Opdracht vijf meervoudig personaal perspectief voor “de bureaulamp gaat uit”
Legt hij zijn koning neer?
September 1970 De kinderen zijn weer naar de school. Vanuit zijn zetel, ziet hij door het venster de laatste weg fietsen. Zijn vrouw ruimt de tafel af. De stilte in huis geeft ruimte aan het rumoer van binnen. Hij legt zijn krant neer. “Weet gij al iets van onze Hendrik, Annie. De eerste zittijd is al lang voorbij en we hebben nog niets gehoord. Hij zal dus wel gebuisd zijn. Ik heb het altijd gezegd. Door met die Marleen te verkeren, verprutst hij zijn studies. En gij als moeder hebt daar niets aan gedaan.” “Ja, geef mij maar de schuld. Gij hebt hem buiten gezet.” Een alpha mannetje verwacht onderdanigheid, maar ze bijt van zich af. Het gaat om haar kind.
Een klein jaar voordien Frans ligt te woelen in bed. Zijn oudste zoon was tot nu toe min of meer een voorbeeld voor het gezin. Hij was vroeger altijd fier op hem geweest, tenminste tegenover anderen. Hij vermeed om dit rechtstreeks aan zijn zoon te tonen. Hij heeft hem altijd kort gehouden door heel weinig zakgeld te geven. Een goed gareel en een goede breidel laten het paard in de pas lopen. Maar hij ontsnapt hem de laatste tijd. De oorzaak is duidelijk. Hij draait zich weer om. “Ik had het nooit mogen toestaan dat hij naar die danscursus ging. Toen heb ik de teugels gevierd en dit is het resultaat. We moeten de moed hebben om onze plicht te doen.” De gedachten klieven door zijn brein. Ze ploegen de grond om waarop een plan zal groeien. “Ik moet dringend ingrijpen.” Op het einde van elke voor wordt de ploeg omgedraaid en keert terug voor een nieuwe voor. Bij elke voor groeit zijn plan. Hij draait hij zich om en trekt aan de dekens. Zijn zuster was hem komen opzoeken. Waar bemoeit ze zich mee. “Frans ge moet uw oudere kinderen wat meer vrijheid geven. Ze zitten al aan de universiteit. Dat zijn geen kinderen meer.” Zijn vrouw was natuurlijk mee op die kar gesprongen. Vrijheid. Vrijheid. Het is besmettelijk in deze tijd. Hij heeft zijn zuster nochtans goed op haar plaats gezet. “De jeugd van tegenwoordig wordt veel te los opgevoed. Wacht maar hoe het met uw kinderen afloopt, ze zijn nog jong.” Hij grijnst als hij haar reactie ziet “ja, ge hebt gelijk, ze zijn nog jonger en ik weet ook niet hoe ze zich zullen ontwikkelen.” Hij voelt zich alleen staan. Alsof niemand nog durft streng te zijn in deze tijd. “Morgen spreek ik er haar over aan. We moeten optreden voor zijn goed. En als ze niet mee doet, doe ik het alleen.” Hij schopt de dekens los. Ze hinderen hem. Hij draait zich een zoveelste keer om. Zijn vrouw ligt bloot en probeert stilletjes wat deken terug te winnen. ’s Anderendaags. “Wilt ge meewerken om onze Hendrik terug op het goede spoor te brengen? Zijt ge akkoord om op te treden in het belang van ons hele gezin? Ge weet toch dat uw vader niets meer te zeggen had aan zijn jongste kinderen? Dat weet ge toch nog? Dat moeten we voorkomen.” “Weet ge, ik zal hem schrijven en vragen dat hij met u spreekt en zeggen dat hij niet zo koppig moet zijn. Maar gij moet dan ook wat inschikkelijk zijn, Frans.” “Ja, neem hem maar weer in bescherming. Ouders moeten aan één zeel trekken en dat doet ge niet.” Hij ziet haar de brief schrijven. “Ge moet niet te veel rond de pot draaien, hé.” Ze schrijft:“ Je moet er met je vader over spreken, jongen, ik hou dit niet meer vol. Ik krijg altijd de schuld. Ik moet met je vader verder leven en ik heb altijd geprobeerd om de kerk in het midden te houden.” “Schrijf er maar in dat hij naar zijn ouders moet luisteren, dat is het vierde gebod van God.” Ze nam haar blad en ging in de voorste plaats zitten. “En wees niet te koppig, je vader is al koppig genoeg en twee koppen tegeneen…” Ze scheurt haar blad en begint opnieuw.
