Over leugens, vuurspuwers en een mini-hogedrukreiniger
Over leugens, vuurspuwers en een mini-hogedrukreiniger
De Kerstvakantie loopt op zijn einde, het is zondagavond. Morgen weer naar school. Ik ga graag naar school, maar vakanties zijn leuker. Buiten is het koud, maar niet zo koud als vorig jaar rond deze tijd van het jaar, zegt mijn moeder, en zij kan het weten. Lang, lang geleden, toen mijn moeder nog jong was, waren de winters heel erg koud. Soms lag er wel dertig centimeter sneeuw die een hele tijd bleef liggen, omdat het zo koud was. Het vroor toen stenen uit de grond, vertelt mijn moeder. Ik geloof haar, mijn moeder liegt nooit. Of als zij toch zou liegen, kan zij dat goed verbergen. Ik niet. Als ik lieg, heeft mijn moeder het onmiddellijk door. Kijk in mijn ogen, zegt ze dan, en ik val door de mand. Bij wijze van spreken, ik val niet echt door een mand. Zo denk ik ook dat stenen niet echt uit de grond kunnen vriezen, al weet je maar nooit. Soms vraag ik me af of mijn vader wel eens liegt. Ik vroeg het hem een keer, op de man af. Hij gaf geen antwoord, maar kaatste de bal terug: jij doet dat ook, maar we praten daar niet over. Daar stond ik dan, met de bal terug in mijn kamp, maar mijn mond vol tanden.
De vakantie was één groot feest. Hoeveel pakjes ik heb gekregen? Geen idee, ik ben de tel kwijt geraakt. Dat gebeurt me niet vaak, want ik ben een kei in rekenen. We hebben heel wat uitstapjes gemaakt. Naar Zeeland en naar het circus.
Aan zee zagen we zeekoeien en suikerwolken. Zeekoeien zijn koeien op een wei met uitzicht op zee. Ze kijken even dom uit hun ogen als andere koeien. Suikerwolken zijn wolken die eruit zien als een suikerspin. Daar zou ik wel eens van willen proeven.
Op het strand zagen we een rare man. Hij zat, goed ingeduffeld, op een strandstoel en keek omhoog door een grote verrekijker. Wie is dat, vroeg ik aan mijn grote broer. Hij moest er niet over nadenken: da’s de vliegtuigspotter. Lacht hij vliegtuigen uit? vroeg ik. Mijn broer klapte dubbel van het lachen.
Het circus was leuk. De clown haalde drie grote mensen uit het publiek en zette hen voor aap. Er waren twee vuurspuwers, vier acrobaten en een jongleur. De circusdirecteur praatte alles aan elkaar. Moeder vond hem knap. Ze noemde hem feilloos flamboyant, twee woorden die ik niet ken. Op het laatst zagen we een mooie vrouw aan de trapezen. Gelukkig was het lekker warm in het circus, want zij had weinig kleren aan. Mijn vader heeft erg veel foto’s genomen.
We gingen ook naar een bos om te wandelen. En naar de tandarts. Dat laatste was geen uitstapje, maar een bezoek. Ik ben niet bang voor haar, want ik poets mijn tanden goed. Van de tandarts zie je niet veel wanneer je in haar stoel ligt. Voor haar mond en neus draagt ze een wit doekje. Ze schraapt tandplak van mijn kiezen en straalt mijn gebit schoon met een mini-hogedrukreiniger. In mijn mondhoek hangt een buisje dat speeksel zuigt. Het maakt een gorgelend geluid. Heel mijn lijf is opgespannen. Mijn mond en ogen zijn opengesperd, maar ik ben niet bang. Nu en dan kijk ik recht in de ogen van de tandarts. Wat zijn ze mooi! Daarna is mijn broer aan de beurt, hij is wel bang. De tandarts heeft in mijn oor gelikt, fluister ik hem stiekem toe. Hij steekt zijn tong naar me uit.
Morgen terug naar school. Ik heb weer heel wat te vertellen.
Yves Curse