Sandra J. Paul

Gebruikersnaam Sandra J. Paul

Teksten

De baas

De baas door Sandra J. Paul   In mijn caravan ben ik de baas. Hier beslis ík wat er gebeurt. Het ding dateert uit de late jaren tachtig, toen ik het nog in mijn hoofd haalde om op vakantie te trekken naar een goedkope camping, om te eindigen tussen een stel dronken Nederlanders. Jarenlang heb ik er niet naar omgekeken, stond het te verkommeren in een hoek van onze verouderde tuin, verstopt achter grote, onverzorgde haag. Vandaag, in deze kleine ruimte met zijn afbladerende muren, sijpelend vocht en een toilet dat niet meer doorspoelt, ben ik heer en meester. Zijn piepkleine, lekkende douche kraakt wanneer ik over de plastic vloer heen en weer stap. De raampjes kreunen onder hun versletenheid, de bank zit ongemakkelijk door de uitstekende springveren die steevast in mijn rug duwen. Maar ik zou er niets aan veranderen, ik ben het zo gewoon. Het ruikt muf, naar jarenlange stilstand en hondenpis, toen de wilde beesten van mijn buurman nog door het grote gat in de gemeenschappelijke haag op ons terrein geraakten en de open deur misbruikten om hun behoefte te doen tegen de kasten, op de zetel en zelfs op het aanrecht. Het doet me denken aan die verstikkende avonden op de camping, halverwege de jaren negentig, aan momenten dat het zo hard regende dat je zelfs niet onder het matte, duffe zeil kon schuilen maar verplicht werd om via een piepkleine TV naar een of ander storend Frans kanaal te staren, tegelijkertijd luisterend naar de luidruchtige buren die van jetje aan het geven waren. Het was de tijd pre-internet, toen mensen zich nog moesten bezighouden met radio, slechte televisie en boeken. Die tijd waren een afspiegeling van hoe ik me toen al voelde, gevangen door mijn impulsieve beslissing om met mijn jeugdliefde te trouwen. We dachten er zelfs niet over na. Ik vroeg haar ten huwelijk op een plastic terrasstoel die mijn achterwerk pijnigde, terwijl zij dronken van een cocktail naar me staarde alsof ik gek geworden was. Toch zei ze ja, zelfs toen ik geen ring tevoorschijn toonde en op mijn knieën ging. Het klonk à la ‘Euh, wat denk je, zullen we het dan maar doen?’ Deze caravan is het ultieme bewijs van mijn absurde huwelijk. Het is net als onze woning, onafgewerkt, saai en afbladerend. Het is net als de seks die we niet meer hebben, verkommerend in een hoek van onze slaapkamer. En ik weet dat ik even schuldig ben als zij. Maar weet je wat? Hier kan het me niet schelen. Hier, tussen deze vier sobere, sombere muren, doe ik lekker wat ik wil. Want dit is mijn terrein, mijn thuis weg van het huis dat ik haat, dat me herinnert aan alles wat ik had kunnen zijn en nooit ben geworden. Hier ben ík de heer en meester van mijn eigen Midden-Aarde, mijn ultieme Lord of the Rings-universum. Dit is mijn magistrale Gondor, mijn eigen Edoras. Hier ben ik een koning, een heerser, de baas. Hier, en enkel hier, kan ik mezelf zijn. In deze ruimte bestaan er geen managers en deadlines, verplichtingen of verantwoordelijken. Hier moet ik geen hypotheek of rekeningen betalen. Hier ben ik een nerd. Hier kan ik zijn wie ik altijd al was, wie ik wilde zijn na de burn-out die me maanden aan de kant hield. Wie ik niet mocht zijn van haar. In alle kastjes van de caravan, op elke vrije plaats mogelijk, steken honderden dure, kleine beeldjes die ik maandenlang met de hand beschilderd heb. Elke mens en elke elf werd zorgvuldig gecreëerd, alle details werden met liefde aangebracht. Wanneer ik de kasten opentrek, grijnzen ze naar me, klaar voor het ultieme gevecht dat op ons