IT

Gebruikersnaam IT

Teksten

kunstelend plooien wat dialoog wil

niet, het is niet, niet dat ik uweg, op stang, over de klingof zowil jagenmaar jagen, dat doe ik, na. iets, in de zin, tegenstelling met, niets. nee, simpel, ben ik, maar niet wanneer, nee,maar niet waarom, ben ik, moeilijk doe ik ooktoch ben ik, zo, gewoon, als. als bakstenen, nog verpakt, in plastic, dat ook nog,emotieloos, gekunsteld, toch ondoordacht, want soms regent het op hen, op me, en dan wekt daar, meestal binnen afzienbare afstand van een wekker, emotie, maar meestal dan, in de zin van, afzienbaar enkel toepasselijk, toepasbaar, of zegbaar over een periode, die dan ook nog niet lang dient te zijn, laten we de afstand betrekkelijk noemen, overbrugbaar op zijn minst mits, mits. hopelijk. als bakstenen dus, bakstenen, bakstenen die van geen huis weten, geven, geen thuis, welk woord dan ook heilig mag wezen, weet van houden niet wat aan te vangen met hem, dat is, ik, mij, mezelf, ziet u stiekem genot hier kent geen methode, geen reden tot verbergen, want mijn knedende handen die die bakstenen, tweemaal die, die bakstenen met liefde de oven instuwen, duwen en iets stapelen, om de bouw, het overzicht, uitzicht ervan, dan, aan een ander over te laten, het zou bijna durven zeggen, als een schilderij, leest u mij af, gebruik uw vinger om mij te volgen, en de vervalser, weet, weet ik, weet u, weet het altijd beter, is van een doorzicht, een inzicht voorzien, dat van handen een gebaar maakt, dat hem niet toebehoort, maar wel de ogen die zijn werk aanschouwen. slagen, dat willen, dat kan ik niet, het is niet, niet dat ik uweg, op stang, over de klingof zowil jagenmaar jagen, dat doe ik, na.

IT
0 0

röntgen

een loden noot klinkt vooruitwat voor radioactiefs ook wachtverloor bij voorbaat de strijd de naaldhak slaat uitje knie knikt ter plekkevorkt je voet wat met de vloer lusteloos stem je de sigaret afop waar je de hand verwachtzingt een vinger van een glas van uit een diepe bunkervalt licht een vuur binnenslokt de een de ander op wat als oud houten conceptverkozen werd boven aluminiumpiept tot het kraakt over linoleum zo hel weet het licht van onderstebovenhangen pannen de strotten uiten blikken wachten bang in kasten waar de gordijnen durvendroomt de maan er niet vaneen wolf bij het bestek te zetten de kurkentrekker slingert zicheen zompig hoofd uit halsen al wat oogt klikt vals als plastic smeult in microgolfgaat hij zijn gang tot rinkeltwat voeden belooft zo gestoeld in wat langseen betekentblinkt hij in voorhoofden uit rustend op koelkast dan tafelblad dan je linkerschouder van onder een schuine schaduwdwarrelt gekruid gesmeeken een kier in de lippen ingebeeld en als er nu een trein wasdie van voorbijkomen spreken konknipoogt het land daar naar de sfeer wat zinnen zonder worden niet eens vuilgemaaktzwieren niet tussen hoofden takken wegen door onder het gewichtvan het geruisloos geschutdat tegen de borst stuit drukt tot een ei ontploften geen proef meer te nemen valtvan de wijn op de vloer zo staand zwalpend maakt de muren zwartwat het hart wijs is dan zijn rechtse hoek en het as dat je wang vangtverstijft vereeuwigd achterblijftin een verkrampte verbazing vergeet de rat wat schichtig isblijftgekunsteldeen kus het goed maken een echo van nood klein straalt in gevangen bot staat een naam gekerfd

IT
0 0

GOEDE KANTEN

PROLOOG 't was zo'n zielig zicht, medelijden als nagedachte, uren later. z'n hoofd, verkruimeld, verschrompeld, een mix van de twee, en te denken, nog niet zo lang geleden had hij die zware voorhamer niet eens kunnen opheffen, laat staan zwaaien met enige precisie. een mens verandert wel degelijk. WANDEL 'wat scheelt er?' 'ach god, niets, 't is dat ik zo'n hekel heb aan die plastic zakken.' 'hoezo?' 'ach ja, ze stropen altijd zo op, en snijden in je vingers. 't is verdo...' ... ze wandelen langs een muur. daarachter lag een oude lijmfabriek, dooie koeien, stinkend leer, haken en ogen, kleverig spul. nu is't een beschermde woonwijk. getuige de camera's die vantussen de prikkeldraad, waarschijnlijk onder electriciteit staand, alles filmen. of niks, als je daar je onbezorgd leventje leeft. ... ze durft weer, spreken, vragen. 'wil je er niet eentje overnemen?' hij kijkt haar niet eens aan, houdt zijn pas. resoluut. ... auto's razen voorbij. nu en dan een brommertje, zwaar claxonerend. ze wandelen de halve stadsring om, links verkeer, rechts nietszeggende gevels van minderzeggende flatgebouwen. in zo eentje wonen ze. om de zoveel kilometer een rood licht, een tunneltje voor fietsers, bromfietsen en voetgangers, niemand. niemand die hier ooit wandelt. tenzij in een dronken roes op zoek naar thuis, wat dat ook mag betekenen. dat betekent dat ze weet dat hij hier nachten in het duister rondstommelt.  ... de zon is een ijverige gier, wacht niet, doet het vuile werk zelf, stroopt de prooi, dood haar zelf wel. het duizelt haar voor de ogen, maar ze zet door. het is duidelijk dat het vandaag geen zin heeft om vragen te stellen, begrip te verwachten. soms, dan wel. ... ze probeert, al wandelend, een flesje water uit een van de plastic zakken te krijgen. de ondingen zijn zo zwaar, zo onhandig, ze begrijpt al dat zij het is die onhandig is, nog voor de pot aarbeienjam barst op het fietspad. nog voor de klap in haar gezicht, landt. ze vecht de tranen terug. bijt niet op haar tanden, wil niet dat hij haar kaken opeen geklemd ziet. dat nodigt enkel de volgende klap uit.  ... het is niet ver meer. als de realiteit is wat ze is, waarom niet vastklampen aan wat zelfbedrog? iedereen maakt zichzelf wel wat wijs, in meer of mindere mate, maar maakt dat wat uit? maakt de mate van zelfbedrog echt uit, als ze net niet wil overslaan in de richting van opname in een of andere psychiatrische instelling? thuis, en wat dat ook mag betekenen. dat betekent dat ze weet welke uitweg rest. ... ze weet waarom ze aan hem begon. ze weet waarom ze bij hem blijft. niet om z'n zich verbergende goede kanten, die af en toe vertederend opduiken, dat doen ze niet. niet om een verleden dat anders was, dat was het niet. niet om z'n geld, dat heeft hij niet. wraak, dat is het. niet om wat hij haar ontnam, hij ontnam haar maar wat ze hem gaf. niet om wat hij haar of anderen aandeed, niet om wie of wat hij is, niet omdat het iets met hem te maken heeft. wraak. omdat het haar een rol heeft gegeven, een personage om te belichamen, omdat het iemand van haar maakt. en niet niemand. wraak. ... het is de enige manier waarop ze zichzelf begrijpt. en daar is ze hem dankbaar voor. haar onzekere passen, het schichtig rondkijken, de toeters van wagens die haar opschrikken, ze wist wie ze was. wie ze altijd geweest is, als ze zo rond haar keek en nooit kon geloven wat ze zag. nooit de mensen begreep, hun lef. ze wist dat ze bang was, altijd maar bang. .... iemand die slim is, doet daar iets mee, wordt wat, een dokter, of advocaat, of iets met computers. iemand die sterk is, doet daar iets mee, wordt een sporter, of soldaat, of zoals hij. wat wordt iemand met angst? wat doet iemand met angst? wat zijn de keuzes? die zoekt thuis, wat dat ook mag betekenen. EPILOOG in de verte duikt hun appartementsblok op. het is echt niet ver meer. 'heb jij de sleutel', vraagt hij.

IT
0 0

reislandse verwijzingszin

voor dat het zover is is het zover verder dan wat kan mag maakt het onderscheid verschil uitgaande van het vertrek belanden ergens mensen tussen nergens en overal om over onvermijdelijke reisongemakken maar te zwijgen zijn er nu eenmaal dingen die moeten daar willen ze niet al te makkelijk bij gaan liggen maak je het gemakkelijk wil je er vanaf zijn dan beperk je je tot de beperkte voorraad beoordelingsformuleringen niet dat je ze met plezier invult omdat je weet wat een onvoldoende voldoende wil zeggen wil niet per se zeggen dat hetzelfde gezegd in een andere taal niet een andere emotie kan teweeg brengen en wat ziet ze er toch zo lief uit achter die toonbank slagersdochter maar dan eerder hotelnichtje van de patron die veel te veel geld puurde in haar opleiding om dan uiteindelijk haar toch met tegenzin zelfs nog toe te laten daar te staan en toch ze ziet er zo lief uit dat je denkt ik laat die pen aan een ketting voorlopig buiten het bereik van het formulier bengelen, zwaai ze wel eens rond zoals dat wel eens met opwindhorloges gedaan werd door grootvader die zwoer nooit een bolhoed te dragen tenzij dan op de begrafenis van bolhoeden want er zijn nu eenmaal dingen die om een zeker decorum vragen, en om het decorum te bevragen in je gescheurde jeans van ook al weer gedateerde tijden durf je die lippen te bewegen en te vragen of het mogelijk is om de haren waarvan je zweert dat ze niet de jouwe zijn van de wasbak te verwijderen niet zozeer omdat je een cleanfreak bent maar omdat zonder toch aangenamer blijkt en voor het zover is dat ze het zelf zou doen zeg je ja als je iemand hebt natuurlijk die dat wil doen ik ben tenslotte maar op vakantie hier en ik weet wat ik betaalde dus misschien verwacht ik teveel en dat had ik beter niet gezegd en de zneuwen en zo want ze ziet er zo lief uit in al dat onschuldig staren wist je zeker wel een blik van goedkeuring te vrijwaren ware het niet dat er plots een taaltje vanover die tong komt glijden dat je vertelt dat je best de manager erbij roept omdat je van hem tenminste zeker weet dat hij het taaltje spreekt dat je met hem deelt en dat je er op drukt dat ze geen gedoe moeten maken van iets als een haartje in de badkamer dat komt voor in de beste hotels en dat dit er zeker een is, en dan die klap van je vrouw over je achterhoofd schietend en die beschuldigende blik van wat kan jij toch kruiperig zijn maar dus zoals gezegd voor het zover is maakt jaren van training het verschil uit en is een vooruitziende blik die de jaren 40 en 90 al lang vergat er een die weet dat je sloft, lippen opeen, langzaam, een schuin blikje werpt, voorbij de lobby wandelt naar buiten de zon in, en daar wacht alweer een ander vertrekken als een bus naar de andere kant van't eiland, god die grieken moeten het gezellig gehad hebben zo met hun strijdwagens komen en gaan wanneer ze willen.... vooral blijven als ze wilden.

