daar doen we het dan,
het beestachtig preutse
van bescheiden komen
en gaan, achter kanten hoek
onder schaduw's doek
tegen de zure muur
waar het likken
het hondse vergeet
terrein afgebakend
laten we het gehoorzamen
aan oerkreten bevelen
ons denken bandeloos
libertijns, de rum klopt
de kin diep haaks begraven
in elkaars hals, dansend
weet geen beet geen spoor
te laten, niet, voor de zoekers
die ons op de hielen zitten
schreef de oerwoudwet
een lange kreet van waarschuwing
sterft uit, nazinderend
stuiptrekkend in echo's
waarin we onszelf herinneren
als opgejaagd nagezeten
in het land van beton
slijten voeten sneller
stuurt de drijver ons verder
verder mee
mee met de rimpeling
de rimpeling van ons smeken verder
verder over de waterval van verzet
stuwt de drijver ons verder
dovemansoren in
schelpen in
ruis in