een loden noot klinkt vooruit
wat voor radioactiefs ook wacht
verloor bij voorbaat de strijd
de naaldhak slaat uit
je knie knikt ter plekke
vorkt je voet wat met de vloer
lusteloos stem je de sigaret af
op waar je de hand verwacht
zingt een vinger van een glas
van uit een diepe bunker
valt licht een vuur binnen
slokt de een de ander op
wat als oud houten concept
verkozen werd boven aluminium
piept tot het kraakt over linoleum
zo hel weet het licht van ondersteboven
hangen pannen de strotten uit
en blikken wachten bang in kasten
waar de gordijnen durven
droomt de maan er niet van
een wolf bij het bestek te zetten
de kurkentrekker slingert zich
een zompig hoofd uit hals
en al wat oogt klikt vals
als plastic smeult in microgolf
gaat hij zijn gang tot rinkelt
wat voeden belooft
zo gestoeld in wat langseen betekent
blinkt hij in voorhoofden uit
rustend op koelkast dan tafelblad
dan je linkerschouder
van onder een schuine schaduw
dwarrelt gekruid gesmeek
en een kier in de lippen ingebeeld
en als er nu een trein was
die van voorbijkomen spreken kon
knipoogt het land daar naar de sfeer
wat zinnen zonder
worden niet eens vuilgemaakt
zwieren niet tussen hoofden
takken wegen door onder het gewicht
van het geruisloos geschut
dat tegen de borst stuit
drukt tot een ei ontploft
en geen proef meer te nemen valt
van de wijn op de vloer
zo staand zwalpend
maakt de muren zwart
wat het hart wijs is
dan zijn rechtse hoek
en het as dat je wang vangt
verstijft vereeuwigd achterblijft
in een verkrampte verbazing
vergeet de rat wat schichtig is
blijft
gekunsteld
een kus het goed maken
een echo van nood
klein
straalt in gevangen bot
staat een naam gekerfd