IT
0 0

onderlicht.

ze zit
 ze zit daar
 ze zit daar in
 ze zit daar in dan 
 ze zit daar in dan wel
 ik doe het
 dan wel 
in haar plaats
 zit ze daar in niet gedaan 
zit ze daar in niet 
zit ze daar in 
zit ze daar 
zit ze ze brak
 ze brak ergens
 ze brak ergens in
 ze brak ergens in wil 
ze brak ergens in wil wel  
kan ik niet
 wil wel 
in haar plaats
 brak ze ergens in niet kunnen 
brak ze ergens in niet
 brak ze ergens in
 brak ze ergens
 brak ze wil wel zijn 
ik 
in zitten
 in breken
 in haar 
in dan 
in dan wel 
in wil wel
 in haar dan wel wil wel
 niet
 gedaan
 ergens 
kunnen
 wil ik haar wel zijn 2. onderlicht pervers nieuwsgierig mag je denken,
 naar dat gezit van haar, 
ten dele waar, maar dat breken in, 
dat breken in een beloftevol oord
 niets pervers aan, een gaan-en-staan-belofte,
een plaats van tast, verboden in te breken
, betreden op eigen einde van bestaan, wilsverlies,
 maar op gemene grond, voeten geplant, elkaars gevonden
 zijn, begrepen wat haar dan wel, wil wel beweegt, 
daar gaan-en-staan misschien eigen waantoch kon, want moet niet alles gedaan voor vaarwel gezegd, 
telkens weer wel gevonden onverdroten telkens nieuw stro dorsen, 
telkens nieuwe oorden, dingen, woorden van hoop 
plots brutaal bedrieglijk te vinden
 wil dat haar zijn zeggen? zie het beeld beschimmeld tapijt, mieren, motten, glasscherven, schemerig licht, hoeken bezeikt, waar de kakkerlak verschijnt, braaksel her en der onder wat te vinden viel verstopt, hoop is de drug der wanhopigen, rekt hun bestaan in pijnen uit, een schroefbank kreunend houten pijn, 
dof en scherp tegelijk versplinterd scherp in vel gestoken, dof beslagen kop, etterend venijn, vervloek de hoop, en nog, niet haar dan wel wil wel begrepen, haar breken in in een plaats van eigen makelij, verondersteld haar breken uit uit een plaats van eigen makelij, wachten op dan wel wil wel, naast haar plaats staan, wachten, wachten. 3. onderlicht 3. is in productie, u kan de richting al raden. preliminiare bevindingen: meticuleus beschenen voeten de gang nagegaan, van zoek naar hoe het kwam, naar vindt van hoe het op te lossen. oplossen is wat het deed in een miasma van hem en haar, wierpen grenzen schaduwen vereend, op't plafond hun nucleair zijn gebrand, niet te scheiden wie is wie, blijft versteend aangerand door't leven aan hunzelf kleven. onderlicht 3. is in productie, hangt van variabelen af, niet in't laboratorium te creëren, bunzenbrander nooit heet genoeg om hoop te verzengen, duikt telkens weer en telkens weer op, reconstitutie. stalen genomen ter preventie, wachten op imminente explosie, dan door deconstructie reconstructie, rapport opgemaakt, voor 't administratief geweten zo geheten zo geschreven dan en toen en verdere feiten voor't nageslacht, conclusie in de vorm van projectie: variabelen te vermijden, resolutie desastreus. onderlicht 3: is in productie, recommendering: wachten. ... onderlicht 3. je woont in een huis, niets te groot voor kleine mensen, perfect om zo te zeggen, voor ons. weinig onderhoud, binnen, buiten weinig aan. je ziet ze welles vaker in rijtjes staan, ergens aan de rand van de stad. Zes, zeven huizen, een veld ernaast dat de buiten belooft, waar kinderen spelen van de buurt, voetbal, vliegers aan lange lijnen dansen door de wind. Zes, zeven huizen, een kiezelbaantje voor fietsers loopt errond, vanachter bekeken, tuintjes, klein hier en daar een kersenboom, door kraaien bezeten. Zes, zeven huizen dan naar't centrum toe, recent gebouwde villa's, praktijk inbegrepen, dokters hoofd en schouders, knie en teen. een voormalig schooldirecteur en zijn met boeken geleur, een straat dus mensen voetpad autobaan lantaarnpaal, goed leven zo gezegd zo gedaan. om het even. gedaan te hebben.In zo'n straat woon je, klaar om plaats te ruimen wanneer de stad aan uitbreiding toe is, onteigening in't verschiet, maar de trein die net iets te dicht, net niet ver genoeg, om het uur davert, die neemt ze dan wel mee.
je komt haar overal in huis tegen, ziet haar zelden bewegen. ze zit tussen zijn in. en ik mis haar. overal. je ziet de bloemenjurk, zomers zoals elke vrouw, verwelken. de kleur vervagen, andere kleuren, bruin vooral verzamelen, egaliseren tot vlekkenjurk, geen wassen weet raad, geen geur weet van verdwijnen, overal bekleeft haar. ze zit daar. maar. dan eens op de rand van het bed, waarvan je vreest dat ze't nooit zal verlaten, tot je op de trap haar weet voor zich uitstaren, of in de gang, smal, haar ogen barstend in't plafond, ze zit daar. maar. vraag je haar, welke vraag dan ook, standaardantwoord, doe ik dan wel. betekende eerst, vlak voor het gebeuren moet, nu, in nietszeggen gehulde ontwijking, zo zie je haar, zelden anders, loop je haar mis.
 "wanneer het mis lopen begon? eerder. eerder weet ik, niet wanneer precies. kunnen we een pauze nemen?"
 "Tuurlijk, geen probleem, koffie? water?" 
"graag" onderlicht 3. koffie. "Tuurlijk, geen probleem, koffie? water?" 
"graag" hij laat me zitten stoel stekend in mijn rug, aan zweterige tafel onder TL-licht en geperforeerd plafond, in vierkant zonder raam, ventilator uit. in de hoek, deur op straf gezet. nu, wat er achter ligt, stoel metalen model, tafel door handen hoeveel? bepoteld door angst, eerder onzekerheid door TL uitgelicht. van't geperforeerd plafond dwarrelt stof terug de tijd in, landt op bodem, zes, kubus compleet, wetend handen wachten om te draaien, keren, sturen tot kleur op vlakken aansluit, algoritmisch leven ten eind. voor ventilator besproken, deur op straf gezet geopend, komt hij binnen, suikertube, melkcontainer, plastic lepel, koffie in hand. onderlicht 3. water. "Tuurlijk, geen probleem, koffie? water?"
"graag" hij laat je zitten. in gedachten verzonken, stoel dieper in. nek naar achter, zoek een rij om alles op te zetten, adem diep, begin, bij het begin. flitsen beelden als de gaten van't geperforeerd plafond aan je ogen voorbij.soms verbonden gaten lijken wat te zeggen, willen in ieder geval, een geheel tonen, tot dan een ander gat de aandacht trekt een nieuwe rij verbindt met, probeer het bij te houden, tel de gaten, volg de lijnen, slik het stof in't geheel in, droge mond, ogen glijden zeeën golven in, ergens de stop, wachtend om uitgetrokken te worden.lijkt gevonden, zo vaak, en telkens weer, opnieuw en opnieuw, tong's tipje gestreeld, daar ja, daar het begin, maar nee, telkens nee, dan daar de ijzeren ketting, zo bekend, zo vaak gevolgd in terug, naar de stop, trok eraan, zo vaak gedaan, trek eraan, opnieuw, harder, opnieuw en opnieuw en opnieuw... TL-licht verblindt je, tast je in't witte duister, blijf je keten en stop, de zee vol golven stormen. rukt je overeind, blik afgericht om te ontwijken, stort de tafel over, handpalmzweet, kleeft, confronteert, je ogen dicht, berust je even, de deur open gehoord, komt hij binnen. water in hand. onderlicht 3. graag. "Tuurlijk, geen probleem, koffie? water?" 
"graag"
 "ok, wat precies?" 
"eigenlijk, doe maar een biertje, als't kan"
 "heb nog wel een fles whiskey staan..."
 "ook goed" de deur valt dicht en hij blijft achter in vaal vlak licht, hij heeft het hier niet op begrepen. op dit kot van gedwongen zakelijkheid, kijkt hij neer. deze van manipulatie zwanger, door voorgangers bezeten, door vragen bestookte ruimte. hij heeft het onaangenaam warm, en dat ze't weten bewijst de ventilator, wat deze echokamer nodig heeft, is geluid. monotoon gesuis om de leugens, zo geschapen om onmacht te verbergen, te onderstrepen. hem bloot te leggen als de in de hoek op straf gezette deur, onder hun controle, het openen, het sluiten. de wereld daarbuiten, waar zij woont, zal er niet door veranderen. zij zit dan wel. nu hij ook. een ras van twee, bepoteld, onder de loupe gelegd, gepookt tot reactie uitgelokt verklaring zou bieden. 
ze zullen zeggen dat hij hier zit, uit vrije wil, maar wil heeft niets met de ontdekten te maken.  wil de stam de blanke indringer, wil curare de pijl, en wil de pijl de mens, hij zegt van niet. wat de mens wil is zijn oerwoud intact houden, zegt hij.
de deur opent "zei je iets?" 
"nee, neenee."
 een fles en twee glazen, klinken. 
"op't derde wiel"
 "das een te veel" 
"ook goed" onderlicht 3. water 1. water in hand. 
Is't helderheid wat je wil, mijn lief kind, brutale eerlijkheid dan misschien, of gewoon de volgende leugen die je zielig voortbestaan intact laat? zeg het dan, je weet, ik heb naar alles oren, als 't uit jouw mondje wil komen. Je gekwijl en gesnotter, je onbegrepen verdriet, dat voor eeuwig enkel het jouwe mag zijn, god verhoede dat er nog iemand zich als jij voelt, zet je keel open, scherp je tanden aan venijnen woorden, vijl je vingernagels in mansvel, drijf die hielen 't snel zand in, zet je schrap, mijn lief kind, de wind die vangt je van voren, als je je bunker op een duin zet, blijft bestorming niet uit... zijn lijf davert, heeft het duidelijk niet op woede begrepen, zijn gezicht verwrongen staart terug vanuit de kleerkastspiegel, zijn benen zwalpen, zijn armen stijf langs hem af hangend, dit oefenen had hij beter niet voor de spiegel gedaan. de zweem van fictie bekleeft hem in de details. de neergebogen bocht van zijn oogleden, medelijden, wanhoop op zijn bovenlip gezeten, bezorgdheid in't fronsen van zijn kin, na elk gesproken woord, elk diep gehaat verkleinwoord, liefde in mijn lief kind verdringt elke vorm van geprobeerd sarcasme... ze ziet zo door hem heen en hij weet het. hij staart nog even zijn teleurstelling aan, zakt dan op bed neer. hoofd valt voorover tussen benen in. hij is moe. van jaren moe te zijn, van eerst niet gezien, gemist, dan gezien, niet begrepen, dan denken begrepen, proberen, proberen, proberen moe.
 "zo is't in't kort gegaan, zie je", je neemt een slok water,"ik heb echt mijn best gedaan".
