven, typte als een bezetene op zijn laptop de woorden tevoorschijn die in zijn hoofd zaten, las ze hoopvol na, besloot teleurgesteld dat het pure rommel was en verwijderde ze weer allemaal door de daarvoor voorziene toets op zijn klavier ingedrukt te houden. Echter liet hij zijn eerste elf woorden staan. Hij zuchtte eens diep en fluisterde zijn eerste en enige zin tot nu toe: “Een schilder struinde door de duinen van Oostende vergezeld van de maneschijn.”   De schrijver fronste zijn wenkbrauwen. Op zijn vingers telde hij ieder woord van die zin. Hij herhaalde het proces nog eens ter controle en kwam tot de conclusie dat het twaalf woorden waren en geen elf. Hij wreef over zijn sikje, ditmaal kwam er niets. Kwetterden de vogels nu luider dan daarstraks? De buren geraakten maar niet uitgepraat over hoe mooi het weer vandaag wel niet was.   “Hij was op weg naar de Koninklijke Gaanderijen,” typte de schrijver. Hij wist niet waarom hij dat net had verzonnen want hij had geen idee wat zijn personage daar ging uitrichten. “Onder zijn arm hield hij een schetsboek geklemd en in zijn lange overjas staken verschillende potloden verdeeld over de drie binnenzakken, twee links en één rechts.” De schrijver grijnsde schaapachtig, hij was op de goede weg nu. Hij herhaalde in zijn hoofd het laatste deel van zijn laatste zin.   Twee links en één rechts.   Die vogels werden nu wel erg luid.   Twee links en één rechts, twee links en één rechts, twee links en één rechts, …   De schrijver vroeg zich af of die vogels niet elders uit volle borst konden gaan tsjilpen.   Twee links en één rechts, twee links en …   De overbuurvrouw had zich nu gemengd in het gesprek over het goede weer.   Twee …   De echtgenoot van de overbuurvrouw was zijn vrouw kwijt en had haar net weergevonden onder het raam van de schrijver. Hij praatte gezellig mee met de rest.   De buren spannen samen met de vogels.   De buren waren net allemaal uitgepraat en klaar om hun weg te vervolgen toen de voordeur openging van het huis waar voor ze al die tijd een babbeltje hadden staan slaan. Uit het deurgat kwam hen een gek achterna gelopen met een laptop in zijn handen klaar om hen er een tik mee uit te delen. Ze konden niet precies verstaan wat hij riep maar het had met vogels te maken.   Er was eens een schrijver zonder inspiratie en met een deadline.

