De strijkstok gleed over de snaren en produceerde een lange, valse noot. Suzanne kreeg er buikkrampen van. Ze repeteerde vaak ’s morgens voor ze naar school vertrok, maar deze dag ging het erg slecht. Elke keer opnieuw verscheurde de valse noot haar oren, zonder dat ze wist hoe hem mooi en puur te laten klinken.
En toen ging de bel. Van angst stond haar hart stil. Ook haar mama, die nog snel wat fruit in haar schooltas wou stoppen, trok haar peignoir strak aan en keek bang op naar haar dochter. Dat zou de deurwaarder wel weer zijn, zeker? Sinds haar vader, ook een vioolspeler, hen had verlaten voor een vrouw met veel geld, die zijn concerten betaalde, was de deurwaarder wel vaker langs geweest. Suzanne was niet alleen haar gezinnetje kwijt, warm en veilig en geborgen, waar ze zich thuis voelde. Nee, ze waren ook arm geworden, schuldeisers hadden nu alles over hen te zeggen. Eerst verkocht haar moeder haar eigen viool (hij was nog van haar opa geweest) en dan haar laptop, en dan de laptop van Suzanne en tot slot de sofa, maar het haalde niets uit, de deurwaarder was terug.
De woede die Suzanne voelde opborrelen, bij het zien van die kleine, magere deurwaarder met zijn scherpe neus, die met een glimlach en zijn notitietablet in de hand, hun schamel appartementje betrad alsof het van hem was, werd door haar slechte vioolspel nog aangewakkerd en werd zo sterk dat Suzanne begon te beven. Ze wilde zo graag dat haar mama hem schreeuwend en stampend de deur wees. Een grote, plompe politieagent vergezelde de deurwaarder, hij stond wat onwennig rond te draaien, tot zijn oog op haar moeders décolleté viel en een vieze glimlach over zijn pafferig gezicht gleed. Haar mama’s nerveuze handen trokken de peignoir strakker aan. Suzanne haatte hen diep, ze voelde zich alsof ze zou scheuren, barsten, lava uitspuwen en iedereen en alles bedelven.
Maar ze mocht niets, niets laten zien van al die emotie, want ze wist, ze had het gezien in zijn ogen, dat deze kleine man genoot van verdriet. Haar moeder begon te wenen, nee, net wat hij wilde. Haar arme mama. Suzanne voelde medelijden met haar mama waar ze zoveel van hield, maar ook afkeer voor deze vrouw die minder beheersing had dan zijzelf, een meisje van elf. Suzannes kwaadheid voedde zich aan deze emotie en nam nog toe. Om zich te beheersen, nam ze haar strijkstok weer op en ging door met spelen.
De deurwaarder zei vriendelijk “oh, een artieste, gelijk haar mama,” Hij glimlachte: “Heel mooi. Ik speelde zelf als kind, niet lang, ik was niet zo goed als jij.” Hij sloeg zijn ogen neer. “Ik hoorde je al spelen in de gang. Je hebt veel talent, je zal ver geraken.” In weerwil van haar eigen kwaadheid, sloeg het complimentje aan, Suzanne voelde zich gecharmeerd. De kwaadheid ebde weg. “Ik wou dat ik iets kon doen om jullie te helpen. Jullie hebben het niet gemakkelijk, hé” Nu viel van verbazing haar mond open. Hij keek vragend van Suzanne naar haar mama, die stopte met wenen en wier gezicht een voorzichtig dankbare uitdrukking kreeg. Zou deze man dan toch niet zo gemeen zijn? Hoop dook op als een zonnestraal door grijze wolken heen. “Dank je,” begon haar mama, met een beverige stem, die ze probeerde vast te doen klinken, maar voor ze verder kon spreken, onderbrak de deurwaarder haar.
Hij ging voort op dezelfde vriendelijke toon “maar dat kan ik spijtig genoeg niet doen, “ jullie hebben immers je rekeningen niet betaald, zie hij op spijtige toon, alsof hij tegen heel domme mensen praatte. “Geef me eens je viool, liefje, die zal ook verkocht worden, het is erg, ik weet het. Misschien kan je een goedkoper hobby proberen? …”. Met een gebaar van zijn armpje, wees hij op haar viool.
Suzannes had veel fierheid. Deze verrader, deze gemenerik, hij zou haar niet doen wenen. Ze dwong zichzelf om te glimlachen, haar moeizaam plooiende lippen voelden als steen, ze voelde zich misselijk. Alsof ze haar viool moest losscheuren van haar eigen huid, gaf ze hem af, een grote leegte bleef over in haar, het deed pijn.
Eerst haar vader die hen verraadde en nu deze vreemde, deze vieze meneer, die hen kwam uitlachen bij hen thuis.
Op dat ogenblik vlamde haar haat zo sterk terug op, dat ze het niet meer kon verdragen. Vechtend tegen haar prikkende ogen vol wild ingehouden tranen, vluchtte Suzanne in zichzelf. Terwijl de kleine man de rest van hun schamele bezittingen noteerde, bekeek ze hem en concentreerde zich. Ze dwong zijn magere rug om langer te worden, een donkergrijze, dichte vacht er uit te doen groeien en langzaamaan het hele lichaam te overtrekken. Het zag er walgelijk uit, heerlijk! Voor haar tevreden ogen kromden de beentjes zich in klauwende pootjes en het lachende gezicht werd spitser, lange snorharen spoten uit de dunne huid naast de lange neus, de ogen krompen tot blinkende bolletjes. Een mensgrote rat zei haar vriendelijk dag en tot Suzannes tevredenheid vertrok haar moeders betraande gezicht in een uitdrukking van misprijzen, koninklijk misprijzen, haar mama werd een koningin, rechtte haar elegante rug en keek majestueus, van metershoog neer op de vieze rat.
De rat vertrok en met hem de politieagent, steeds meer opgezwollen als een belachelijke ballon. De deur viel zachtjes in het slot en op dat moment hoorde Suzanne voor het eerst het rommelend geluid, eerst stil maar steeds luider, intenser, het groeide aan tot een oorverdovend lawaai. Suzanne holde snel naar het raam, net op tijd, om de kleine rattenman te zien, beneden op het trottoir, voor een enorme, kolossale viool uit de hemel viel en hem en de agent verpletterde, net voor Suzannes voordeur.