 "er is niemand hier die daar aan twijfelt, maar je weet wat ik wil, wat ik van je nodig heb, wat ik van je wil horen". onderlicht 3. inderdaad. "inderdaad" de dingen die hij voor haar deed, waren van allerlei aard. gingen van tafel dekken, sloffen wegzetten, en kruimels vegen tot lichten aan en uit knippen, stof vegen en zuigen, en afleiding verzorgen waren dingen die hij deed. tot werken niet meer ging. en mensen betrokken raakten. hulp gevraagd werd, waar zij geen nood aan zei te hebben. en mensen verdwenen. een na een hele groep, en dan een na een. hij kan ze niet benoemen, weet van hen raad gekregen, raad gebruikt, weinig effect bereikt. goede bedoelingen stuk voor stuk geen doel gevonden in haar dan wel wil wel. tot inderdaad. inderdaad, hier kan geen hulp baten, daagde het einde op. en nu zit hij hier, probeert zich te dwingen open te zijn, toe te geven dat hij te kort schoot, zijn hoofd van schaamte vol vond geen verbergen in die jaren, en nu, nu hij hier, uit vrije wil, iets van haar probeert te herstellen, in ere, of in miniem beeld van ooit opgevangen bevlogenheid van een verrukkelijk mens, vrouw, een liefde, zelfs dat krijgt hij amper over zijn lippen.  "je bent hier toch om me een structuur te bieden waarin ik haar herstel, haar recompositie, haar reconstructie, haar robotfoto kan gieten?""is dat wat je denkt?" hij voelt zich hier niet goed. alsof hij haar verdeelde, in mootjes verkocht aan wie wou helpen haar terug samen te stellen. hij voelt zich hier ongemakkelijk. "ik voel me ongemakkelijk""daar moet je doorheen, echt en als de keuze bestond, zou ik zeggen kies voor de korte pijn, maar in dit geval...""...bestaat die niet""daarom denk ik dat je zo treuzelt, maar maak je over mij geen zorgen, ik heb tijd, dit kan toch enkel wat worden als we elkaar vertrouwen""mag ik je dan wat vragen?""ga je gang""waarom denk jij deed ze het?" hij voelt zich nu ook ongemakkelijk, ziet hij, in speculatief denken betreden we even hetzelfde terrein. onderlicht 3. koffie 1. koffie in hand. "dankjewel"
"geen probleem" 
"ik weet nog", suiker schuift kop in, lepel roert, "dat ze koffie maakte met haar grootmoeder's molen" ik lig in bed, onder veel te veel lakens, ze hield van veel te veel lakens, ik zweet. zij heeft het warm. ik registreer dat ze uit het bed glipt, dat in de keuken een kast opent en sluit, dat een molen maalt, een raspend geluid, ik duw de lakens van me af. ze morrelt wat aan, water in een ketel op het fornuis fluit, roept me de ochtend in, wakker nu, maar liggen, nog even, wil ik. dan in de deur verschijnt ze, naakt, koffiepot in de hand, een reuzemok in de andere. ze lacht. ik lach. dan struikelt over een slof, onder't laken verborgen van't bed af geduwd, valt ze voorover, gloeiend heet dom ongelukje. ik ontwijk op drupjes na, vraag me nu af of ze zichzelf ooit vergaf, of dit het was waar het ooit begon. ze weende urenlang, ondanks mijn geclown, geprobeer, licht te maken in de situatie. ze stopte uiteindelijk bleef ze in tranen.  "hij is lekker", blies stoom van koffie af. onderlicht 3. ook goed. ook goed. hij gelooft hier niet in. dit tong los gemaakt gedronken relaas. hij gelooft niet in de oren die zeggen te willen horen, roert meewarig zijn whiskeyglas de lucht in, kijkt er naar, het hangt niet van zijn geloof af. 
"wat jij wil mag ook naar voren komen, dat jij ook van tel bent."
 "jaja, mijn leven is ook van belang, maar enkel door het hare."
 "kan je zo wel denken? echt?""nahja, 't is eerder dat ik't niet over mezelf wil hebben, ik blijk wel uit, in relatie met haar, daar gaat het toch om? ik ben maar tot narrator te herleiden."
 "ook goed, dan haar, wat was er met haar?"hij neemt een slok, brand ideeën, dooft ze uit. ze zag er zo uit dat ze wel bij hem paste, en hij bij haar, kortom zij bij elkaar. van door de weekse haren uitzonderlijk in normaliteit, van ogen die net zo min zien als ze veel kijken, van een mond voorzichtig uitgesproken lippen die woorden tegenhouden, maar gevoelens schonken als een vrouw dat kan, tot omgekeerd waar werd. tot gevoelens weerhouden, woorden geschonken, tot ook die woorden verstilden. 
hij hield van haar, wil hij wel zeggen, soms als verrassing, soms uit gewoonte.het lijkt zo troebel nu. de feiten sluiten niet aan op zijn herinnering, alles is ontwricht.  "een voorbeeld, misschien?"
 hij vult zijn glas bij, misschien. 
onderlicht 3. water 2. "....wat ik van je wil horen"."laten we't over de nacht in kwestie hebben, dan" Je weet hier geen wolven huilen, ondanks maan's gehang, ondanks maan's gelicht, op struiken gericht, als ze te verwachten zijn, met hun luizige pelsen, van kwijl druipende tanden, dan daar, in en tussen 't verlichte, groene gebladerte. je geest zoekt op handen's tast vertrouwend, bang te vinden wat daar beknauwd en bebeten voor't grijpen ligt. tak na tak verschuif je, dring je dieper door, in. splijt je je ogen nachts zinnespel door. je wacht met zien tot na de schok. ratten zoenen hier wel, en kevers, ongedierte, in heel de wereld wel, zoemen. tjirpen. razen. bij 't vinden van haar, lijk, kan je niet van herkenning spreken, al't gewetene, gekende, toevertrouwde, toegedichte schoonheid.  woorden heb je.
 bleek.
 blauw.
 kippevel.
 boven de enkel. 
minnespel. der magen.
 vol.
 maan's buik, rat's zoen, kever's zoem, tsjirp, raas.
 huil je.
 en nog meer. "hoe kwam ze daar?"
 "hoe kwam ze daar te liggen? ze zat al zo lang, in dan wel wil wel." je weet het niet. 
"had ze iets gezegd" 
"waaruit wat precies af te leiden viel?" onderbreek je.
 "dat ze" 
"ik weet het wel" zeg je. onderlicht 3. misschien. misschien. hij wil dat hij haar verhaal vertelt, maar hoe onvolledig haar beeld ook is, zijn rol erin, is nog onduidelijker. een voorbeeld van haar. "ze schilderde wel eens" 
"oh ja, wat zoal?" 
"de kamers van't huis, het plafond van de keuken, de vloer van de badkamer" het was een dag, zo een waar hij ziek van werd, de dag erna. stak hij in bed, was zij in de weer, dat moet ergens een tijd geweest zijn, die er ziek van werd, een tijdje later.
hij kwam de trap af en liep de leefkamer door, honger wilde hem de keuken in. hij greep wat brood uit de lade, wat bessenconfituur, blauwe, een smeermes. hij merkte het eerst niet op. at wat. een halve boterham voor de volledigheid van't beeld. voelde iets drukken op, over. het licht was niet meer hetzelfde als ervoor. een zwaarte, een schaduwige smurrie die naar aangekoekt frietvet rook, maar verf bleek te zijn, kaatste anders de keuken in. hij keek op, een bruingele brij, alsof jaren koken in een keuken op't plafond nooit gewassen was uitgesmeerd, alsof haar borstel, in de gootsteen, op de tijd vooruitliep. of omdat ze vond dat een keuken zo hoorde. nu eenmaal.er volgden nog dagen, en dagen erna, van kamers geverfd volgens bestemming door haar bepaald, tot alles in het huis een voorbijlopen van de feiten was verworden. tot alles was, waar zij kon zitten in dan wel wil wel, niet gedaan. "ze sprak niet over waarom" 
"deed ze zelden, tot nooit. dat ze deed, maakt dit een fijne herinnering"
 "inderdaad" onderlicht 3. koffie 2. ... stoom van koffie af. ik was thuis in een huis van waanzin en wanhoop. mijn hoofd knel tussen die twee tralies, een kind met het hoofd tussen de spijlers van de trap. Paniek werd een eerste reflex, zo natuurlijk als ademen, onverstoord, aanvaardbaar, uiteindelijk onopgemerkt. uiteindelijk de enige glimp van leven nog, sudderend onder het oppervlak. Als de warmwaterketel floot, dan vrees dat hij zou verbranden, werd er gekookt in potten en pannen, dan vrees dat ze zouden verbranden, vielen de lichten uit, de zekeringkast betast, vrees dat ze zou verbranden, blies de wind het slaapkamerraam open, vrees dat het zou verbranden, liep het bad vol, vrees dat het zou verbranden... blipjes op mijn radar uiteindelijk niet meer, startschoten voor mijn verdediging ingesteld op haar verdediging, te onderscheppen regelmaat van paniek's leven, afgestompt tot routine over tijd. gleed mijn hoofd met gemak vantussen die tralies, met evenveel gemak, stak het er terug tussen. "dat is toch hoe ze't noemen? repetitie van't zelfde gedrag zonder verandering in uitkomst" onderlicht 3. de verhuis. de 6 vlakken van de kubus, voor hen kleur in eendracht, het algoritme ontrafeld. zijn 3 ondervragers hebben geen vragen meer de zaak afgedaan. water, koffie, en dies meer, een voetnoot nog, een herinnering die een herinnering opvolgde.  hier is geen tijd maar een onderweg, een start in wegkwijnen, verhuizen door vrienden zo bewogen, al eeuwen niet meer gesproken, hij zoekt het land op, het simpele leven, van dag in dag in afwachten tot het einde bereikt, bezwijkt aan termen  als ondergedoken in verdrongen herinneringen, vervanging zoeken voor een was een is invullen. een andere ik, verser dan de hij die jij toen was, toen zij nog was. het rijden door dit land is als drijven te beschrijven, alles zo zuiver en geen kiezel die op de weg durft liggen, de zon kijkt er zich scheel op, op zoek naar plekjes, kleine maar om vuile schaduwen te werpen, de stad ligt achter hem, maar de weëe geur kleeft hem nog aan't lijf. lichtzuur, muntig, met de nasmaak van drop, maar daar is alles pristien sprankelend en helder verdiend, daar waar hij zal zijn, als hij het toelaat. daar waar hij in een zuiver kleed gestoken, het van binnen uit kan bevuilen, met het verderven van zijn karkas, het is wachten nu, precies nog dringender, indringender dan ooit voordien. dit rijden zijn laatste beweging, zijn laatste in gang treding tot hij arriveert, waar hij nooit van terugkeert. zo zijn voornemen, door wagen bewaard, nergens anders gehoord, geen levende ziel die hem zo begrijpt. de knalpijp puft gestaag, bomen staan er bij, moeten kijken, laatste getuigen van zijn verhuis. onderlicht 3. het huis. het is een huis van achter oren krabben, puisten plukken en neushaar trekken, een huis van tijdverdoen en slijten die broek, en de drank kopen van de boer die hem aan de deur verkocht, microbrouwer, maar met dat woord onbekend, melkman maar dan met bier.  een huis van staren naar de muur zonder te vragen wat is hangbaar daar, weten dat is geen optie, daar kan je niet buiten, je weet altijd iets. een huis van ontbrekende smuk, vaas, behalve dan die ene, stuk. een huis van wil u geen gordijnen-vraag door de buurvrouw gesteld toen binnenkijken begon, toen mensen kwamen even het nieuwe van't gezicht herkennen alsdusdanig nieuw, tot het ervanaf is. een weekje ongemak, drank geleverd, helder, elke donderdag, gordijnen eenmalig verkregen met dank geschonken en aanvaard, gewenning nu aan huis dat hem bewaakt. in't land van de stilte is de beste zwijger koning, roddels ontstaan, is dat'em niet, en ik denk het wel, ze hebben zijn kop vast in de krant zien staan, toen dat geval met die vrouw, die stierf in een dag tijd, waren het voor hem meer, dan hield het voor hen daar buiten weinig in, behalve dan een collecte gehouden, platitudes ingezameld, in een korf, kaart, fruit en bloemen mix, aan de deur gelaten. van niet weten wat zeggen, gesproken, van niet durven. tijd verstrijkt, bierman die ook eten levert tegen een prijsje, de enige regelmaat, het is lang geleden, die stilte te horen, het zitten te dragen als een soldatentaak hij herinnert zich zijn naam, als vanuit een putje in de ardennen opgedolven, een dennenaald plots gevallen, granaat ontploft. dit huis verdient zijn naam, zoals het onderzoek, zijn 3 ondervragers een pseudoniem aanbevolen, mocht hij naderhand terug de anonimiteit willen opzoeken.  