Tip van de week

'Laten we het maar liefde noemen' van Malakh Mahavah

Mark Cloostermans is literair criticus, onder meer voor De Standaard. Hij publiceerde boeken over Kristien Hemmerechts, Georges Simenon en Barcelona. In augustus verschijnt Spoiler. Hoe de literatuur wordt voortgezet op tv, bij uitgeverij Van Oorschot. Hij heeft ook een blog.

Mark Cloostermans kiest 'Laten we het maar liefde noemen' van Malakh Ahavah ofwel Samuel Derous als tip van de week.

"Hoe begin je een stuk proza? Met een intrigerende titel en openingszinnen die nog meer vragen oproepen. De titel, 'Laten we het maar liefde', noemen, klinkt merkwaardig berustend en de openingszinnen zetten dat in de verf. ‘Het was niet echt een knappe man, maar hij had wel iets.’ Daar valt mee te leven, denk je dan. Perfectie bestaat immers niet. ‘Zoals Freddy Mercury, dat was ook geen knappe man, maar hij had ook wel iets.’ Oei. Dat is al erger. De niet-perfecte man is dus zoals een wereldberoemde popster, maar dan één van de lelijkere. Zin per zin verlaagt de ik-vertelster haar verwachtingen, terwijl zin per zin ik mijn verwachtingen naar omhoog bijstel, want dit is veelbelovend. ‘Ik wil trouwens niet verliefd worden... Ik ben al verliefd! Maar goed...’ Nu wordt het echt interessant. Behalve de “ik” en de niet-onknappe-Freddy-Mercury-man is er ook nog iemand die luistert, op wie de “ik” blijkbaar verliefd is, op die onaangenaam berustende manier van haar (‘Maar goed...’). Malakh Ahavah speelt met contrasten in dit verhaal. Als de “ik” aan het woord is, stelt ze zichzelf voor als ondernemend, seksueel agressief, kritisch en zelfzeker. Zwijgt zij, dan neemt een alwetende verteller het over en blijkt “zij” haar verhaal te vertellen aan ene James, die gehandicapt is. We begrijpen dat James haar, toen hij nog kon spreken, heeft verzocht om hem te vertellen over haar ‘seksuele escapades’. Ze vergelijkt het zelf met online pornoverhalen lezen, en de lezer vraagt zich automatisch af hoeveel er waar is van wat ze vertelt. De auteur idealiseert de verhouding tussen James en de vrouw allerminst. ‘Ben ik nu zijn hoer’, vraagt ze zich af. Wat zij heeft met James lijkt dieper te gaan dan de vluchtige ontmoeting waarover ze hem vertelt, maar er is een ondertoon van... vreugdeloosheid. Uiteindelijk is de passiviteit van de man uit haar vertelling heel vergelijkbaar met de handicap van James. En met beide mannen ervaart ze achteraf hetzelfde: ‘het waardeloze gevoel en het weg willen’. Of... of maakt zij haar fictieve man opzettelijk zo passief, om hem op James te laten lijken? Om James minder te laten lijden onder zijn handicap? Is het een daad van medelijden? Het is opmerkelijk hoe tederheid en liefde zich in de schaduwen van dit verhaal bewegen. Voor het voetlicht krijgen we expliciete seks, twee keer zelfs, en een nadrukkelijk geëtaleerde berusting (‘Maar goed...’), maar op de achtergrond wriemelt misschien toch de mogelijkheid van iets anders. 

Een eindredacteur zou ettelijke taalfouten corrigeren en suggereren om hier en daar een woord te laten vallen. Ahavah beklemtoont graag dingen die we al weten. Als de hoofdpersoon een klopje geeft op de zetel, dicht bij haar, is het niet nodig om daar ‘verleidelijk” bij te zetten. En als je iemand een ‘standbeeld’ noemt, is het gebruik van het woord ‘bewegingloos’ overbodig – of andersom. Wat hier overtuigt, is de ambiguïteit van het geheel. De verhouding tussen deze personages is genuanceerd en blijft intrigeren tot aan het slot (dat ik overigens een zin eerder zou laten komen)."

Gepubliceerd op

29 mrt 2017