Rob G

Gebruikersnaam Rob G

Teksten

De ruimte

‘Sommige dingen zie je enkel van dichtbij, andere zie je pas vanop een afstand. Wie zich hierin vergist gaat als een blinde door het leven.’ Anoniem, ergens op een muur   De makelaar haast zich door de voortuin, zakt voor het hek op een knie en opent de verfpot met een schroevendraaier. Ze kijkt vluchtig over haar schouder en tijgt aan het werk. Met enkele vlugge borstelstreken overdekt ze de plekken waar een groene waas van mos begint te verschijnen op het witte hek. Ze staat recht, zet twee stappen achteruit en keurt haar werk. Dan sluit ze de pot en haast zich weer naar het kleine huisje. Ze struikelt bijna over een rooster en vloekt binnensmonds. Ze kijkt op haar horloge, lijkt even te twijfelen en zakt dan opnieuw op een knie. Ze gebruikt de schroevendraaier nu om het metalen rooster snel weer vast te zetten, een schroef in elke hoek. Ze schrikt op van het geluid van autobanden op de steentjes van de oprit. Ze springt op, recht haar vest en trapt met de zijkant van haar voet de verfpot en borstel een bosje in, uit het zicht. Met een geoefende glimlach loopt ze het jonge koppel tegemoet. ‘Welkom, welkom. Ik ben Jeannie. Jullie zullen gewoon weg zijn van dit huisje.’       Twee weken later. John rijdt langzaam door zijn nieuwe straat. Zijn wagen is helemaal volgestouwd met kartonnen dozen, kussens en uitgebeende staande lampen. Een man posteert zich wijdbeens op straat en dwingt John in de remmen te gaan. John laat het raampje zakken. De man komt langszij en duwt een flyer onder Johns neus. John knikt kort en neemt het foldertje aan, stopt het zonder het verder te bekijken losjes tussen zijn lippen en draait de oprit van het huisje in dat Alice en hij net gehuurd hebben. Alice staat hem in het deurgat op te wachten. Nog voor de wagen stil staat, heeft ze de klep van de koffer al geopend.     ‘De laatste?’     John zwaait zijn benen uit de wagen. ‘Jep. Eindelijk. Ik begin te denken dat we beter wat spullen hadden laten opslaan. Of weggeven.’     Alice laadt de inhoud van de koffer uit. ‘Daar is die staande lamp. Die gaat geweldig goed passen in de woonkamer.’     ‘Heb ze wel moeten uit elkaar halen, anders paste ze niet in de auto.’     ‘Komt wel goed.’ Alice gaat door de knieën, recht haar rug en staat weer recht met een doos vol boeken. ‘Had je deze niet kunnen achter laten? Wanneer ga je die ooit nog een keer herlezen?’ John loopt rond de wagen en probeert de doos over te nemen van Alice. Ze keert zich wat van hem af. ‘Ik doe het wel.’ En stapt moeizaam het huisje binnen. ‘Voorlopig in de rommelkamer.’       Die avond zitten ze op de bank, omringd met open kartonnen dozen. Alice blaast een haarlok de hoogte in. De lok nestelt zich koppig opnieuw op haar voorhoofd. ‘Wacht maar tot de laatste kasten er zijn. Dan krijgen we het hier wel op orde.’     John bladert in een boek dat hij al eens gelezen heeft, kijkt naar de achterflap, herleest de laatste bladzijde en sluit het boek weer. ‘Het is allemaal toch wat krap.’ Hij kijkt de kamer rond. ‘Onze salontafel past hier nooit in. Van zijn leven niet.’     Alice legt een hand op zijn knie en aait hem zachtjes. ‘Komt wel goed.’ Ze ademt diep in en uit, steekt haar neus de lucht in, snuift diep en snuffelt dan nog wat verder.     ‘Wat is er? Ik ben het niet geweest.’     Ze schudt het hoofd en fronst. Ze snuffelt nog eens, haar hoofd in haar nek gekanteld, de neus omhoog gericht. ‘Hebben we Febreze? We moeten zeker naar de winkel om Febreze morgen.’             ‘Morgen is het zondag.’     ‘Maandag dan. Eerste werk.’     ‘Dat went wel. Een goeie poetsbeurt, en hop.’     John kijkt Alice van onder zijn wenkbrauwen aan. ‘Een goeie beurt.’     Alice laat het hoofd zakken en geeuwt hartstochtelijk. ‘Morgen misschien. Ik ben bekaf. Er wordt vanavond niks ingewijd.’     