Tsjeu van Orp die woont en wacht in het huis dat hem bewaakt. Tsjeu van Orp staat op uit de zetel die ooit van iemand was, wandelt naar de open haard, pookt het vuur, houdt de pook erin, laat het ijzer heet worden en schrijft er zijn naam mee op de eikenhouten balk waar niets dan stof op ligt. Tsjeu laat iets achter. onderlicht 3. het huis 2. Tsjeu doet niet veel. in de weken die komen, blijven de muren kaal, blijft de vaas in stukken en blijft zijn gebrandmerkte naam hem aanstaren. het huis heeft ruimte om leeg te zijn, de zolder, de bovenverdieping blijven onbezocht, beneden blijven vertrekken wachten op voeten, adem en insecten. enkel de keuken, de badkamer en de zitkamer vertonen sporen van leven's geduld.  soms giert de wind door kale ruimtes maar het is niet precies een wind van weerse makelij. soms is het koud, maar ook daar heeft het weer weinig mee te maken. vocht kruipt langs de muren omhoog, omdat schimmel een kans moet krijgen. sterven in traagheid biedt kansen en Tsjeu's gelatenheid tiert welig op.  'vergis je niet', lijkt het huis in overduidelijkheid te vervallen, 'hier wordt traag gestorven'. daar kan het huis niets aan veranderen, daar wil Tsjeu niets aan veranderen, als hij voor het raam staat en naar de gordijnen staart. gordijnen met een bloemenmotief als een jurk die hij ooit kende. Tsjeu deed niet veel die eerste weken in't huis. stak wel eens zijn hand uit, naar de bloemen op het linkergordijn omdat daar het zonlicht net op viel, dat heeft met weer te maken. hij streelde de bloemen, een onwennige vreemdeling die vergat hoe dat voelde. en dat het niet precies zo voelde. maar dat deed Tsjeu. elke dag. soms bewoog het gordijn lichtjes, verwachtte hij er benen achter, van die ranke slanke met enkels in schoenen gestoken, als het licht juist viel. dan werd hij kwaad, maar niet precies, kwaad als een kale muur, een vaas in stukken, een gebrandmerkte naam lokt zijn ogen, gebiedt hem 'vergeet me en de rest zal volgen'.  onderlicht 3. de keuken. het was vanuit de keuken dat hij haar voor't eerst zag, maar denk er niet romantisch over na. hij was zijn sokken en ondergoed in de lades aan't sorteren, 't leek hem een uitgelezen stek, zeker om de bovenverdieping te vermijden. zijn vier hemden, twee broeken en enige maatpak lagen opgevouwen in die diepere lade, die voor potten en pannen was voorbestemd, maar hier haar doel missen moest. de keuken leek hem op maat gemaakt want waar de strijkplank ooit verborgen stak, als een uitvouwbaar bed in een te klein appartement, kon hij nu zijn jassen hangen en zijn schoenen zetten. maar goed zo stond hij daar, en waar de zitkamer gordijnen had, viel in de keuken buiten binnen als licht te verdragen, en daarbij het gerinkel van een fietsbel. in zijn handdoek rond z'n midden gedraaid, hij dus staand, druppend na de douche, bloot torso omgekeerd, zijn blik verrast verdraaid, daar zag hij haar, op pakweg 100 meter, op haar fiets gezeten. het was een blik van geregistreerd, nog geen waarde toegekend aan dat haar, dat lichaam, dat mens dat daar zo reed. een simpel erkennen van haar bestaan, zou in de keuken wel volstaan. regelmaat slaat sneller toe dan tijd's besef, en zijn douchen viel voortaan, ongewild altijd samen met haar voorbijrijden aan zijn raam. ongemerkt was er plots ruimte voor groei ontstaan, en die eerste keer wist Tsjeu niets van dat alles, was zij daar buiten rinkelend nauwelijks noemenswaardig, toch kriebelde er iets wat Tsjeu in retrospect troost zou noemen, troost in't weten dat als zijn tijd gekomen was, zij daar vrolijk verder fietsen zou. onderlicht 3. de badkamer. dat ging zo goed, een dikke maand, met meer dan 31 dagen dus, dagen van melkman maar dan bier gebracht, dagen van af en toe taartje bezorgd door mevrouw Gordijn zoals ze kwam te heten, dagen van douchen en haar, aan't raam voorbijgefietst, gerinkeld gezien. dagen van goed en niet te veel nagedacht, gewoon voorbijgegaan, geacclimatiseerd. wie zegt dat verdringen niet werkt, en op dat moment was het Tsjeu natuurlijk niet langer gegund dat te geloven, er moest iets tegen gaan steken, hij wist het, en de winter zou hem niet tegenspreken.  de badkamer kroop in kou verborgen weg, als een land dat dreef naar polen, zuid of noord, nog niet besloten, als't maar ijzig van wind was. de tegels in hun witte reinheid, reflecteerden Tsjeu's zinkend gemoed, het scheren stak hem tegen, de kwast  haar haren verstijfden en het mes lag lichtjes bloed te wenen. in al zijn ontblootheid om van proper zeker te zijn, durfde hij nauwelijks iets te raken, zijn tenen leken meters uit te rekken en op het kleinste raakvlak te balanceren, toch kroop de kou hem in de botten. de wasbak trilde uit sympathie mee met zijn klapperende tanden die probeerden, smeekten, haal ergens warmte vandaan, het plastic douchegordijn kleefde als een platvis aan zijn lijf als hij in de douche stapte, water liep in sputterende druppels over hem heen, niet langer dan 10 minuten voor hagelstenen door de waterleiding ratelden, hun weg vonden en Tsjeu bekogelden. dan snel snel de handdoek en elke porie drogen, snel, zijn kleren aan.  't waren zijn haren die hem bleven herinneren aan de kou, als ze onregelmatig druppels dropten in zijn nek achter zijn kraag, zo zat hij voor de open haard waar hout het vuur bijeen sprokkelde om als as achter te laten, om de haverklap opgeschrokken, verdomde druppels. en toen blafte zijn mond, snuifde zijn neus en beet de ziekte hem in't vel. 't zou nu niet lang meer duren, dacht Tsjeu nog wel hooguit ... maar hij durfde er geen aantal dagen op plakken, ziek en serieus werd hij wel, geplaagd door koorts en geesten 1, 2, 3, en de 4de was zij die wachtte, Marlies of zoals Tsjeu haar noemde Marley. onderlicht 3. de zitkamer. het is niet dat Tsjeu het besefte. niet dat hij besefte dat bij elk gekraak van de vloer, elk gekreun van de dakspant, elke zucht van't gordijn. dat hij daarbij haar gezicht zag, Marley zoals ze was, nog voor ze in dan wel, wil wel verkeerde, nog voor ze 't spoor vond om zich aan over te geven. dat ze smeekte, beseft Tsjeu niet. dat ze hem vroeg, niet zo verder te gaan, besefte Tsjeu niet.  Tsjeu besefte niet eens dat bierman niet meer langskwam, afzien, lijden 't is niks voor mannen, en Tsjeu besefte niet dat mevr. Gordijn eten bracht en dekens en medicijnen,  nog minder besefte Tsjeu dat de vrouw die hem het klamme washandje op het voorhoofd hield, de rinkelende vrouw op de fiets was. voor al wat Tjseu wist, wist hij iets anders, de zetel een foltertuig dat zijn lichaam kneedde in de meest vermaledijde vormen, de lamp die hem met vurig lava bestookte, de zitkamer die zat als zij, Marley, zat, op zijn borstkas, en zijn ademen bedreigde. hij hijgde zweette bloedde alle tranen die hij kon bedenken, zwoer dat hij ze als een parelduikster uit de diepste meren opvissen zou om ze dan te verkopen aan een bokkenkoning die hoefijzers aan de deur verkocht.  Het ging niet goed, nu, zo, met de winter in volle zwier, en de rinkelende vrouw die zich verder geen raad wist, kon zijn smeekbeden om vader en land niet beantwoordden, maar ze bleef zitten tussen zijn ijlen en hapjes soep in, het enige wat hem op de been hield, een 27-tal erwten om de zoveel uur. maar de zitkamer vertoonde geen teken van opstaan. bleef in dan wel wil wachten, dringend dwingend wat Tsjeu had willen ontwijken.  Het was een zondag uiteindelijk toen de koorts hem opnam, zijn ziel tilde tot tegen zijn lijf en erdooruit in zwevend erboven gezond, keek Tsjeu op zichzelf neer. hier klopte niets meer, geen geesten, geen gisteren, geen nu, geen morgen. hier heerste een stem die hem beval, en zei waarop het stond.  'je bent ziek, maar het komt goed als je een paar dingen voor mij doet'. onderlicht 3. koorts. In koorts' gevangenschap verschijnen cipiers als celgenoten en de druppels die in je ogen zweten spreken van wat ijlen vermag. een in fracties verpakte waarschuwing pakt gipsen beelden uit, de zaag wacht in je hand, maar eerst, Tsjeu luister je, eerst moet je een paar dingen doen. eerst, Tsjeu moet je stoppen, even niet vechten, je hand uitsteken en je laten meenemen. Marley wacht op wat haar toekomt. Koffie.  dan Tsjeu moet je stilstaan, op je tanden bijten, je vuist ballen en laten ontspannen.Marley kan zijn wat ze is. Water. en tenslotte Tsjeu moet je veranderen. in graag, inderdaad, ook goed, misschien. dan komt het goed.  het komt goed, daar is ze rinkelend zeker van, dame van de fiets.  onderlicht 3. koffie 3. paraat ijlen. weet je nog, zegt hij. 
Tsjeu doet niet eens de moeite om natuurlijk te zeggen. als je jong bent, zijn dingen als een paraplu bij de hand hebben onbelangrijk, laat de regen maar vallen. toen Tsjeu jong was, had hij niet eens een portefeuille bij. gewoon wat geld in zijn broekzak, was alles wat hij nodig had. als je dat vergelijkt met die dag in maart, leek hij oud. hij had sleutels bij zich, van het huis, de wagen, de brievenbus. hij had een zakdoek bij, iets wat hem vroeger nooit overkwam, niezen, gebeurde nu te pas en te onpas, en een keer had het hem verrast, dus sindsdien, altijd een zakdoek op zak.
natuurlijk had hij zijn telefoon ook bij, hoewel het een oud onhandig ding was, maar er was hem verzekerd dat hij binnenkort niet zonder zou kunnen. ze hadden even gelijk gehad, en toen niet meer.
hij droeg een bruinlederen schoudertas, wat daar allemaal instak, van jong kon je echt niet meer spreken, nee Tsjeu leek echt oud zo, bepakt en bezakt. als je oud bent, zijn dingen als een paraplu bij hebben belangrijk, je haren mogen niet krullen. toen Tsjeu oud was, had hij altijd een portefeuille bij. gewoon zijn identiteitskaart erin, zijn geld erin, en kredietkaarten en tankkaarten en kortingsbonnen, maar nooit alles wat hij nodig had. als je dat vergelijkt met die dag in maart, leek hij jong. hij had sleutels bij zich, maar niet van de garage, niet van het kantoor, niet van het kluisje in de bank, en niet van moeder's huis in geval van nood. hij had geen zes zakdoeken bij, niet eentje om zijn schoenen af te vegen, niet eentje om zijn voorhoofd af te wissen, niet eentje om voor zijn mond te houden bij ziekte, zijn ziekte of een ander z'n ziekte, en niet twee in reserve. 
natuurlijk had hij zijn telefoon ook bij, maar geen tweede telefoon, hoewel het een splinternieuw snufje was, maar er was hem verzekerd dat hij er even mee door kon. ze hadden even gelijk gehad, en toen niet meer.
