Met een dikke buik is het lastig heffen, al helemaal op een broeierige dag, maar nestdrang hou je niet tegen.
Van zodra hij deze morgen de deur uit was, begon ik de laatste rommelkast in de babykamer leeg te maken. Sjaals, oude magazines en zelfs een paar schaatsen. De stofexplosie die ik veroorzaakte door ze schoon te vegen, danste in het zonlicht en kriebelde in mijn neus. Ik stak alles in de vuilniszak.
En daarachter zat de doos. Ik wist wel dat hij daar zat. Ik moest op handen en knieën om hem eruit te halen en kwam zuchtend amper recht.
Voorzichtig zette ik hem op het kleine houten bureautje en ging zitten. Mijn vingertoppen volgden de nerven van het bureaublad tot ze de weg gememoriseerd hadden. dan lichtte ik, heel voorzichtig, het deksel op. Het gaf een knakje, en de baby gaf een venijnig schop tegen mijn ribbenkast.
Daar lag de plattegrond van Utrecht en het sleuteltje van het kluisje dat bij het kruis op de plattegrond hoorde. Op de rand van de plattegrond stond het telefoonnummer dat ik ook nu nog soms op een aangedampte spiegel schrijf.
Hoe vaak heb ik getwijfeld? Heen of weer? Hij of hij? België of Nederland?
Bij elke heen had hij gejuicht en mij ontvangen in een warmte die verslavend is. bij elke weer had ik zijn hart gebroken, maar de vrijheid gekregen om uit te zoeken wat ik wilde.
Toen ik tien jaar geleden terug kwam van het zwembad waar ik was gaan bezinnen omdat de twijfel weer had toegeslagen, vond ik op on hotelbed enkel dit kistje met een post-it. Zijn spullen waren weg. Hij was weg. In zijn kriebelige handschrift: “Open mij over tien jaar.”
In het kistje lag het stadsplan, het kruis en de sleutel. Een parallel universum.
Ik kieperde alles in de vuilniszak, en voelde de baby draaien.