Van buitenaf had het een goed idee geleken.
De handgeschilderde letters "Café Au Jolicoeur" op het vensterglas hadden hem het gevoel gegeven dat ze hem wenkten.
Maar zodra Marcel het café binnenstapte, kwam het schuldgevoel aanrollen als een vloedgolf. Hij durfde toen echter niet op zijn voetstappen terugkeren en nam aarzelend plaats op een barkruk aan de toog.
Het café was licht en ruim.
Aan een tafeltje bij het raam zaten twee jonge vrouwen samenzweerderig te praten over een onderwerp dat hen af en toe ondeugend deed giechelen. Studentes, vermoedde Marcel, ofwel oud-studiegenoten die kwamen bijkletsen. In hun ogen kon hij zien hoe opwindend het leven kon zijn, en dat sleur voor hen voorlopig slechts een woord was, geen gevoel.
Wat verderop aan de toog zat een vrouw met lange, rode krullen. Ze was elegant gekleed en zat te lezen in een boek dat ze met één hand op de toog opengeslagen hield.
Ze droeg geen nagellak en voor zover Marcel kon zien ook geen lippenstift, hoewel hij dat om de een of andere reden van een vrouw als zij net verwachtte. Misschien droeg ze al genoeg rood in haar haren, bestond er een quotum voor dat soort dingen. Marcel glimlachte even. Zaken waar hij nog nooit over nagedacht had. Hij moest toegeven dat het hem plezierde er eens over na te denken. Maar het welbehagen opgewekt door deze observatie kon zijn ongemak niet verjagen.
"Wat zal het zijn?"
Hij keek betrapt op, recht in het gezicht van de barman. Het was een jonge kerel met perfect getrimde bakkebaarden.
"Een pintje,” mompelde Marcel.
Toen zag hij opeens zichzelf, in de spiegel achter de toog. Zijn gezicht rood van schaamte, zijn blik geschokt door de plotse confrontatie.
Bewust een fout maken is één ding, maar jezelf ook nog eens recht in de ogen kijken terwijl je ermee bezig bent, is nog heel iets anders.
Marcel wachtte niet op het bier. Hij gooide een stuk van twee euro op de toog, en liep snel het café uit.
De daaropvolgende avond ging hij zoals vanouds naar café Den Toren. De weg naar zijn plek aan de toog werd door de eeuwige rookwalmen aan het zicht onttrokken -wat niet deerde want hij kon het traject blindelings afleggen.
Zodra hij zich op zijn vertrouwde kruk had genesteld, stond er al een pint voor hem klaar. Langzaam keek hij op. Raymond stond vlak voor hem, de dikke armen over elkaar geslagen, zodat de zeemeermin op zijn rechterarm onder de walvis op zijn linker doorzwom. Marcel prees zich gelukkig dat de tapkast tussen hen in stond.
"We hebben u gemist, gisteren," zei Raymond vanonder zijn snor, op een toon die allerminst de gevoelswaarde van zijn woorden onderschreef.
"Ziek, moest thuisblijven," prevelde Marcel.
"Jaja," gromde de barman. "Ziek."
Marcel zette het glas aan zijn lippen en liet het lauwe bier in zijn mond stromen.
Met zijn ellebogen steunend op de toog probeerde hij het biljartspel van Ronny en André te volgen.
Het lukte hem van geen kanten.