John zakt dieper in de zetel weg en neemt het boek weer ter hand. Hij slaat het open bij het begin. ‘Er was veel volk op straat vandaag. Deelden foldertjes uit.’ Alice reageert niet. Ze zit intussen met haar vingers diep in heur haarbos en masseert zachtjes haar scalp. ‘Heb het op de keukentafel gelegd. Vast één of ander straatfeest of zo. Actieve buurt. Lijkt me leuk.’ Alice beweegt niet. John kijkt weer naar zijn boek, leest de binnenkant van de flap en legt het weer opzij. ‘Ik ga al op het matras liggen. Morgen zet ik het bed wel in elkaar.’       John sloft achter de koffiepot aan naar de tafel. Alice prikt lusteloos een vork in haar spiegelei. Het eigeel begint zich over haar bord te verspreiden. Ze staart in haar bord. Een traan rolt over haar wang. John giet haar mok vol, daarna de zijne. Hij begint te bladeren door de stapel reclamefolders die uit de brievenbus puilde toen ze hier arriveerden.     ‘God. Er is een joch vermist. Daarom waren al die mensen op straat.’     Alice kijkt verstoord op. ‘Wat?’     ‘Die flyer van gisteren. De mensen op straat. Geen feestje, een zoektocht. Kijk.’ Hij schuift de flyer onder haar neus, een zwartwit kopietje met foto van een jongen met weerbarstig haar en een brede grijns waar twee tanden uit ontbreken. ‘Daniel Stonestreet. Nog maar negen. Wie verdwijnt er nu uit een buurt als deze? God, wat een hitte. En dat om half tien ’s ochtends al. Het wordt een lange zomer.’ Alice blijft naar de foto staren, uitdrukkingsloos. John staat recht en loopt de keuken uit. Onderweg botst hij tegen een verhuisdoos aan en vloekt.       ‘Neem ook wat rattenvergif mee. En muizenvallen. Zo’n oud huis zit vast tjokvol beesten. Dit hier zal niet volstaan.’ Alice gooit twee verstuivers luchtverfrisser in de winkelkar. ‘Ik zweer je dat ik de hele nacht die geur in mijn neus heb gehad. Volgens mij is er een rat gestorven onder de vloer.’     John bestudeert aandachtig de tekst op een doos rattenvergif. ‘He, dit spul is gemeen. Ik weet niet of ik een dier zoiets zou kunnen aandoen. Zelfs al gaat het om een rat.’ Alice schiet hem een giftige blik toe en John zet gedwee een grote verpakking in het karretje. ‘Weet je, ik had dit best alleen kunnen doen. Winkelen. Jij had gerust kunnen thuis blijven om je ding te doen.’     Alice kuiert verder de gang door en monstert de muizenvallen, ratteklemmen en mierenverdelgers. ‘Straks.’     John volgt haar van achter de kar. ‘Ik bedoel maar, dat was toch het punt van alles. Dat je de ruimte kreeg. Om je ding te doen.’     Alice kijkt hem geërgerd aan. ‘Straks, zeg ik toch. Het komt niet op afroep, weet je. Ik moet ervoor in de stemming zijn. Het was ook jouw beslissing. Het was onze beslissing. Samen. Ze draait zich om en loopt met stijve pas verder. ‘Ik ga wijn zoeken. Veel wijn.’       De volgende dagen lijken een doorslag van maandag. Voor de middag een uitstap naar de winkel. Onvoorstelbaar hoeveel spullen nodig blijken om een huis je thuis te maken. En hoe je nooit aan al die dingen tegelijk denkt, zodat je maar een enkele keer naar de winkel hoeft. Na de middag wat dozen uitpakken of verplaatsen. Op woensdag een boekenkast in elkaar draaien die te hoog blijkt voor het plafond. Op donderdag opnieuw naar de winkel voor citronellakaarsen tegen de muggen en insecticide tegen de vliegen. Het wordt weer zo’n zomer. Elke avond eten in stilte, afhaal omdat het fornuis het niet doet.     ‘Bel Jeannie, zeg dat ze er wat aan komt doen.’     ‘Heb ik al gedaan. Ze zegt dat Carl de klusjesman door zijn rug is gegaan vorige maand. Over twee weken of zo kan hij opnieuw aan het werk. Als alles goed gaat.’     ‘Jammer dat jij geen klusjesman bent geworden. Zou ons een hoop gedoe besparen.’     ‘Of jij klusjesvrouw.’     Alice glimlacht speels. ‘Dat zou jij wel zien zitten, met zo’n overall en een helm.’     ‘Zonder overall mag ook. Maar met de helm.’     Alice nipt van haar glas rode wijn. ‘Straks misschien, stouterd. Eerst nog wat verder werken.’ En ze staart opnieuw naar haar scherm, waar alleen een knipperende cursor de witte pagina siert. John giet zijn glas wat voller, meer dan nodig is.       Op vrijdag staat er politie in de straat wanneer Alice en John terugkeren van hun winkeluitstap. Een troep buurtbewoners staat achter een geel lint naar het huis van de eenzaat aan het eind van de straat te staren. Een vriendelijke man, met een kleine hond. Hij wandelt elke avond voorbij en groet vriendelijk wie zijn pad kruist. John en Alice wandelen bedeesd naar de groep, die in volledige stilte het gebeuren gade slaat. Achter de ramen van het huis duiken af en toe mannen en vrouwen in witte overalls op, als acteurs in een vreemd schimmenspel. De zwaailichten van de politiewagens werpen lange schaduwen tegen de muren van het huis.     ‘Nooit gedacht dat Bill er zo een zou zijn’, bromt een oudere man. Hij woont tegenover John en Alice, maar zijn naam kennen ze nog niet. ‘Arme Daniel. Speelde altijd met zijn bal op straat. Dacht dat ie hier veilig kon zijn. Maar het is altijd iemand die je kent.’ Agenten kammen de voortuin en achtertuin van het huis uit. Een Duitse herder snuffelt het terrein af. ‘Straks komen de graafmachines, let op mijn woorden.’ De oudere man spuugt op de grond, zijn vrouw slaat een kruisteken. ‘Bill heeft nog mee flyers uitgedeeld. Zo zie je maar. Verbergen in het openbaar, noemen ze dat. Smeerlap.’     John trekt Alice naar zich toe en legt een beschermende arm om haar heen. ‘Kom.’       John draagt een rinkelende doos lege wijnflessen naar de wagen. Ze zijn er flink tegenaan gegaan, deze week. Hij wappert een hand om de vliegen om zijn hoofd weg te jagen en overweegt om online te zoeken naar zo’n blauwe lamp die insecten een rit op de bliksemschicht naar de vergetelheid biedt. Hij grinnikt om die vondst en haalt een notitieboekje boven. Hier zit misschien meer in, een kortverhaal of zo. Straks zal hij het blaadje afscheuren en aan Alice geven, die een bestand bijhoudt met alle spitsvondigheden die ze samen kunnen verzinnen. Ooit past het wel een keer ergens in. Al heeft ze sinds hun aankomst bitter weinig geschreven. Misschien hoort een dergelijke pauze wel bij de verwerking. Als ze maar gauw weer op gang geraakt. Nog twee weken en John’s vrije tijd is voorbij. Tegen dan moet alles in orde zijn in dit huis. John bekijkt het huis nog eens goed langs de buitenkant. Gezellig. Pittoresk. Maar vooral: klein. Net genoeg eigenlijk voor twee personen. Zelfs niet voor een gezin. Is dat waarom Alice net dit huis wilde huren?       ‘Eindelijk die laatste doos!’ Alice ploft met een zucht op de bank, haalt het breekmes boven en snijdt fluks door de kleefband die de doos omsluit.     ‘Voorzichtig! Daar zitten ook nog wat boeken in!’ Alice plooit de doos open.     ‘Shit.’ Ze haalt een roman boven. Er is een reep van de voorflap gesneden. ‘Sorry.’     John neemt het boek aan. ‘Geeft niet. Heb het al eens gelezen. Die zal ik maar niet proberen door te verkopen.’     ‘We fiksen het wel met wat tape.’ Ze laden de laatste doos verder uit, wetende dat het nog steeds niet de echte laatste doos is. Er staan er nog drie, half leeg, opgestapeld in de rommelkamer. Allemaal boeken en spullen van John, voornamelijk speelgoed en filmmerchandising.     ‘Wat zit er nog in?’ John gaat languit op de bank liggen en legt zijn voeten bij Alice op schoot. Ze rommelt verder in de doos.     ‘Tijdschriften. Waarom hebben we tijdschriften mee verhuisd? Hebben ze hier geen tijdschriften?’        John opent een oog en sluit het weer. ‘Geen idee. Ze hebben hier zelfs pedofielen. Het zijn trouwens jouw tijdschriften. Doe ermee wat je wil.’     Alice bladert door enkele maandbladen. ‘Dit zijn zeker geen tijdschriften die ik gekocht heb.’ Met een korte polsbeweging laat ze het blad als een frisbee door de lucht roteren. ‘Op de weggooistapel dus. Hier is die koffiemok van mij! En het zoutvaatje! En de sleutels van de achterdeur van ons oude huis.’     