wacht. Maar niet enkel de kastjes zijn rijkelijk gevuld met mijn schatjes, ook het vale, krakende tafeltje, het vreselijk stinkende aanrecht, tot zelfs de douche toe, staan vol. Ik dagdroom van hen terwijl ik achter mijn laptop zit en doe alsof ik luister naar mijn manager tijdens een zoveelste saaie meeting, of programmerend aan een software waar niemand op zit te wachten. Ik denk aan hen terwijl ik na het werk thuis haastig wat voeding naar binnenspeel zonder zelfs te proeven wat ik eet. Ik droom over hen terwijl ik naast haar in bed lig en mijn armen onder mijn hoofd plooi. Wanneer ik wegglijd in de duisternis, kom in terecht in dromen waarin ik deel uitmaak van het gevecht bij Helm’s Deep, ben ik een van de aanvoerders die trots naast Aragorn staat en de vijand trotseert met zijn zwaard in de hand. Zij zijn zo heldhaftig! Maar elke ochtend, als ik ontwaak, voel ik me weer diep teleurgesteld dat het maar een droom was. Ik wil iemand zijn, een man met betekenis en ik weet dat ik dat overdag niet kan zijn. Nee, de belangrijkheid begint hier, in mijn stinkende, oude caravan. Binnen twee weken heb ik een belangrijke afspraak met mijn beste vriend Max, collega-mega-nerd, om de ultieme battle te organiseren tussen onze legers. Hij is even fanatiek bezig aan zijn leger als ik. Hij koos ervoor om een leger van Orcs en Uruk-hai’s te maken. Hij koos voor de duisternis, ik koos voor de goede kant.  Zodra we het gevecht aangaan, gooien we letterlijk alle remmen los. Ik word de heer en meester over mijn legers, beeld me in dat ik Aragorn ben en hij wordt Sauron. We vechten tot de dood, tot een van onze legers het zal opgeven. Ik verheug me hier al zes maanden op. De datum is geprikt, de deadline om mijn leger klaar te stomen, mag niet overschreden worden. Elke dag doe ik minutieus verder, met D-Day voor ogen. Geen minuut mag ik verliezen, alles is perfect uitgeteld. Ik heb de routine nodig om mezelf onder controle te houden, om die oude, vertrouwde angsten niet opnieuw te voelen. Om te verhinderen dat een paniekaanval me zes maanden in de tijd terugstuurt. De burn-out was maar een teken aan de wand, een signaal van het grotere, achterliggende probleem. Ik ben tweeënvijftig jaar oud, heb dertig jaar gewerkt en ben het bedrijf waar ik voor werk kotsbeu. Alles wordt bepaald voor me, ik heb geen enkel beslissingsrecht. Op kantoor doe ik wat anderen van me vragen, thuis doe ik wat mijn vrouw eist. Zij gelooft niet in burn-out, heeft me na een paar weken ziekteverlof teruggestuurd naar kantoor omdat ik thuis toch maar wat zat te suffen. ‘Wat moeten mensen wel niet zeggen? Hoe kan ik iemand ooit vertellen dat mijn man op het ziekenfonds leeft omdat hij beweert moe te zijn? Komaan, Jan. Zo werkt het niet.  Ik werk, jij werkt, wij werken allemaal. Zo is het nu eenmaal. Lanterfanters worden niet getolereerd in dit huis.’ Haar scherpe woorden waren vreselijker dan een mes in de buik. Ze toonde geen greintje medelijden. Dus ging ik veel sneller dan ik in staat was terug aan het werk en sprak wekelijks met de bedrijfspsycholoog die doorhad dat er echt wel iets mis was met me. ‘Je moet een hobby zoeken,’ raadde hij me aan, ‘iets dat je buiten je vrouw om kan doen, buiten je dagelijkse omgeving. Iets waar je haar niet voor nodig hebt, waar zij je niet kan domineren.’ ‘Ik heb geen hobby’s,’ mompelde ik als antwoord. Mijn wederhelft gunde me immers geen greintje rust. Als ik thuis was, moest ik in de tuin werken, een of andere kamer opruimen of schilderen. Denk aan je jeugd, wat vond je leuk? Waar haal jij je plezier uit?’ Ik keek op en zei, ‘The Lord of the Rings, dat is mijn grootste en fijnste jeugdherinnering. Ik was gek van die boeken.’ ‘Misschien kan je die passie wel terug vinden. Zoek in je ziel naar wie je was als kind, herbeleef het plezier dat je toen had. Je kunt het, Jan. Je bent nog veel te jong om je zomaar te laten gaan. Je moet jezelf heruitvinden.’ En dat deed ik. Ik vond mijn beduimelde boeken terug op de zolder van mijn moeder, herlas ze en keek naar de films wanneer mijn vrouw niet besliste wat er op televisie kwam. Na vijf minuten mompelde ze meestal dat ze het maar kutfilms vond en zette de film af. Maar ik hield vol en genoot van elke vijf minuten die ik kon winnen. De avonden dat ze van huis was, hoe weinig ook, herbekeek ik de Dvd’s tot ik elk detail van elke film kende. Ik droomde ervan, voelde me gesterkt door de menselijke verhalen achter de films en boeken. Terwijl ze naast me sliep, herlas ik ze tot ik elk detail, inclusief de appendices, uit het hoofd kende. Dan ging ik online en vond groepen over de films en de boeken, hoorde over clubs en de georganiseerde battles. Ik leerde Max kennen die me introduceerde in de wereld van de minifiguurtjes. Ik begon moediger te worden, zei mijn vrouw dat ik een hobby had gevonden en dat de therapeut me dit aanraadde. Ze belde hem zelfs op om dit te bevestigen. Toen ze hoorde dat ik gelijk had, gaf ze toe. ‘Maar je doet die smerige hobby van je niet in huis.’ Vanaf dan begon ik me zoveel mogelijk terug te trekken in mijn caravan. En telkens ik dat deed, wanneer ik een fijn figuurtje in mijn handen hield, verkleumde vingers of niet, voelde ik me tot rust komen. Dit is wie ik ben, wat ik doe, wat ik kan. Niemand, ook zij niet, kan me hier domineren. Ze zeurde over het geld dat ik uitgaf maar liet het toch toe, wellicht omdat ze goed genoeg wist dat ik de grootste broodwinner in huis was en zij de helft van haar inkomen uitgaf aan haar veel te uitgebreide garderobe. Ik focus me met een geconcentreerde grimas terwijl ik het vierhonderd-en-drieënveertigste beeldje afwerk. Een beetje geel hier, wat rood daar en zwart voor het haar van Aragorn, mijn ultieme koning. Trots leg ik het kleinood neer en bekijk het met nauwkeurige blik, vastberaden elke fout te vermijden. Max zou me uitlachen als er iets niet klopte met Aragorns ogen. Hij is mijn belangrijkste figuurtje, het moét tot in het laatste detail in orde zijn. Al wat nog ontbreekt, is een stipje wit hier en daar ter afwerking en Lord Aragorn ziet er perfect uit. Ik grijp blindelings naar het potje witte verf en verstom wanneer ik me realiseer dat het volledig leeg is. Zelfs schrapen lukt niet meer, het is gewoon op! Bezorgd kijk ik op, volledig uit mijn concentratie gerukt door deze schokkende conclusie.  Nee, dat kan niet. Er moet nog verf zijn, ik heb geen tijd om naar de winkel te gaan. Ik verlies er teveel tijd mee. Aragorn moet vandaag af, dat was de afspraak. Anders is mijn planning in de war, ik mag die niet negeren. De caravan schudt wanneer ik moeizaam opsta en naar de kleine, vermolmde kast met afbladderende witte verf stap in de hoop daar nog een restantje verf in een vergeten potje te vinden. Mijn knie stoot voor de tiende maal vandaag tegen de scherpe tafel die volstaat met witte en gekleurde figuurtjes. Ik vloek en hou me vast terwijl ik een wankele poging doe over de pijnlijke plek te wrijven. Een tiental figuurtjes vallen tegen de grond. Ik vloek wanneer ook mijn nog niet-gedroogde Aragorn op de vloer dendert en buk me haastig om het kostbare ijzeren beeldje op te rapen. Een duizeling door de plotse beweging wordt gevolgd door een bruuske kopstoot tegen het kastje boven me.  