Als een boze circusbaviaan,
beu door passanten bekeken te worden;
wierp ik een dozijn ‘je t’aime-s’ in het rond.
Tegen die rare, in zomerjurkjes gestoken wezens
Die voyeurs, die steeds maar weer dachten
Dat dit droog stof en deze zompige merde,
hoogstpersoonlijke attenties waren.
Maar ik denk dat ze nooit begrepen,
dat voor uitgebluste circusapen,
Strontsmijten het enig overgeblevene is
Dat nog herinnert naar simpelere tijden
toen bavianen tenminste nog brullen konden.