John glimlacht met gesloten ogen. ‘Hebben we de keukentafel gewoon met één veeg in een verhuisdoos geleegd?’     Alice geeft geen antwoord. Haar vingers bevoelen de koffiemok. Er zit nog een bruin randje opgedroogde koffie op de bodem. ‘Begin je volgende week opnieuw?’ John antwoord niet. Hij lijkt te slapen. Alice zet de mok op de grond en graaft verder in de doos. Haar vingers raken iets zachts, grijpen het vast en halen een kleine pluchen pinguïn boven. Het prijskaartje hangt er nog aan. Ze kijkt naar John op de bank, zijn ademhaling langzaam en regelmatig nu. Haar hand hangt aarzelend in de lucht boven zijn knie, trekt zich dan terug. Alice zakt wat dieper weg in de bank en omhelst de knuffelpinguïn met gesloten ogen.       De volgende dag gaat de deurbel. John schiet wakker. Ze hebben de hele nacht op de bank geslapen. Hij neemt de kamer in zich op: de open doos, de stapel weg te gooien tijdschriften, de koffiemok van Alice’s studietijd. Alice slaapt nog, haar hoofd ligt in een onnatuurlijke knik naar achteren op de bank waardoor haar mond open staat en er af en toe een gekke reutel vrij komt. Ze heeft de knuffel nog steeds vastgeklemd. De bel gaat opnieuw, langer nu. Alice’s adem stokt even en begint dan opnieuw de reutelen. John komt stijfjes van de bank en loopt naar de voordeur. Een dikkig meisje van de pakjesdienst duwt hem een kartonnen doos in handen.     ‘Hier tekenen alstublieft. Prettige dag nog.’     Wanneer Alice de keuken binnen wankelt, heeft John het pakje al open gedaan. ‘Zo’n blauwe lamp. Tegen de insecten!’ Hij leest verder de installatiegids en schuift afwezig de koffiemok naar Alice. Ze zit vol met verse, dampende koffie.     ‘Je hebt mijn gedachten gelezen.’ Ze warmt haar handen aan de mok en snuift de geur op. ‘Hebben we geslapen op de bank? God, wat marginaal!’     John glimlacht en leest verder. ‘Ik heb foto’s van je gemaakt.’     ‘Nooit!’ Ze geeft hem een duw tegen zijn schouder. Hij lacht en duwt terug. Ze drinken in stilte hun koffies en John neemt de gids helemaal tot het einde door. Dan neemt hij de blauwe lamp uit de plastic verpakking, kantelt hem en bekijkt elke zijde grondig.     ‘Wat doen we met de pinguïn?’     Alice giet het laatste restje koffie in haar mok. ‘Oh shit, sorry. Wilde jij nog wat?’ John schudt het hoofd. Alice kijkt even diep in haar tas. ‘Die houden we nog even.’       John wandelt rond het huisje, op zoek naar een geschikte plek om de insectenzapper te installeren. Alice staat in de voortuin, lege koffiemok in de hand. Ze kijkt naar de straat en steekt aarzelend een hand de hoogte in. John keert terug uit de achtertuin. ‘Ik denk dat we de lamp het beste boven de oprit kunnen installeren. De enige plek waar nu al een elektriciteitsdraad naar buiten komt. Voor de tuinverlichting. Alice?’     Alice staart een wandelaar na tot die de hoek om loopt. ‘Gatver, John. Hij is het.’     ‘Wie, schat?’     ‘Hij! Die vent met zijn hondje! Van de politie, je weet wel. Die inval. Loopt hier gewoon langs alsof er niks gebeurd is! Hij wuifde naar me! Kan je je zoiets nou voorstellen?’     John loopt naar de stoep. ‘Waar dan?’     ‘Daar! Net nog. Hij liep de hoek om. Hoe kan zoiets nou?’     ‘Ben je zeker dat hij het was? Met dat hondje? Zo’n klein bruin geval.’     ‘Het was hem in ieder geval, met die teckel van hem. Bill. Heette hij niet Bill?’     John haalt de schouders op. ‘Ze zullen vast niks gevonden hebben. Iemand is onschuldig tot zijn schuld bewezen is. Wat weten wij er nou van?’     Alice trekt haar schouders op en kruist haar armen voor haar borst. ‘Ik vind het maar niks, zo’n griezel in de buurt. Waarom kwamen we ook weer naar hier?’     John blijft staan met de blauwe lamp in zijn handen. ‘Goeie vraag.’ Ze draaien zich om en bekijken het kleine huisje. ‘Voor de ruimte. Je… we hadden ruimte nodig. Om na te denken. Te herbeginnen. Je ding te doen.’     