hij droeg een bruinlederen schoudertas, wat daar allemaal niet instak, van oud kon je echt niet meer spreken, nee Tsjeu leek echt jong zo, onbepakt en onbezakt. zij hing als een maartse bui in de lucht. ik had mijn paraplu bij. 'ik weet nog meer''zeg het maar' haar hak brak, ze klonk om, maar haar enkel was sterk, het was toch nog te vroeg om haar aan te raken, dat wist Tsjeu, zoals ze daar door de straten liepen.  met z'n linkerhand hield hij de riem van zijn bruinlederen schoudertas stevig vast, zijn rechterhand zwaaide lichtjes tussen hen in. hij had haar bij het breken bijna bij de arm gegrepen, maar ze leek iemand te zijn die zichzelf kon corrigeren, of zo iemand leek ze te willen zijn. ze lachte wat onhandig met een halve lip bebeten. oeps was de gedachte, ze bleek tijd te hebben, na die eerste onbelangrijke woorden te hebben gesproken. ze gingen iets drinken, omdat dat zo hoorde. ze deden negen weken wat hoorde. drinken, eten, lachen, kijken. die eerste dag van wandel, struikel en afspraak gemaakt, dacht hij alles aan haar, om haar, van haar te kunnen beschrijven, dat hij haar kon vangen in schoonheid als oeps. maar oeps bleek een wederkerend fenomeen. het was die eerste keer toen zijn vingers langs de hare streken, toen het tijd was om dat te laten gebeuren, dat hij begreep dat ze niet te vangen viel, maar oeps wat was ze mooi. elke afspraak weer meer, elke week weer meer, werd ze per ongeluk mooier en mooier. hij hield van haar. zij van hem. het werd hen per ongeluk duidelijk. van die keer in de negende week, bleven woorden hangen als beloftes vol overmoed gemaakt. dat ze hem nooit zou verlaten. dat hij haar oeps altijd zou beminnen. ze zaten in een restaurant, het tafereel niet voor niets een tafereel, hand in hand verstrengeld, ogen die door kaarsvuur en boven rode wijn elkaar zoeken, onder de tafel voeten die sluipen, dichterbij, en hoe diep dat gevoel vanuit een bodemloze tijd terugkaatst, alsof liefde altijd zo'n prille tafel zet, om ooit terug plaats aan te nemen. we spraken van dromen die we voor elkaar wensten uit te komen, van kinderen en een huis en hoe werk er zo niet toe deed, dat alles wel kwam zoals wij, in oeps, per ongeluk duidelijk. maar ook dat ze eerst wilde gaan, niet wilde zien hoe hij zou wegkwijnen als oud en ziek verkrampend mannetje, dat ze dat niet zou kunnen verdragen, dat hij verder moest leven twee keer zo lang als hij dat kon, dat zou haar gelukkig maken. hij dacht in oeps flapte ze er wat uit, zag niets zo duidelijk dan dat hij het haar beloofde. al wist hij niet waarom. 'dat ik me dat nog herinner, vreemd''misschien omdat je't moet weten, maar vertel verder, jullie gingen samenwonen?' onderlicht 3. koffie 3. paraat ijlen 2. 'samenwonen, samenwonen was als een persoonlijk voor ons ontworpen drug delen'. je kent ze wel die beelden, van lepel, naald, watje, onroerend goedje en opgeklopte ader, een zucht, val achterover en meer van dat gesuggereer. 't is dat je die dingen nooit zo realistisch kan vertellen zonder dat ze romantisch geïnterpreteerd worden. 't is dat je't maar weet, moest het niet 't geval zijn. Tsjeu vertelt het tegen niemand in't bijzonder, maar luistert precies voor de eerste keer naar zijn eigen woorden. 't duurde niet lang, je vertelde genoeg geluk, en't is niet dat het er oeps niet meer was, maar oeps plots was het er niet meer, geleidelijk aan, kruipend, sluipend. het begon met de deur. een close-up van handen in zakken zoekend naar sleutels, ze even in je handen wegen, de verkeerde wegtikken tegen elkaar tot de juiste gevonden, dan een ademteug. daar het sleutelgat, pulserend pompend wachtend. daar de sleutel in de gleuf. de klik van omgedraaid, de zucht dan binnenvallen en meer van dat gesuggereer. 't is dat je die dingen nooit zo. tot sleutel vergeten, aankloppen, bellen, wachten, wachten, tot ze dan een uur of zo later nadat je bij de buren de telefoon mocht lenen, de deur komt opendoen in dan wel wil wel pose. 't is dat je't merkt, maar niet zo dat je denkt er is iets nodig, 't lijkt nog steeds dat ze in staat wil zijn zichzelf te corrigeren, weigert elke helpende hand. 't is haar vinden meer en meer in kleren van weken gedragen, 't is haar vinden in dagen voor de tv in de zetel gelegen, tis die baarmoederhouding die plaatsvindt 'tis dat ze corrigeren zo oeps voorbij is gestoken. 't is dat het overcorrigeren is begonnen. dat vergeten deur te openen, werd een uitgebreid driegangenmenu, correctie, en je verspilt niet graag eten. dat kleren weken dragen, werd een leeggehaalde rekening voor een nieuwe bloemenjurk de laatste die ze ooit zou dragen, correctie, en je wilde enkel zeggen hoe goed ze eruit zag. dat liggen in de zetel, werd het zitten alomtegenwoordig in het huis, werd het plafond, de muren verven, zei ik dat al niet?
 die baarmoederhouding onder veel te veel dekens, werd een uitgestrekte naaktheid op elke vloer die haar houden wilde. correcties. overcorrecties. tot ze de fout die ze was, de oeps die ze was, herstelde. en Tsjeu er niets meer tegen in kon brengen. 't was dan Tsjeu die nooit meer zijn sleutels vergat, die kookte, die kleren kocht die ze niet dragen wilde. Tsjeu was het die haar overal vond, en verplaatste naar een andere plek waarvan hij dacht dat ze beter paste, beter dan de trap, een stoel in de keuken, beter dan in de gang, de zetel in de zitkamer, beter dan tegen de boiler in de badkamer, het bed op de slaapkamer, totdat de trap de stoel, de zetel, het bed geen beter meer te bieden hadden en Tsjeu niet meer wist waar haar naar toe te dragen. 't was toen dat ze besloot zichzelf naar buiten te dragen. overcorrectie. 'het is niet dat ik er niet anders over kan praten, 't is dat ik er met jou niet meer over wil praten. 't is dat hoe meer ik er over praat, hoe koeler ik klink' 
'misschien is't tijd om't achter je te laten' 
'dat kan ik niet maken'
 'waarom niet' 
'ik ben haar tenminste één overcorrectie schuldig'  onderlicht 3. koorts 2. de dame van de fiets brengt water naar zijn lippen, druppels tegelijk, Tsjeu kermt in 41graden tegelijk, zijn lijf zwaar, en moe gestreden, weet dat het ooit sterker was, de weg terug stevent op een keuze af die bewust wil lijken, maar het niet langer kan zijn. een zijden draad beslist er anders over. het huis zo leeg, stilaan druk, een dokter die zich geen raad weet, mevr. Gordijn die zich in de keuken bezig houdt en de melk, nee, bierman die met de mannen overlegt, denkt dat het niet meer goed komt. moest Tsjeu zijn ogen opendoen, geen bekenden zou hij zien, vreemden tot daar aan toe, maar hier voor hem, waarom zou Tsjeu nooit begrijpen. de dame rinkelt, het wordt laat, we zullen kijken hoe het deze nacht gaat, tijd dat jullie hem nu wat rust gunnen. een fout misschien denkt fiets-dame, terwijl de mensen het huis verlaten, nu staat ze er alleen voor, voor de nacht die voor Tsjeu ongetwijfeld de zwaarste wordt. ze weet niet goed wat te doen, maar dat ze het moet doen, is haar duidelijk. en terwijl ze in't huis rondwandelt en de leegte ziet, vraagt ze zich af wat deze ziel zo bespookt, welk verdriet hier ook huist, het kan voor haar geen reden zijn om hem alleen te laten achterwege in de koorts van't verleden die hem parten speelt. zo jammer klinkt het in haar oren dat ze't verhaal enkel in gebroken woorden kan horen. woorden die voorbijsnellen als een trein, beelden scheppen die in elektrisch taaltje zwellen tot stroomstoten, die niet te vangen vallen in volt of ampère omdat het aantal Ω met het stijgen van de temperatuur een isolator vormt, haar man was ook zo'n klus, die niet te aarden viel.  ze zal niet wijken, zelfs al mocht hij bezwijken, het idee hier te zijn, waar ze er voor haar man niet kon zijn, het lijkt een schuld ingelost. en zo zit ze daar terwijl de nacht valt over zijn gloeiend lichaam, Tsjeu krijgt weer water over zich heen. onderlicht 3. water 3. ijlend begrip. 'je verhuisde'.'dat deed ik, na, je weet wel, op zoek naar een overcorrectie'. je brak in, denkt Tsjeu, in haar wil wel, dan wel. om te begrijpen.het was een dreunen in een leeg huis. van koud water bewust. het was een vallen in herhaling dat uit herhaling klimmen, dwong herhaling op de knieeën, preekt, smeekt. het is onophoudelijk, alomtegenwoordig in elk pigment van kleur, in elk gaatje van't geperforeerd plafond, het is een lezen altijd vastgelijmd aan de woorden die meer wil zeggen dan er staat, al staat er hetzelfde net iets anders gezegd het is een dwangmatigheid die geen andere afloop kennen kan. maar dit keer niet door Marley ondergaan. dit keer door Tsjeu beleeft. ik vond mezelf overal in't huis, verloren als een stel sleutels dat niet meer weet wat ze moeten openen. mijn wil wel, dan wel, beperkte zich tot haar in gordijnen zien. ik vraag me af wat zij zag, toen ze op de trap zat, in de zetel, en wat er ontbrak. en ik besef dat we daarin verschillen. wat mij ontbrak, en ontbreekt, is zij. hoe hard ik ook zou beuken op de muren, hoe hard mijn naam ook schreeuwt in de balk boven de open haard, wat haar ontbrak zou ik nooit weten. en denken dat ik het was, of iets aan mij, dat haar ontbrak, dat is de schuld die praat. de spijt. en in dat huis lig ik nu in de koorts van waanzin. verzonnen door dame met fiets, Mevr. gordijn en melk, nee bierman, die nood hadden om zich over mij te ontfermen.  ik zie mezelf liggen in die zetel daar. een iemand die Marley wilde evenaren, op gelijke voet met haar wilde staan, gemene grond met haar wilde delen. en als ik het de psycholoog vertel, in koffie, of jou, de agent, in water, of zelfs de biograaf in woorden, zijn het hyperwoorden, die lopen aan een stuk door. zijn het beelden die als vlakken van verschillende kleuren eenzijdigheid zoeken. het draaien herhalen. feit blijft dat ik haar niet kan zijn of worden, dat besef ik nu. Marley is voor mij een mens te ver.  en dame met fiets, zit niet in deze kamer, speelbal van mijn waanzin, teken van hoop, en Mevr. gordijn, bracht me het verleden, en melk, nee bierman bracht me stilstand in dan wel wil, verzonnen vrienden alle drie in een waanwereld, buiten deze kamer, buiten deze kamer met geperforeerd plafond, waar psycholoog, en jij, agent, en biograaf elkaar afwisselen, om mij te helpen, mij het verschil tussen Marley en mezelf te tonen. en ik die dacht het in Marley te vinden, het in mezelf te vinden. 'het was niet jouw schuld, er wordt geen klacht ingediend, dat begrijp je?''nu, nu wel' onderlicht 3. graag. inderdaad. ook goed. misschien. dank je'
 'nee, jij bedankt' 
'graag gedaan' 'hoe denk je zal't boek eruit zien?'
 'anders, kalmer, minder en meer...'
 'herhaling?' 'de deur staat in ieder geval niet meer op straf.'
 'inderdaad.' 'zien we elkaar nog?'
 'in't boek?'
 'ook goed'
 'waarschijnlijk niet' 'vaarwel dan, en veel geluk'
'misschien.' Einde (dit was onderlicht 3, IT genoot en, zo werd hij grootgebracht, dankt u)

