Als de poppen dansen
De poppen dansen.
In het donker deinen ze,
van stoel naar kast, van koets naar kar.
De nacht bezielt de doodse makelijk.
Denkelijk is het alleen een eigen dwaze hersenschim,
die dan weer afstrijkt, dan weer schijnt.
Maar schaduwen krioelen, stilte druist door toonloos ruim.
Het stof dat lijvig strandt op mijn week, maar wakend verstand
besmeurt mijn kalmte met ongerustheid.
Het landschap kraamt zich dreigend uit.
Ik zwerf, door slapeloze fenomenen.
En ik zou zweren dat de poppen dansen.
Heimelijk, waarzeggend; dat het morgen grimmig wordt.