Michael J. Steeper
0 0

Chocolaatjes

Tanguy stopte nog snel een chocolaatje in zijn mond. Hij veerde van de bank op en stapte op zijn kousen naar de voordeur waar zonet Jonathan had aangebeld. Tanguy wist dat het Jonathan was aan de andere kant van de deur omdat hij hem had uitgenodigd. Toen hij de voordeur opende, was het dan ook geen verrassing dat die laatste er stond. Het was al zo laat op de avond dat de zon plaats had geruimd voor het geluid van krekels. Tanguy gebaarde dat Jonathan binnen moest komen en wees verontschuldigd naar zijn volle mond als de reden waarom hij niet sprak. Jonathan gehoorzaamde, hij voelde zich wat ongemakkelijk maar probeerde dat te verdoezelen. 'Ah, Tanguy,' zei hij overdreven opgewekt. Tanguy slikte zijn chocolaatje weg en zei: 'ja ja, doe je schoenen uit voor je de living binnenstapt, wil je. Lilianne heeft vandaag nog gepoetst.' 'Ah-ah ja, oké,' zei Jonathan en hij hoopte dat hij geen zweetvoeten had. Hij had Tanguy altijd al een rare snuiter gevonden maar hij had er nooit echt de vinger op kunnen leggen wat hem precies zo tegenstak aan die kerel. Het was misschien wel de optelsom van kleine dingen zoals hoe hij daarnet de deur opende zonder hallo te zeggen en niet eens de moeite nam om elementaire beleefdheid te veinzen door te vragen hoe het ging om daarna dan op dat toontje van hem te eisen dat Jonathan zijn schoenen uitdeed. Hij snapte niet wat een vrouw als Lilianne in een bruutzak als Tanguy had gezien. Hij werkte nu al een jaar samen met Lilianne in de bibliotheek op het Hendrik Heymansplein. En deed dus ook al een jaar zijn best om Tanguy te ontwijken, een gevoel waarvan hij zeker was dat het wederzijds was. Het was zowat het enige waar ze op gelijke golflengte lagen: dat ze elkaar niet mochten. En vanavond, plots, had Tanguy hem dan gebeld en gezegd dat hij zo snel mogelijk moest komen. Hij had gebeld met de telefoon van Lilianne en op zijn typische wijze niet vermeld wat de reden was van zijn verzoek, dat verzoek niet eens verpakt als een verzoek maar als een gebod en ingehaakt nog voor Jonathan iets had kunnen zeggen. Ondanks het late uur en gebrek aan uitleg was hij toch gekomen. Voor Lilianne. Ze zou hem eens nodig kunnen gehad hebben. Niet voor die verwerpelijke Tanguy. Die kon een eind gaan verrekken. Het was voor Lilianne dat hij die rotvent verdroeg. Hopelijk niet voor lang meer. 'Ga zitten,' zei Tanguy tegen zijn gebruikelijke onvriendelijke manier in, 'chocolaatje? Ze zijn om een moord voor te begaan.' 'Nee, bedankt,' zei Jonathan en hij nam plaats in de fauteuil die het verst weg stond van de bank waar Tanguy op zat. 'Jammer,' zei Tanguy en hij pakte er nog eentje voor zichzelf. De doos was al halfleeg. Jonathan vroeg zich af waar Lilianne was. 'Lilianne ligt boven in bed,' zei Tanguy en Jonathan voelde zich betrapt. Hij keek Tanguy ongemakkelijk aan. ‘ Ze heeft wat te veel van deze gegeten,' ging Tanguy verder en hij tikte op het doosje met chocolaatjes. Jonathan knikte met een geforceerde glimlach en schraapte zijn keel. Hij verschoof zenuwachtig in de fauteuil. 'Ze zijn van Guylian,' ging Tanguy ongevraagd en ongestoord verder, 'wist je dat die beroemde zeevruchten in chocolade hier in Sint-Niklaas hun oorsprong vonden? Getrouwd koppel, man en vrouw. Hij was patissier, zij bedacht en maakte de vormpjes die zo beroemd zouden worden.' De ademhaling van Jonathan was heel onrustig, zijn hart ging gejaagd te keer. Wat wou die Tanguy van hem? Hij kreeg er de stuipen op het lijf van, hij was zo rustig dat hij nog gekker deed dan anders. 'Toe, Jonathan, neem er eentje.' Tanguy stak uitnodigend de doos uit. Jonathan bedankte. ‘Zonde,’ zei Tanguy. Hij zette de doos weer neer en bekeek Jonathan stilzwijgend. Die laatste deed zijn uiterste best om geen oogcontact te maken. Tanguy kon een monkellachje niet onderdrukken. Hij had die Jonathan altijd al maar een oelewapper gevonden. Zijn grote mond die diende ter compensatie van zijn kleine gestalte. Altijd maar de aandacht naar zich toe willen trekken in de bibliotheek waar hij werkte samen met Lilianne. En zij viel er nog voor ook. Hij had nooit gesnapt hoe zij bevriend had kunnen worden met zo’n blaaskaak. Hij voelde zich toch zo goed omdat hij toevallig eens een boek had gelezen. Tanguy klemde zijn kaken op elkaar.   ‘Tanguy …’ zei Jonathan, ‘het is niet dat het niet gezellig is maar waarom moest ik nu komen? Ik neem aan dat er een reden is dat je speciaal belde op dit uur. Ik bedoel …’ ‘Dat heb jij goed gezien, Jonathan,’ zei Tanguy, ‘jij bent allesbehalve een uil, he.’ Jonathan wist niet of Tanguy dat laatste nu meende of niet. ‘Zal ik jou eens vertellen wat ik vandaag allemaal gedaan heb, Jonathan,’ zei Tanguy. Jonathan voelde zich alsmaar onzekerder worden. ‘Tanguy,’ zei hij, ‘ik weet niet wat je …’ ‘Het heeft er nochtans alles mee te maken waarom jij hier bent, dat verzeker ik je.’ ‘Zeg het dan maar, Tanguy.’ ‘Jij denkt natuurlijk dat ik nu ga zeggen dat ik deze ochtend naar mijn werk in de fabriek vertrok en daar mijn werkdag doorbracht om daarna weer naar huis toe te gaan, naar mijn lieve vrouw.’ Er was iets grondig mis met de manier waarop Tanguy sprak over zijn lieve vrouw, vond Jonathan. Hij moest misschien eens een kijkje nemen bij Lilianne. Zeker maken dat alles oké was met haar. ‘Jonathan?’ ‘Ja, Tanguy?’ ‘Kan je stoppen met dagdromen en mij antwoorden.’ Weer een vraag die geen vraag was van Tanguy. ‘Op wat moet ik dan antwoorden?’ vroeg Jonathan. ‘Of je dacht dat ik gaan werken was, ja of nee,’ zei Tanguy nu iets minder beheerst als hij al de hele tijd was geweest. ‘Euhm, ja,’ zei Jonathan, ‘maar moeten we eens niet een kijkje gaan nemen bij Lilianne? Misschien heeft ze iets nodig.’ ‘Zo meteen,’ zei Tanguy en hij stak wederom de doos met chocolaatjes uit. Met een zucht nam Jonathan er toch eentje, al was het maar om niet telkens één aangeboden te krijgen. Tanguy keek hem lang aan. Te lang. Had hij vergif in die chocolaatjes gedaan? Zou hij het weten van … Oh nee. ‘Tanguy.’ ‘Ja, Jonathan.’ ‘Ik w-weet niet wat je …’ ‘Zoals ik dus zei,’ negeerde Tanguy het gehakkel van Jonathan, ‘denk jij natuurlijk dat ik gaan werken ben vandaag. Dat dacht Lilianne ook. Het is niet zo.’ Tanguy wist het, daar was Jonathan nu van overtuigd. ‘Ik heb stiekem een vrije dag genomen vandaag. Ik wou Lilianne namelijk verrassen. Dat verdiende ze wel, vond ik.’ Nee, hij kon de chocolaatjes niet vergiftigd hebben, hij kon er zelf niet van afblijven. Had hij Lilianne dan bont en blauw geslagen? Ging hij nu hetzelfde doen met Jonathan? Hem zijn verdiende loon geven? ‘Dus trok ik deze voormiddag naar de supermarkt en kocht daar alle ingrediënten voor het lievelingsrecept van mijn vrouw: spaghetti carbonara.’ ‘Tanguy …’ ‘Zwijg,’ antwoordde die dreigend, ‘carbonara dus.’ Tanguy had hen betrapt, ergens gezien. Samen, vandaag. Ze hadden voorzichtiger moeten zijn. Jonathan merkte dat hij nog steeds kauwde op het chocolaatje van daarnet. Alle smaak was verdwenen. De spanning in zijn lichaam was echter zo opgehoopt dat hij zich er niet toe kon brengen het door te slikken. Tanguy bleef doorpraten: ‘toen ik op weg was naar de kassa, viel mijn oog op deze chocolaatjes en …’ Jonathan was als een pijl uit een boog rechtgesprongen en verkocht Tanguy een dreun zo hard als hij kon. Hij zette het op een lopen naar de trap in de gang en riep op Lilianne maar die antwoordde niet. Nog voor hij een eerste voet op de trappen kon zetten, had Tanguy hem al ingehaald en bij de enkel gegrepen. Jonathan viel met een smak voorover. ‘Mijn vrouw!!!’ riep hij. Hij zag er uit als een bezetene en sleurde Jonathan aan zijn beide enkels weer naar de living. Die wrong uit alle macht tegen maar was niet opgewassen tegen zijn tegenstander. ‘Dacht je nu echt dat ik jullie niet had gezien?!’ brulde Tanguy. Waarom antwoordde Lilianne niet? Ze moest nu toch al wakker zijn van het lawaai. ‘Op de parking van de supermarkt wat liggen vozen in die auto van jou!’ zei Tanguy, ‘Onder de middagpauze! Ik zag het! Ik heb het gezien! Ik weet het!’ ‘Tanguy! Nee!’, smeekte Jonathan, ‘Ik zal het nooit meer doen! Je mag haar hebben! Maar doe mij niets!’ Tanguy trapte met zijn platte voet op de neus van Jonathan. Die brak. ‘A-auw,’ huilde Jonathan. ‘Wil je weten wat er met Lilianne gebeurd is, Jonathan?’ vroeg Tanguy met hervonden kalmte, ‘ik zal het je tonen.’ Hij nam een handvol resterende chocolaatjes en duwde die in de mond van Jonathan. Hij kneep zijn neus dicht en lag met zijn volle gewicht op Jonathan zodat die laatste zich niet kon verzetten.   Buiten zou weldra het geluid van krekels plaats ruimen voor de eerste voorzichtige zonnestralen.

Michael J. Steeper
0 0

Opleiding

Publicaties

2017: "Deadline" (online kortverhaal)
--> http://drijfhout.be/deadline/

2017: "Chocolaatjes" (online kortverhaal)
--> https://bib.sint-niklaas.be/sites/default/files/michael_peeters_-_chocolaatjes.pdf

Wordt verwacht:
2017: "Roodwoordje en de broze wolf" (9e poëziebundel van Poemtata)

Prijzen