IT
0 0

onderlicht 3. water 3. ijlend begrip.

'je verhuisde'. 'dat deed ik, na, je weet wel, op zoek naar een overcorrectie'. je brak in, denkt Tsjeu, in haar wil wel, dan wel. om te begrijpen. het was een dreunen in een leeg huis. van koud water bewust. het was een vallen in herhaling dat uit herhaling klimmen, dwong herhaling op de knieeën, preekt, smeekt. het is onophoudelijk, alomtegenwoordig in elk pigment van kleur, in elk gaatje van't geperforeerd plafond, het is een lezen altijd vastgelijmd aan de woorden die meer wil zeggen dan er staat, al staat er hetzelfde net iets anders gezegd het is een dwangmatigheid die geen andere afloop kennen kan. maar dit keer niet door Marley ondergaan. dit keer door Tsjeu beleeft. ik vond mezelf overal in't huis, verloren als een stel sleutels dat niet meer weet wat ze moeten openen. mijn wil wel, dan wel, beperkte zich tot haar in gordijnen zien. ik vraag me af wat zij zag, toen ze op de trap zat, in de zetel, en wat er ontbrak. en ik besef dat we daarin verschillen. wat mij ontbrak, en ontbreekt, is zij. hoe hard ik ook zou beuken op de muren, hoe hard mijn naam ook schreeuwt in de balk boven de open haard, wat haar ontbrak zou ik nooit weten. en denken dat ik het was, of iets aan mij, dat haar ontbrak, dat is de schuld die praat. de spijt. en in dat huis lig ik nu in de koorts van waanzin. verzonnen door dame met fiets, Mevr. gordijn en melk, nee bierman, die nood hadden om zich over mij te ontfermen.  ik zie mezelf liggen in die zetel daar. een iemand die Marley wilde evenaren, op gelijke voet met haar wilde staan, gemene grond met haar wilde delen. en als ik het de psycholoog vertel, in koffie, of jou, de agent, in water, of zelfs de biograaf in woorden, zijn het hyperwoorden, die lopen aan een stuk door. zijn het beelden die als vlakken van verschillende kleuren eenzijdigheid zoeken. het draaien herhalen. feit blijft dat ik haar niet kan zijn of worden, dat besef ik nu. Marley is voor mij een mens te ver.  en dame met fiets, zit niet in deze kamer, speelbal van mijn waanzin, teken van hoop, en Mevr. gordijn, bracht me het verleden, en melk, nee bierman bracht me stilstand in dan wel wil, verzonnen vrienden alle drie in een waanwereld, buiten deze kamer, buiten deze kamer met geperforeerd plafond, waar psycholoog, en jij, agent, en biograaf elkaar afwisselen, om mij te helpen, mij het verschil tussen Marley en mezelf te tonen. en ik die dacht het in Marley te vinden, het in mezelf te vinden. 'het was niet jouw schuld, er wordt geen klacht ingediend, dat begrijp je?' 'nu, nu wel'

IT
0 0

onderlicht 3. koorts 2.

de dame van de fiets brengt water naar zijn lippen, druppels tegelijk, Tsjeu kermt in 41graden tegelijk, zijn lijf zwaar, en moe gestreden, weet dat het ooit sterker was, de weg terug stevent op een keuze af die bewust wil lijken, maar het niet langer kan zijn. een zijden draad beslist er anders over. het huis zo leeg, stilaan druk, een dokter die zich geen raad weet, mevr. Gordijn die zich in de keuken bezig houdt en de melk, nee, bierman die met de mannen overlegt, denkt dat het niet meer goed komt. moest Tsjeu zijn ogen opendoen, geen bekenden zou hij zien, vreemden tot daar aan toe, maar hier voor hem, waarom zou Tsjeu nooit begrijpen. de dame rinkelt, het wordt laat, we zullen kijken hoe het deze nacht gaat, tijd dat jullie hem nu wat rust gunnen. een fout misschien denkt fiets-dame, terwijl de mensen het huis verlaten, nu staat ze er alleen voor, voor de nacht die voor Tsjeu ongetwijfeld de zwaarste wordt. ze weet niet goed wat te doen, maar dat ze het moet doen, is haar duidelijk. en terwijl ze in't huis rondwandelt en de leegte ziet, vraagt ze zich af wat deze ziel zo bespookt, welk verdriet hier ook huist, het kan voor haar geen reden zijn om hem alleen te laten achterwege in de koorts van't verleden die hem parten speelt. zo jammer klinkt het in haar oren dat ze't verhaal enkel in gebroken woorden kan horen. woorden die voorbijsnellen als een trein, beelden scheppen die in elektrisch taaltje zwellen tot stroomstoten, die niet te vangen vallen in volt of ampère omdat het aantal Ω met het stijgen van de temperatuur een isolator vormt, haar man was ook zo'n klus, die niet te aarden viel.  ze zal niet wijken, zelfs al mocht hij bezwijken, het idee hier te zijn, waar ze er voor haar man niet kon zijn, het lijkt een schuld ingelost. en zo zit ze daar terwijl de nacht valt over zijn gloeiend lichaam, Tsjeu krijgt weer water over zich heen.

IT
0 0

onderlicht 3. Koffie 3. Paraat ijlen 2.

'samenwonen, samenwonen was als een persoonlijk voor ons ontworpen drug delen'. je kent ze wel die beelden, van lepel, naald, watje, onroerend goedje en opgeklopte ader, een zucht, val achterover en meer van dat gesuggereer. 't is dat je die dingen nooit zo realistisch kan vertellen zonder dat ze romantisch geïnterpreteerd worden. 't is dat je't maar weet, moest het niet 't geval zijn. Tsjeu vertelt het tegen niemand in't bijzonder, maar luistert precies voor de eerste keer naar zijn eigen woorden. 't duurde niet lang, je vertelde genoeg geluk, en't is niet dat het er oeps niet meer was, maar oeps plots was het er niet meer, geleidelijk aan, kruipend, sluipend. het begon met de deur. een close-up van handen in zakken zoekend naar sleutels, ze even in je handen wegen, de verkeerde wegtikken tegen elkaar tot de juiste gevonden, dan een ademteug. daar het sleutelgat, pulserend pompend wachtend. daar de sleutel in de gleuf. de klik van omgedraaid, de zucht dan binnenvallen en meer van dat gesuggereer. 't is dat je die dingen nooit zo. tot sleutel vergeten, aankloppen, bellen, wachten, wachten, tot ze dan een uur of zo later nadat je bij de buren de telefoon mocht lenen, de deur komt opendoen in dan wel wil wel pose. 't is dat je't merkt, maar niet zo dat je denkt er is iets nodig, 't lijkt nog steeds dat ze in staat wil zijn zichzelf te corrigeren, weigert elke helpende hand. 't is haar vinden meer en meer in kleren van weken gedragen, 't is haar vinden in dagen voor de tv in de zetel gelegen, tis die baarmoederhouding die plaatsvindt 'tis dat ze corrigeren zo oeps voorbij is gestoken. 't is dat het overcorrigeren is begonnen. dat vergeten deur te openen, werd een uitgebreid driegangenmenu, correctie, en je verspilt niet graag eten. dat kleren weken dragen werd een leeggehaalde rekening voor een nieuwe bloemenjurk de laatste die ze ooit zou dragen, correctie, en je wilde enkel zeggen hoe goed ze eruit zag. dat liggen in de zetel, werd het zitten alomtegenwoordig in het huis, werd het plafond, de muren verven, zei ik dat al niet?die baarmoederhouding onder veel te veel dekens, werd een uitgestrekte naaktheid op elke vloer die haar houden wilde. correcties. overcorrecties. tot ze de fout die ze was, de oeps die ze was, herstelde. en Tsjeu er niets meer tegen in kon brengen. 't was dan Tsjeu die nooit meer zijn sleutels vergat, die kookte, die kleren kocht die ze niet dragen wilde. Tsjeu was het die haar overal vond, en verplaatste naar een andere plek waarvan hij dacht dat ze beter paste, beter dan de trap, een stoel in de keuken, beter dan in de gang, de zetel in de zitkamer, beter dan tegen de boiler in de badkamer, het bed op de slaapkamer, totdat de trap de stoel, de zetel, het bed geen beter meer te bieden hadden en Tsjeu niet meer wist waar haar naar toe te dragen. 't was toen dat ze besloot zichzelf naar buiten te dragen. overcorrectie. 'het is niet dat ik er niet anders over kan praten, 't is dat ik er met jou niet meer over wil praten. 't is dat hoe meer ik er over praat, hoe koeler ik klink''misschien is't tijd om't achter je te laten''dat kan ik niet maken''waarom niet''ik ben haar tenminste één overcorrectie schuldig'

IT
0 0

onderlicht 3. Koffie 3. Paraat ijlen 1.

