Dagdroom
Zij is gisteren Maar ook zo morgen De tegenstrijdigheid Verwarrend zonder zorgen Door ’t kielzog van m’n juist gewassen gelaat Nog steeds kijkend, gapend door de spiegels heen Vult de diepte, het diepste De staar, de glinster Tijd, de raad Één, geen Geenszins was niets ook alles In het vermoeden van de slapeloze nacht Maar gewoon zijn is een eindeloos gestaar In de ongewone perceptie Niets meer dan een onmacht