De deurtjes vliegen open en nog meer legers vliegen eruit en bekogelen me met hun scherpe, ijzeren randjes. Wanneer ik vloek en me haast om er nog een paar te redden, kieper ik door mijn onvoorzichtigheid ook nog eens de inhoud van het opklapbed tegen de grond. In het stof, tussen de verfvlekken en vuil liggen ze naar me te staren, hun gezichten verontwaardigd door de oneervolle behandeling die ik hen gaf. Teleurgesteld en kwaad staar ik naar de ravage, me realiserend dat ik hierdoor een serieuze achterstand op loop. Ik stoot hard met mijn grote voet tegen het laagste kastje wanneer ik de boel bij elkaar begin te rapen. Een grondige vloek ontsnapt mijn mond. Met een vod veeg ik elk kleinood zorgvuldig af. Aragorn is duidelijk boos op me, hij staart zo kwaad dat ik weet dat ik hem onrecht heb aangedaan. ‘Sorry maat,’ mompel ik. ‘Het geeft niet, baasje,’ fluistert hij terug, zijn stem vriendelijker dan zijn gelaat. ‘Je bent goed bezig.’ Dan vliegt de deur plots open. Mijn vrouw stompt binnen en staart maar me alsof ik gek geworden ben wanneer ze zich realiseert dat ik tegen mijn beeldje aan het praten ben. Dit is mijn terrein, denk ik kwaad, maar zeg niets. ‘Ben je nu ook al doof geworden? Ik heb je al vijfmaal geroepen om te komen eten.’ ‘Eten?’ Ik kijk verrast op met een haastige blik op mijn horloge. ‘Het is nog veel te vroeg!’ ‘Je bent al een kwartier te laat, Jan. Ben je nu nog niet klaar met die stomme beeldjes? Ik heb intussen al gegeten. Als ik op jou moet wachten, verhonger ik.’ ‘Zet het maar even in de microgolf,’ mompel ik afwezig, mijn blik op mijn figuurtjes gericht. ‘ik moet eerst Aragorn nog afwerken.’ Ze werpt een giftige blik op Aragorn die in mijn hand rust. ‘Whatever, idioot.’ Voor ik nog iets kan zeggen, draait ze zich om met een grimas die mensen compleet kan vernietigen en stompt naar het huis. De zon heeft intussen plaats gemaakt voor een stevige aprilse regenbui. Ik duw de caravandeur verder open. De gazon is zompig van de regen en ik moet erdoor, om een nieuw potje verf te halen en Aragorn af te werken. Ik had Max beloofd vandaag nog een foto door te sturen van het eindresultaat en hij heeft me een Sauron-Selfie beloofd. Als ik die afspraak verbreek, brengt het ongeluk voor onze battle. ‘Ga nu maar snel naar het huis,’ fluistert Aragorn me toe. ‘Ga de verf halen en negeer haar gewoon. Jij bent nog steeds de baas. Vergeet dat niet!’ Ik haast me door de kille regen naar de keuken waar ik met kletsnatte schoenen haar dierbare, witte keukenvloer betreed, om me daarna de trap op te haasten en in de derde slaapkamer door mijn voorraad verf te rommelen. Mijn hart bonst in mijn keel bij de gedachte dat alle witte verf op is, dit kan ik me echt niet veroorloven op dit cruciale moment! Daar is het, het allerlaatste witte voorraadje verf. Nog één potje wenkt me. Haastig trek ik het dekseltje open om te bevestigen dat het nog gevuld is. Ik druk het metalen plaatje achteloos terug en leg mijn duim erover, zodat het niet openvalt. Gelukkig als een klein kind knel ik het waardevolle potje in beide handen en haast me weer naar beneden waar mijn vrouw me opwacht, haar armen over elkaar gekruist, haar blik zo giftig dat ik weet dat ik niet zomaar kan ontsnappen naar mijn paradijs. ‘En mijn vloer dan?’ sist ze. ‘En je eten?’ ‘Ik eet later wel, dat heb ik toch al gezegd?’ ‘Ah ja?’ Ze grijpt het bord dat ze voor me klaargezet heeft met koude worst, rode kool en aardappelen, een klassiek Vlaams gerecht waar ik ooit gek op was. Nu kleeft het vet aan de worst en ziet de kool eruit alsof hij voorgekauwd werd. De zoete geur van appelen dringt in mijn neusgaten.  ‘Ik denk het niet, Jan!’ Afwezig denk ik aan mijn wachtende Aragorn terwijl ik nauwelijks let op wat zij doet. Ze grijpt het bord en smijt het demonstratief tegen haar hagelwitte vloer, net naast mijn voetspoor. Verbijsterd staar ik naar het witte porselein dat uit elkaar spat en mijn middagmaal verwoest. Ze neemt een stap voorwaarts, grijpt het potje uit mijn handen en kwakt het hard tegen de muur. Het dekseltje vliegt over het vuile fornuis en de waardevolle verf  spat alle richtingen uit, druipend over haar blauwe tegels, het marmeren aanrecht, in de wasbak en de grijze kasten. Verbijsterd staren we naar het eindresultaat van haar woede-uitbarsting. ‘Zo,’ zeg ik traag. ‘Dat heb je dan weer prima gedaan. Moet dit me bang maken?’ ‘Bang?’ Ze neemt een stap dichterbij, haar vuisten gebald, haar ogen spuwend van vuur. Ze verandert voor mijn ogen in een helse demon, een furie, een vrouw die zo kwaad is dat ze haast letterlijk duivels wordt. ‘Ik zal je bang maken!’ Haar handen reiken naar mijn keel, haar gemanicuurde nagels graaien als vijlen langs mijn huid. ‘Ik ben het beu, Jan!’ gilt ze. ‘Ik ben jou zo beu! De mensen lachen me uit, weet je dat wel? Besef je wel wat voor een loser jij bent? Ik hou dit niet meer uit!’ Ik knipper met mijn oogleden en staar haar geschokt aan, me realiserend dat ik niet langer in dit huis woon met mijn eigen vrouw maar met mijn aartsvijand.  Voor mijn ogen verandert ze in de ultieme vijand. Zij is Sauron. Het duivelse oog, de vijand, degene die me kapot wil maken. Haar gouden ring glanst in het licht en ik staar er als gehypnotiseerd naar. Ik deins angstig achteruit en duw haar van me af. Ze komt hard tegen het aanrecht terecht, haar stem krijsend in mijn oren terwijl ze me een tweede keer tracht aan te vallen. Haar stem krijgt een duivelse toon. Ik moet me verdedigen, de ultieme battle is nu begonnen! Waar is mijn zwaard? In paniek grijp ik naar een mes uit het houten blok op het aanrecht en steek verdedigend toe, recht in haar hals. Dan steek ik nogmaals en nog een keer, mijn zwaard stevig rustend in mijn hand. ‘Daar,’ sis ik, ‘ik win en jij verliest.’ Ze schuift op de grond, haar rug tegen de kast, starend naar het bloed dat uit haar keel gutst en als een straal over haar kledij en haar benen op de grond stroomt. Ze blijft stil zitten. Maar het kan me niet schelen. Ik heb gewonnen, Aragorn zal zo blij zijn! Ik steek mijn zwaard opnieuw weg, buk me en raap het potje op. Er zit nog voldoende verf in om mijn werk af te maken. Ik draai me om en laat haar achter. Ik bescherm het potje met mijn hand en ren zo door de regen terug naar de caravan, waar Aragorn op me wacht. Zijn legers staren me gelukzalig aan. Rustig concentreer ik me op hem. Een half uur later is hij klaar, starend naar me met een tevreden blik in zijn ogen. Hij is absoluut perfect. ‘Je hebt gelijk,’ fluistert hij zacht. ‘Jij bent vanaf nu voor altijd de baas.’   Einde

Sandra J. Paul
0 0

Opleiding

Publicaties

Het Eiland, (deel 1 van de Eilanden-serie), Young Adult, oktober 2015
De Geest (deel 2 uit de Eilanden-serie), Young Adult, december 2015
De Wolf (deel 3 uit de Eilanden-serie), Young Adult, verschijnt maart 2016
De Ziel (deel 4 uit de Eilanden-serie), Young Adult, verschijnt juni 2016

Azerty, thriller, november 2015

Duivelse Drank, shortstory geschreven voor Aspe Award (derde prijswinnaar)

Prijzen

Derde prijs Aspe Award met kortverhaal Duivelse Drank