De zaterdag erop. Hij zit als naar gewoonte in zijn zetel en rust met zijn voeten op de kachel. Zijn zoon komt binnen en zijn vrouw verlaat de woonkamer. Waarom gaat ze nu buiten? Hendrik zet zich op een stoel achter de tafel en begint:” Va, ik heb verkering met Marleen. Ge kent haar vader. Hij zat ook in Lokeren.” Hij zet zich recht in zijn zetel. Goed geprobeerd zoon, maar denkt gij nu echt dat ik een onnozelaar ben. Daar trap ik niet in. “Natuurlijk ken ik hem. Maar ik ben daar niet mee akkoord.” Kort en krachtig weert hij die bal af. “Gij moet nog veel te lang studeren en het is mijn plicht ervoor te zorgen dat ge daar in slaagt.” Geen afleidingsmanoeuvres, recht op doel af. Het is geen theater waar veel tralala wordt verkocht. Maar zijn zoon is niet meer die gewillige marionet. Hij probeert zelf aan de touwen te trekken. Hij probeert zichzelf op te richten tegenover zijn vader. “Er zijn toch veel studenten die een lief hebben en goede punten behalen. Guy heeft ook een lief.” Wat een blunder. Als schaker heeft hij een goed strategisch inzicht en hij beseft dadelijk de zwakte van de zet die zijn zoon net deed. Hij schaatst zo door zijn verdediging. “Uw vriend is het beste bewijs. Hij was vroeger altijd de eerste van uw klas en was twee jaar geleden gebuisd. Neem het van uw vader aan jongen, ik heb meer levenswijsheid dan uw vrienden. Er zijn drie grote gevaren voor een jongeman: de sigaretten, de drank en de vrouwen. En als ge een goed diploma hebt hangt er aan elke vinger een vrouw die u wil.” Hij heeft de regie goed in handen en hoopt met deze zet het eindspel in te zetten. “Ik geef u twee keuzes: of ge maakt het uit of ge trouwt zo snel mogelijk.” De druk op de koning wordt groot. “Want dan ben ik van mijn verantwoordelijkheid over u ontheven.” Zijn tanden knarsen over elkaar. Klaar om toe te bijten. Hij merkt dat zijn zoon wankelt. Legt hij zijn koning neer? Als teken van overgave? Daar moest ik hem krijgen. Hij ziet echter zijn mond weer open gaan. Welke zet komt er nog? “Dat begrijp ik niet goed dat we mogen trouwen, va.” Is dit terugplooien of zit er een nieuw aanvalsplan achter? Hij werkt zijn eigen plan verder af en laat zich er niet door afleiden. “Ge hebt gehoord wat ik heb gezegd en als ge daar niet mee akkoord gaat, onttrekt ge u aan mijn gezag en sta ik niet langer voor u in. Dan kunt ge uw studies zelf betalen.” Hoe sterk zijn positie ook is, hij voelt tegelijk dat hier het einde van zijn vaderschap sluimert. Zal hij vroeg of laat de partij verliezen? Is het te vermijden dat zonen in opstand komen tegen hun vaders? Wordt het drama uit de Griekse mythologie hier weer opgevoerd? Kronos heeft zijn vader Uranus ontmand en werd zelf door zijn zoon Zeus gedood. Vaders die machteloos worden gemaakt door hun zonen. Hij schudt zijn hoofd. En terwijl hij opstaat, komt zijn zoon met nog een laatste zet. “Ik kan daar niet mee akkoord gaan, va, ik hoop dat er nog iets anders mogelijk is.” Waar haalt hij dat lef? Hij heeft hem zelf leren schaken natuurlijk. En Zeus kon zijn vader maar onttronen omdat zijn moeder hem in bescherming nam. Hij voelt de dreiging van een remise, van gelijkspel en legt het spel stil. Zijn zoon weet wat erop het spel staat.
Op een dag belt er een priester:”meneer,ik ben een vroegere leraar van Hendrik, mag ik eens komen spreken over de situatie?” Het wordt een schaakpartij met een reeks klassieke openingszetten over de hedendaagse jeugd. Het geeft veel kansen in de verdere ontwikkeling van het spel, voor beide partijen. Na een uur of twee schudden ze elkaar met een brede glimlach de hand. Zijn zoon mag zijn lief één keer per maand zien, na de mis van de bond van het Heilig Hart. Een eervol gelijkspel. Hij ligt ontspannen in zijn zetel en leest met volle aandacht zijn krant. Hij heeft de touwtjes weer strak in handen, en dit keer met de steun van een priester. Hij staat niet meer alleen. Hij glundert als hij het aan zijn vrouw meedeelt. Iedereen is opgelucht. Ook zijn zoon.
Een maand later Al enkele weken stijgt de koorts. De vader voelt dat zijn zoon ontsnapt. Hij vertrekt op zondagavond steeds vroeger naar Leuven. Zijn broer voert hem dan naar het station. Hij vermoedt dat ze een dubbel spel spelen. Op een zekere dag besluit hij om hem zelf naar het station te voeren. Hij parkeert de auto en wacht tot Hendrik het station is binnengegaan. Dan stapt hij ook uit en verbergt zich tussen de uurtabellen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij plots zijn zoon verschijnen en zich snel terugtrekken. Hij weet genoeg. Hij gaat er korte metten mee maken. Hem verbannen. De rotte appel uit de mand verwijderen. Het zieke orgaan wegsnijden om de rest van het gezin te redden. De zaterdag erop. “Ge hebt u niet aan onze afspraken gehouden. Ge zijt ongehoorzaam en zondigt tegen het vierde gebod. Als oudste zoudt gij het voorbeeld moeten zijn voor uw broers en zusters. Daarom is het mijn plicht om op te treden. Ik wil u hier niet meer in mijn huis zien als ik morgen na de mis thuis kom.” Hij staat op en gaat naar bed. Het was een amputatie met één krachtige houw. Zachte heelmeesters maken immers stinkende wonden. Toch geraakt hij niet in slaap. Zijn vrouw zit nog beneden met hun zoon en enkele van zijn zussen. Hij voelt zich weer alleen staan. Maar joeg God de ongehoorzame Adam en Eva ook niet uit het paradijs? Met een vlammend zwaard?
Enkele dagen later komt er een brief van zijn verbannen zoon. Jezus zou gezegd hebben: “wie zijn vader en moeder niet haat, kan mijn volgeling niet zijn.” Wat een onzin. Waar heeft hij dat weer gehaald. Vader, moeder zult gij eren. Het vierde gebod kent hij niet meer. Als hij denkt dat ik hier van onder de indruk ben. Allemaal om zichzelf goed te praten. Hij grijpt zelf naar de pen. “Als ge uw plaats in het gezin weer inneemt onder mijn vaderlijk gezag, zal ik u met open armen ontvangen, als een zoon die verloren was en is teruggekeerd, zoals in de parabel van de Verloren Zoon.”