weet je nog, zegt hij. Tsjeu doet niet eens de moeite om natuurlijk te zeggen. als je jong bent, zijn dingen als een paraplu bij de hand hebben onbelangrijk, laat de regen maar vallen. toen Tsjeu jong was, had hij niet eens een portefeuille bij. gewoon wat geld in zijn broekzak, was alles wat hij nodig had. als je dat vergelijkt met die dag in maart, leek hij oud. hij had sleutels bij zich, van het huis, de wagen, de brievenbus. hij had een zakdoek bij, iets wat hem vroeger nooit overkwam, niezen, gebeurde nu te pas en te onpas, en een keer had het hem verrast, dus sindsdien, altijd een zakdoek op zak.natuurlijk had hij zijn telefoon ook bij, hoewel het een oud onhandig ding was, maar er was hem verzekerd dat hij binnenkort niet zonder zou kunnen. ze hadden even gelijk gehad, en toen niet meer.hij droeg een bruinlederen schoudertas, wat daar allemaal instak, van jong kon je echt niet meer spreken, nee Tsjeu leek echt oud zo, bepakt en bezakt. als je oud bent, zijn dingen als een paraplu bij hebben belangrijk, je haren mogen niet krullen. toen Tsjeu oud was, had hij altijd een portefeuille bij. gewoon zijn identiteitskaart erin, zijn geld erin, en kredietkaarten en tankkaarten en kortingsbonnen, maar nooit alles wat hij nodig had. als je dat vergelijkt met die dag in maart, leek hij jong. hij had sleutels bij zich, maar niet van de garage, niet van het kantoor, niet van het kluisje in de bank, en niet van moeder's huis in geval van nood. hij had geen zes zakdoeken bij, niet eentje om zijn schoenen af te vegen, niet eentje om zijn voorhoofd af te wissen, niet eentje om voor zijn mond te houden bij ziekte, zijn ziekte of een ander z'n ziekte, en niet twee in reserve. natuurlijk had hij zijn telefoon ook bij, maar geen tweede telefoon, hoewel het een splinternieuw snufje was, maar er was hem verzekerd dat hij er even mee door kon. ze hadden even gelijk gehad, en toen niet meer.hij droeg een bruinlederen schoudertas, wat daar allemaal niet instak, van oud kon je echt niet meer spreken, nee Tsjeu leek echt jong zo, onbepakt en onbezakt. zij hing als een maartse bui in de lucht. ik had mijn paraplu bij. 'ik weet nog meer' 'zeg het maar' haar hak brak, ze klonk om, maar haar enkel was sterk, het was toch nog te vroeg om haar aan te raken, dat wist Tsjeu, zoals ze daar door de straten liepen.  met z'n linkerhand hield hij de riem van zijn bruinlederen schoudertas stevig vast, zijn rechterhand zwaaide lichtjes tussen hen in. hij had haar bij het breken bijna bij de arm gegrepen, maar ze leek iemand te zijn die zichzelf kon corrigeren, of zo iemand leek ze te willen zijn. ze lachte wat onhandig met een halve lip bebeten.  oeps was de gedachte, ze bleek tijd te hebben, na die eerste onbelangrijke woorden te hebben gesproken. ze gingen iets drinken, omdat dat zo hoorde. ze deden negen weken wat hoorde. drinken, eten, lachen, kijken. die eerste dag van wandel, struikel en afspraak gemaakt, dacht hij alles aan haar, om haar, van haar te kunnen beschrijven, dat hij haar kon vangen in schoonheid als oeps. maar oeps bleek een wederkerend fenomeen. het was die eerste keer toen zijn vingers langs de hare streken, toen het tijd was om dat te laten gebeuren, dat hij begreep dat ze niet te vangen viel, maar oeps wat was ze mooi. elke afspraak weer meer, elke week weer meer, werd ze per ongeluk mooier en mooier. hij hield van haar. zij van hem. het werd hen per ongeluk duidelijk.  van die keer in de negende week, bleven woorden hangen als beloftes vol overmoed gemaakt. dat ze hem nooit zou verlaten. dat hij haar oeps altijd zou beminnen. ze zaten in een restaurant, het tafereel niet voor niets een tafereel, hand in hand verstrengeld, ogen die door kaarsvuur en boven rode wijn elkaar zoeken, onder de tafel voeten die sluipen, dichterbij, en hoe diep dat gevoel vanuit een bodemloze tijd terugkaatst, alsof liefde altijd zo'n prille tafel zet, om ooit terug plaats aan te nemen. we spraken van dromen die we voor elkaar wensten uit te komen, van kinderen en een huis en hoe werk er zo niet toe deed, dat alles wel kwam zoals wij, in oeps, per ongeluk duidelijk. maar ook dat ze eerst wilde gaan, niet wilde zien hoe hij zou wegkwijnen als oud en ziek verkrampend mannetje, dat ze dat niet zou kunnen verdragen, dat hij verder moest leven twee keer zo lang als hij dat kon, dat zou haar gelukkig maken. hij dacht in oeps flapte ze er wat uit, zag niets zo duidelijk dan dat hij het haar beloofde. al wist hij niet waarom. 'dat ik me dat nog herinner, vreemd' 'misschien omdat je't moet weten, maar vertel verder, jullie gingen samenwonen?'  

IT
0 0

onderlicht 3. de zitkamer

het is niet dat Tsjeu het besefte. niet dat hij besefte dat bij elk gekraak van de vloer, elk gekreun van de dakspant, elke zucht van't gordijn. dat hij daarbij haar gezicht zag, Marley zoals ze was, nog voor ze in dan wel, wil wel verkeerde, nog voor ze 't spoor vond om zich aan over te geven. dat ze smeekte, beseft Tsjeu niet. dat ze hem vroeg, niet zo verder te gaan, besefte Tsjeu niet.  Tsjeu besefte niet eens dat bierman niet meer langskwam, afzien, lijden 't is niks voor mannen, en Tsjeu besefte niet dat mevr. Gordijn eten bracht en dekens en medicijnen,  nog minder besefte Tsjeu dat de vrouw die hem het klamme washandje op het voorhoofd hield, de rinkelende vrouw op de fiets was. voor al wat Tjseu wist, wist hij iets anders, de zetel een foltertuig dat zijn lichaam kneedde in de meest vermaledijde vormen, de lamp die hem met vurig lava bestookte, de zitkamer die zat als zij, Marley, zat, op zijn borstkas, en zijn ademen bedreigde. hij hijgde zweette bloedde alle tranen die hij kon bedenken, zwoer dat hij ze als een parelduikster uit de diepste meren opvissen zou om ze dan te verkopen aan een bokkenkoning die hoefijzers aan de deur verkocht.  Het ging niet goed, nu, zo, met de winter in volle zwier, en de rinkelende vrouw die zich verder geen raad wist, kon zijn smeekbeden om vader en land niet beantwoordden, maar ze bleef zitten tussen zijn ijlen en hapjes soep in, het enige wat hem op de been hield, een 27-tal erwten om de zoveel uur. maar de zitkamer vertoonde geen teken van opstaan. bleef in dan wel wil wachten, dringend dwingend wat Tsjeu had willen ontwijken.  Het was een zondag uiteindelijk toen de koorts hem opnam, zijn ziel tilde tot tegen zijn lijf en erdooruit in zwevend erboven gezond, keek Tsjeu op zichzelf neer. hier klopte niets meer, geen geesten, geen gisteren, geen nu, geen morgen. hier heerste een stem die hem beval, en zei waarop het stond.  'je bent ziek, maar het komt goed als je een paar dingen voor mij doet'.

IT
0 0

onderlicht 3. de badkamer.

dat ging zo goed, een dikke maand, met meer dan 31 dagen dus, dagen van melkman maar dan bier gebracht, dagen van af en toe taartje bezorgd door mevrouw Gordijn zoals ze kwam te heten, dagen van douchen en haar, aan't raam voorbijgefietst, gerinkeld gezien. dagen van goed en niet te veel nagedacht, gewoon voorbijgegaan, geacclimatiseerd. wie zegt dat verdringen niet werkt, en op dat moment was het Tsjeu natuurlijk niet langer gegund dat te geloven, er moest iets tegen gaan steken, hij wist het, en de winter zou hem niet tegenspreken.  de badkamer kroop in kou verborgen weg, als een land dat dreef naar polen, zuid of noord, nog niet besloten, als't maar ijzig van wind was. de tegels in hun witte reinheid, reflecteerden Tsjeu's zinkend gemoed, het scheren stak hem tegen, de kwast  haar haren verstijfden en het mes lag lichtjes bloed te wenen. in al zijn ontblootheid om van proper zeker te zijn, durfde hij nauwelijks iets te raken, zijn tenen leken meters uit te rekken en op het kleinste raakvlak te balanceren, toch kroop de kou hem in de botten. de wasbak trilde uit sympathie mee met zijn klapperende tanden die probeerden, smeekten, haal ergens warmte vandaan, het plastic douchegordijn kleefde als een platvis aan zijn lijf als hij in de douche stapte, water liep in sputterende druppels over hem heen, niet langer dan 10 minuten voor hagelstenen door de waterleiding ratelden, hun weg vonden en Tsjeu bekogelden. dan snel snel de handdoek en elke porie drogen, snel, zijn kleren aan.  't waren zijn haren die hem bleven herinneren aan de kou, als ze onregelmatig druppels dropten in zijn nek achter zijn kraag, zo zat hij voor de open haard waar hout het vuur bijeen sprokkelde om als as achter te laten, om de haverklap opgeschrokken, verdomde druppels. en toen blafte zijn mond, snuifde zijn neus en beet de ziekte hem in't vel. 't zou nu niet lang meer duren, dacht Tsjeu nog wel hooguit ... maar hij durfde er geen aantal dagen op plakken, ziek en serieus werd hij wel, geplaagd door koorts en geesten 1, 2, 3, en de 4de was zij die wachtte, Marlies of zoals Tsjeu haar noemde Marley.

IT
0 0

onderlicht 3. de keuken.

het was vanuit de keuken dat hij haar voor't eerst zag, maar denk er niet romantisch over na. hij was zijn sokken en ondergoed in de lades aan't sorteren, 't leek hem een uitgelezen stek, zeker om de bovenverdieping te vermijden. zijn vier hemden, twee broeken en enige maatpak lagen opgevouwen in die diepere lade, die voor potten en pannen was voorbestemd, maar hier haar doel missen moest. de keuken leek hem op maat gemaakt want waar de strijkplank ooit verborgen stak, als een uitvouwbaar bed in een te klein appartement, kon hij nu zijn jassen hangen en zijn schoenen zetten. maar goed zo stond hij daar, en waar de zitkamer gordijnen had, viel in de keuken buiten binnen als licht te verdragen, en daarbij het gerinkel van een fietsbel. in zijn handdoek rond z'n midden gedraaid, hij dus staand, druppend na de douche, bloot torso omgekeerd, zijn blik verrast verdraaid, daar zag hij haar, op pakweg 100 meter, op haar fiets gezeten. het was een blik van geregistreerd, nog geen waarde toegekend aan dat haar, dat lichaam, dat mens dat daar zo reed. een simpel erkennen van haar bestaan, zou in de keuken wel volstaan. regelmaat slaat sneller toe dan tijd's besef, en zijn douchen viel voortaan, ongewild altijd samen met haar voorbijrijden aan zijn raam. ongemerkt was er plots ruimte voor groei ontstaan, en die eerste keer wist Tsjeu niets van dat alles, was zij daar buiten rinkelend nauwelijks noemenswaardig, toch kriebelde er iets wat Tsjeu in retrospect troost zou noemen, troost in't weten dat als zijn tijd gekomen was, zij daar vrolijk verder fietsen zou.

IT
0 0

onderlicht 3. het huis 2.

Tsjeu doet niet veel. in de weken die komen, blijven de muren kaal, blijft de vaas in stukken en blijft zijn gebrandmerkte naam hem aanstaren. het huis heeft ruimte om leeg te zijn, de zolder, de bovenverdieping blijven onbezocht, beneden blijven vertrekken wachten op voeten, adem en insecten. enkel de keuken, de badkamer en de zitkamer vertonen sporen van leven's geduld.  soms giert de wind door kale ruimtes maar het is niet precies een wind van weerse makelij. soms is het koud, maar ook daar heeft het weer weinig mee te maken. vocht kruipt langs de muren omhoog, omdat schimmel een kans moet krijgen. sterven in traagheid biedt kansen en Tsjeu's gelatenheid tiert welig op.  'vergis je niet', lijkt het huis in overduidelijkheid te vervallen, 'hier wordt traag gestorven'. daar kan het huis niets aan veranderen, daar wil Tsjeu niets aan veranderen, als hij voor het raam staat en naar de gordijnen staart. gordijnen met een bloemenmotief als een jurk die hij ooit kende. Tsjeu deed niet veel die eerste weken in't huis. stak wel eens zijn hand uit, naar de bloemen op het linkergordijn omdat daar het zonlicht net op viel, dat heeft met weer te maken. hij streelde de bloemen, een onwennige vreemdeling die vergat hoe dat voelde. en dat het niet precies zo voelde. maar dat deed Tsjeu. elke dag. soms bewoog het gordijn lichtjes, verwachtte hij er benen achter, van die ranke slanke met enkels in schoenen gestoken, als het licht juist viel. dan werd hij kwaad, maar niet precies, kwaad als een kale muur, een vaas in stukken, een gebrandmerkte naam lokt zijn ogen, gebiedt hem 'vergeet me en de rest zal volgen'. 