Alice glimlacht droef. ‘Veel ruimte is hier eigenlijk niet.’     John kijkt naar de grond, dan naar Alice. Hij opent zijn mond, sluit hem dan weer. ‘Mooi.’ Hij stapt langs Alice weer naar binnen.       Die avond drinken John en Alice drie flessen middelmatige rode wijn leeg. Alice zit met haar glas achter haar laptop en ratelt als bezetene over de toetsen. John heeft de verhuisdozen weer boven gehaald en begint zijn boeken opnieuw in te pakken. ‘Laten we het als een vreemde vakantie beschouwen.’     Alice kijkt John aan van over haar scherm. Ze begint te schateren. ‘Zo vreemd, zo vreemd. Wat heeft ons toch bezield. Mij bezield.’ Ze staat recht en loopt onvast op hem af, schuift de kartonnen doos voor zijn voeten opzij en gaat schrijlings boven op hem zitten. Haar losse haren hangen als een gordijn voor zijn ogen, zwaaien dan opzij. Ze begint hem vol op de mond te zoenen. ‘Sorry’, fluistert ze. ‘Sorry sorry sorry. Ik wist niet wat ik wilde. Sorry.’     John legt zijn handen om Alice’s middel en trekt haar zachtjes dichter tegen zich aan. ‘Ik weet het. Misschien hadden we allebei even nood aan verandering, een ander perspectief.’ Hij zoent haar en zijn handen kruipen langzaam over haar rug omhoog.     Alice zucht. ‘Alsnog het huisje inwijden alvorens het weer te verlaten?’     ‘Klinkt goed.’       Drie dagen later verlaten John en Alice het huisje dat ze zo kort hadden bewoond en keren terug naar hun oude woning. Wanneer ze vertrekken laat John de blauwe lamp achter op de keukentafel, met een briefje voor Jeannie, de makelaar. Tegen de vliegen. We zijn er nooit toe gekomen deze lamp te installeren. Al lijkt het probleem stilaan af te nemen. Succes ermee, Alice en John.   ***       Carl de klusjesman komt steunend van zijn ladder gekropen. De blauwe lamp hangt tegen de muur boven de oprit, de elektrische kabel is verbonden en het verdomde ding werkt niet. Hij heeft meermaals de zekeringen gecontroleerd en uitgesloten dat het probleem zich daar zou bevinden. Rest er nog de mogelijkheid dat de kabel ergens onderbroken is. Best mogelijk, gezien de vorige bewoners hadden geklaagd over ongedierte in huis. Een rat kan er gemakkelijk doorheen gebeten hebben. Carl volgt de kabel met zijn ogen naar beneden, waar hij langs een rechthoekig rooster het huis in verdwijnt. Carl vloekt en haalt een schroevendraaier boven. Hij wrijft even over zijn pijnlijke rug en mompelt binnensmonds. ‘Kruipkelders. Ik haat kruipkelders.’ Dan zakt hij op een knie en verwijdert de schroeven, laat zich verder op zijn buik zakken en knipt een zaklamp aan om de kabel te inspecteren. Zijn zicht wordt geblokkeerd door een donkere massa. Hij wringt zich naar binnen en merkt dat onder de massa een grote donkere vlek op de vloer is afgetekend, bijna opgedroogd in het beton. ‘Gadver, smeerlapperij.’ Hij probeert zijn hand schoon te vegen aan zijn overall en grijpt dan het voorwerp vast. Dan ziet hij de schoenzool, en wat dieper in de kelder: een voetbal. Zijn hand trekt harder en het geluid van scheurende stof weerklinkt. Er komt een ziekmakende geur los, gevolgd door een wolk kleine donkere vliegjes. Carl braakt meteen zijn ontbijt uit en de zure lucht vermengt zich met de stank van verrotting die de kruipkelder vult. Wanneer hij bekomen is zal hij Jeannie bellen, en de politie. Die zullen Daniel Stonestreet formeel identificeren en zijn ouders contacteren. Het onderzoek zal uitwijzen dat hij overleed ten gevolge van gebrek aan water, vermoedelijk nadat hij kwam vast te zitten in de kruipkelder. Hoe dit mogelijk is geweest, kan niemand vertellen.  

Rob G
0 0

Opleiding

Geen

Publicaties

Kortverhalen in bundels:

- De Witte Vogel. In: Zwaarden en Knoflook (ISBN 9789492115041)
- Dubbel en dwars. In: Ganymedes jaarboek 15 (ISBN 978-90-78499-29-9)
- KING! In: Jaarboek Ganymedes jaarboek 16 (ISBN 978-90-78499-35-0)

Prijzen