Het Bankje
Gesprek Vader – Zoon zaliger
Z: Moe, papa?
V: Nee, jongen, 5 kilometers wandelen kan nog best als je 54 bent.
Z: Omdat je zo neerplofte op het bankje…
V: Dat kwam omdat het bankje lager was dan ik had ingeschat.
Z: Pijn nu aan je poep, zeker?
V: Nee nee, die poep kan wel wat hebben als je 54 bent. Maak je maar geen zorgen.
Z: Wij maken ons hier nooit zorgen, papa…
Z: Ging mama niet mee wandelen?
V: Nee, ze wandelt niet graag.
Z: Heb ik haar toen in de stad misschien de verkeerde wandelschoenen helpen kiezen?
V: Integendeel! Die schoenen zijn heilig voor haar.
Z: Ik begrijp het niet, papa: ze was toch blij met de schoenen die ik voor haar koos?
V: Absoluut, jongen. Mama is liever rustig thuis, alleen... Ze houdt niet van de drukte.
Z: En jij bent liever onder de mensen. Zo is dat altijd wel een beetje geweest, hé papa?
V: Da’s waar, jongen.
Z: Heeft mama dan geen hobby meer?
V: Eén grote hobby heeft ze zeker nog, een nieuwe hobby.
Z: Wat dan wel?
V: Bloemstukjes maken. Ze volgt zelfs les met 3 andere dames, in een klein bloemenwinkeltje, één avond in de maand.
Z: Ik merk het wel: ik heb nooit zoveel bloemen gekregen…
Z: Dans je nog veel, papa?
V: Dansen? Ik kan niet dansen…
Z: Alé, papa, dansen verleer je niet, net als fietsen en zwemmen: dat blijf je kunnen!
Op elk feestje stond je toch altijd als eerste op de dansvloer.
V: Da’s waar, jongen… Maar er zijn geen feestjes meer…
Z: Ben je dan gekwetst, papa?
V: Helemaal niet, anders zou ik ook geen 10 kilometers wandelen.
Z: 5 kilometers was het, papa!
V: Ik moet ook nog eens terug, dat is nog eens 5 kilometers.
Z: Klopt! 5 plus 5 is nog altijd 10. Dat is hier ook zo… Maar nu weet ik nog niet waarom je niet meer kan dansen. Fysiek ben je in orde?
V: Mijn lichaam zou het nog kunnen… mijn hoofd kan het niet meer, jongen…
Z: Ik begrijp het niet, papa.
V: Niet erg, jongen.
Z: Loop je nog steeds 3 keer in de week?
V: Nee, 3 keer per jaar, van de oprit naar de deur… als het hard regent.
Z: Dat is niet joggen, hé.
V: Da’s waar, jongen.
Z: Te oud geworden, papa?
V: Nee nee, mijn hoofd kan het niet meer…
Z: Weer je hoofd, papa! Ik begrijp het niet…
V: Niet erg, jongen.
Z: Is daar bij u nu veel koude wind, papa?
V: Nee, waarom?
Z: Omdat ik bij jou een traantje naar beneden zie rollen.
V: Oh ja? Het was er maar ééntje, hoor.
Z: Maar het was wel een traan, hé papa!
V: Dat was er nog eentje van gisteren toen ik me prikte onder mijn nagel met die stomme tandenstoker.
Z: Het was een traan van nu, papa! Waarom?... Papa, waarom die traan?
V: …Ik zie ginds een fiere vader lopen naast zijn grote zoon…
Z: Ik begrijp het, papa…
V: Zie je bompa veel?
Z: Elke dag! Hij is mijn beste maat hier. Hij vertelt veel over je…
V: Hoezo? Wat zegt hij dan?
Z: Bompa vertelt me alles over jou tienerjaren. Alle verhalen ken ik al…
V: Oei oei!
Z: …Je lijkt op mij, papa…
V: … Dat ontroert me…
Z: Ik zie het…
V: Hoezo?
Z: Meerdere tranen van gisteren, papa.
V: …Zotteke!
Z: Als bompa en ik naast mekaar wandelen, dan zegt hij altijd: “Er ontbreekt iemand tussen ons.”
V: Dat begrijp ik niet, jongen.
Z: Alé, papa, wie hoort er tussen bompa en mij?
V: Ik?
Z: Tuurlijk dat!... Dan troost ik bompa altijd en zeg hem: “Straks komt hij.”
V: Straks al?
Z: Zo zeggen wij dat hier: 25 jaar is “straks”, tijd telt hier niet…
V: Als ik dan kom, jongen, moet ik dan aanbellen?
Z: Hier is geen bel, papa.
V: Ga ik jou daar dan wel vinden?
Z: Ik wacht jou op aan de ingang! En ik breng bompa mee.
V: Dan kom ik straks…
Z: Tot straks, papa!
V: Tot straks, lieve jongen…