IT
0 0

onderlicht 3. het huis.

het is een huis van achter oren krabben, puisten plukken en neushaar trekken, een huis van tijdverdoen en slijten die broek, en de drank kopen van de boer die hem aan de deur verkocht, microbrouwer, maar met dat woord onbekend, melkman maar dan met bier.  een huis van staren naar de muur zonder te vragen wat is hangbaar daar, weten dat is geen optie, daar kan je niet buiten, je weet altijd iets. een huis van ontbrekende smuk, vaas, behalve dan die ene, stuk. een huis van wil u geen gordijnen-vraag door de buurvrouw gesteld toen binnenkijken begon, toen mensen kwamen even het nieuwe van't gezicht herkennen alsdusdanig nieuw, tot het ervanaf is. een weekje ongemak, drank geleverd, helder, elke donderdag, gordijnen eenmalig verkregen met dank geschonken en aanvaard, gewenning nu aan huis dat hem bewaakt. in't land van de stilte is de beste zwijger koning, roddels ontstaan, is dat'em niet, en ik denk het wel, ze hebben zijn kop vast in de krant zien staan, toen dat geval met die vrouw, die stierf in een dag tijd, waren het voor hem meer, dan hield het voor hen daar buiten weinig in, behalve dan een collecte gehouden, platitudes ingezameld, in een korf, kaart, fruit en bloemen mix, aan de deur gelaten. van niet weten wat zeggen, gesproken, van niet durven. tijd verstrijkt, bierman die ook eten levert tegen een prijsje, de enige regelmaat, het is lang geleden, die stilte te horen, het zitten te dragen als een soldatentaak hij herinnert zich zijn naam, als vanuit een putje in de ardennen opgedolven, een dennenaald plots gevallen, granaat ontploft. dit huis verdient zijn naam, zoals het onderzoek, zijn 3 ondervragers een pseudoniem aanbevolen, mocht hij naderhand terug de anonimiteit willen opzoeken.  Tsjeu van Orp die woont en wacht in het huis dat hem bewaakt. Tsjeu van Orp staat op uit de zetel die ooit van iemand was, wandelt naar de open haard, pookt het vuur, houdt de pook erin, laat het ijzer heet worden en schrijft er zijn naam mee op de eikenhouten balk waar niets dan stof op ligt. Tsjeu laat iets achter.

IT
0 0

onderlicht 3. de verhuis.

de 6 vlakken van de kubus, voor hen kleur in eendracht, het algoritme ontrafeld. zijn 3 ondervragers hebben geen vragen meer de zaak afgedaan. water, koffie, en dies meer, een voetnoot nog, een herinnering die een herinnering opvolgde.  hier is geen tijd maar een onderweg, een start in wegkwijnen, verhuizen door vrienden zo bewogen, al eeuwen niet meer gesproken, hij zoekt het land op, het simpele leven, van dag in dag in afwachten tot het einde bereikt, bezwijkt aan termen  als ondergedoken in verdrongen herinneringen, vervanging zoeken voor een was een is invullen. een andere ik, verser dan de hij die jij toen was, toen zij nog was. het rijden door dit land is als drijven te beschrijven, alles zo zuiver en geen kiezel die op de weg durft liggen, de zon kijkt er zich scheel op, op zoek naar plekjes, kleine maar om vuile schaduwen te werpen, de stad ligt achter hem, maar de weëe geur kleeft hem nog aan't lijf. lichtzuur, muntig, met de nasmaak van drop, maar daar is alles pristien sprankelend en helder verdiend, daar waar hij zal zijn, als hij het toelaat. daar waar hij in een zuiver kleed gestoken, het van binnen uit kan bevuilen, met het verderven van zijn karkas, het is wachten nu, precies nog dringender, indringender dan ooit voordien. dit rijden zijn laatste beweging, zijn laatste in gang treding tot hij arriveert, waar hij nooit van terugkeert. zo zijn voornemen, door wagen bewaard, nergens anders gehoord, geen levende ziel die hem zo begrijpt. de knalpijp puft gestaag, bomen staan er bij, moeten kijken, laatste getuigen van zijn verhuis.

IT
0 0

onderlicht 3. water 1.

water in hand. Is't helderheid wat je wil, mijn lief kind, brutale eerlijkheid dan misschien, of gewoon de volgende leugen die je zielig voortbestaan intact laat? zeg het dan, je weet, ik heb naar alles oren, als 't uit jouw mondje wil komen. Je gekwijl en gesnotter, je onbegrepen verdriet, dat voor eeuwig enkel het jouwe mag zijn, god verhoede dat er nog iemand zich als jij voelt, zet je keel open, scherp je tanden aan venijnen woorden, vijl je vingernagels in mansvel, drijf die hielen 't snel zand in, zet je schrap, mijn lief kind, de wind die vangt je van voren, als je je bunker op een duin zet, blijft bestorming niet uit... zijn lijf davert, heeft het duidelijk niet op woede begrepen, zijn gezicht verwrongen staart terug vanuit de kleerkastspiegel, zijn benen zwalpen, zijn armen stijf langs hem af hangend, dit oefenen had hij beter niet voor de spiegel gedaan. de zweem van fictie bekleeft hem in de details. de neergebogen bocht van zijn oogleden, medelijden, wanhoop op zijn bovenlip gezeten, bezorgdheid in't fronsen van zijn kin, na elk gesproken woord, elk diep gehaat verkleinwoord, liefde in mijn lief kind verdringt elke vorm van geprobeerd sarcasme...  ze ziet zo door hem heen en hij weet het. hij staart nog even zijn teleurstelling aan, zakt dan op bed neer. hoofd valt voorover tussen benen in. hij is moe. van jaren moe te zijn, van eerst niet gezien, gemist, dan gezien, niet begrepen, dan denken begrepen, proberen, proberen, proberen moe. "zo is't in't kort gegaan, zie je", je neemt een slok water,"ik heb echt mijn best gedaan"."er is niemand hier die daar aan twijfelt, maar je weet wat ik wil, wat ik van je nodig heb, wat ik van je wil horen".

IT
0 0

onderlicht 3.

je woont in een huis, niets te groot voor kleine mensen, perfect om zo te zeggen, voor ons. weinig onderhoud, binnen, buiten weinig aan. je ziet ze welles vaker in rijtjes staan, ergens aan de rand van de stad. Zes, zeven huizen, een veld ernaast dat de buiten belooft, waar kinderen spelen van de buurt, voetbal, vliegers aan lange lijnen dansen door de wind. Zes, zeven huizen, een kiezelbaantje voor fietsers loopt errond, vanachter bekeken, tuintjes, klein hier en daar een kersenboom, door kraaien bezeten. Zes, zeven huizen dan naar't centrum toe, recent gebouwde villa's, praktijk inbegrepen, dokters hoofd en schouders, knie en teen. een voormalig schooldirecteur en zijn met boeken geleur, een straat dus mensen voetpad autobaan lantaarnpaal, goed leven zo gezegd zo gedaan. om het even. gedaan te hebben. In zo'n straat woon je, klaar om plaats te ruimen wanneer de stad aan uitbreiding toe is, onteigening in't verschiet, maar de trein die net iets te dicht, net niet ver genoeg, om het uur davert, die neemt ze dan wel mee. je komt haar overal in huis tegen, ziet haar zelden bewegen. ze zit tussen zijn in. en ik mis haar. overal. je ziet de bloemenjurk, zomers zoals elke vrouw, verwelken. de kleur vervagen, andere kleuren, bruin vooral verzamelen, egaliseren tot vlekkenjurk, geen wassen weet raad, geen geur weet van verdwijnen, overal bekleeft haar. ze zit daar. maar. dan eens op de rand van het bed, waarvan je vreest dat ze't nooit zal verlaten, tot je op de trap haar weet voor zich uitstaren, of in de gang, smal, haar ogen barstend in't plafond, ze zit daar. maar. vraag je haar, welke vraag dan ook, standaardantwoord, doe ik dan wel. betekende eerst, vlak voor het gebeuren moet, nu, in nietszeggen gehulde ontwijking, zo zie je haar, zelden anders, loop je haar mis."wanneer het mis lopen begon? eerder. eerder weet ik, niet wanneer precies. kunnen we een pauze nemen?""Tuurlijk, geen probleem, koffie? water?""graag"

IT
0 0

onderlicht

1. onderlicht ze zitze zit daarze zit daar inze zit daar in dan ze zit daar in dan welik doe hetdan welin haar plaatszit ze daar in niet gedaanzit ze daar in nietzit ze daar inzit ze daarzit ze ze brakze brak ergensze brak ergens inze brak ergens in wilze brak ergens in wil wel kan ik nietwil welin haar plaatsbrak ze ergens in niet kunnenbrak ze ergens in nietbrak ze ergens inbrak ze ergensbrak ze wil wel zijnikin zittenin brekenin haar in danin dan welin wil welin haar dan wel wil welnietgedaanergenskunnenwil ik haar wel zijn ………………………………………………………………………………………………………....................................... 2. onderlicht pervers nieuwsgierig mag je denken,naar dat gezit van haar, ten dele waar, maar dat breken in,dat breken in, een beloftevol oordniets pervers aan, een gaan-en-staan-belofteeen plaats van tast, verboden in te brekenbetreden op eigen einde van bestaan, wilsverlies,maar op gemene grond, voeten geplant, elkaars gevondenzijn, begrepen wat haar dan wel, wil wel beweegtdaar gaan-en-staan misschien eigen waan toch gekundwant moet niet alles gedaan voor vaarwel gezegdtelkens weer wel gevonden onverdroten telkens nieuw stro dorsentelkens nieuwe oorden, dingen, woorden van hoopplots brutaal bedrieglijk te vindenwil dat haar zijn zeggen? zie het beeld beschimmeld tapijt, mieren, motten, glasscherven, schemerig licht, hoeken bezeikt, waar de kakkerlak verschijnt, braaksel her en der onder wat te vinden viel verstopt, hoop is de drug der wanhopigen, rekt hun bestaan in pijnen uit, een schroefbank kreunend houten pijndof en scherp tegelijk versplinterd scherp in vel gestoken, dof beslagen kop, etterend venijn, vervloek de hoop, en nog, niet haar dan wel wil wel begrepen, haar breken in in een plaats van eigen makelij, verondersteld haar breken uit uit een plaats van eigen makelij, wachten op dan wel wil wel, naast haar plaats staan, wachten, wachten. ................................................................................................................................................................................................... 3. onderlicht 3. is in productie, u kan de richting al raden. preliminiare bevindingen: meticuleus beschenen voeten de gang nagegaan, van zoek naar hoe het kwam, naar vindt van hoe het op te lossen, oplossen is wat het deed in een miasma van hem en haar, wierpen grenzen schaduwen vereend, op't plafond hun nucleair zijn gebrand, niet te scheiden wie is wie, blijft versteend aangerand door't leven aan hunzelf kleven. onderlicht 3. is in productie, hangt van variabelen af, niet in't laboratorium te creëren, bunzenbrander nooit heet genoeg om hoop te verzengen, duikt telkens weer en telkens weer op, reconstitutie, stalen genomen ter preventie, wachten op imminente explosie, dan door deconstructie reconstructie, rapport opgemaakt, voor 't administratief geweten zo geheten zo geschreven dan en toen en verdere feiten voor't nageslacht, conclusie in de vorm van projectie: variabelen te vermijden, resolutie desastreus. onderlicht 3: is in productie, recommendering: wachten.

IT
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen