Jürgen Hoefkens

Gebruikersnaam Jürgen Hoefkens

Teksten

Liefde voor altijd - telkens weer (dichtbundel)

      Liefde voor altijd – telkens weer selectie gedichten   Jürgen Hoefkens                                                                                                                                                     tweede druk – mei 2006   Ó 2006 Borgerhoff & Lamberigts nv, 1780 Wemmel     omslagfoto: Ó 1980 (4WBa/St. Gummaruscollege/Lier) Ó 2004 (Fr. Hoefkens/Arromanches les bains-Calvados-Normandie-FR)     Powered by Proxess.be         Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.                             LIEFDE VOOR ALTIJD – TELKENS WEER         selectie gedichten 1980/2006                           _______________________   Jürgen Hoefkens                                                                                                                                         mijn 10de boekje opgedragen aan allen die ooit goedheid hebben overgedragen     in het bijzonder tgv de 65ste verjaardag van mijn vader                                           Wie een schone fantasie heeft en zijn vondsten sierlijk en aangenaam weet uit te drukken, zal altijd een groot dichter zijn, zelfs als hij niets weet van de regels der dichtkunst.     uit ‘Discours de la méthode’ van René Descartes - 1637                                                                                                                         I. Jeugdgedichten                                                     Kind   Speel maar kind in de wei zo lief het gras blijft eeuwig staan. Roep maar kind niets dat je bindt het leven zal vergaan. Huil maar kind niemand die het erg vindt het zal wel over gaan. Leef maar kind zoek tot je vindt de reden voor je bestaan. Sterf maar kind wordt oud en blind het leven is gedaan.     (juni 1980)           Begrafenis   Traag trekt de stoet voorbij ook de vlag is er weer bij plots de vraag "wie waart gij?" Zwoel en hel in 't zonnelicht vooraan rijdt een zwaar gewicht weet gij soms wie daar ligt? De zwarte pluimen waaien in de wind achteraan een teneergeslagen kind misschien was het wel een vriend? Vele mensen in een zwart gewaad het is alsof de wereld vergaat wie weet wie daar de laan uit gaat? Plots herken je een gezicht nu weet ik wie daar ligt vlug aan 't schrijven dit gedicht.     (juni 1980)         Broechem    Mijn Broechem in 't Kempenland alhier gelegen naast de Netestad Lier hier heb ik mijn hart verloren gelukkig ben ik hier geboren   In de zomer zijt gij 't mooist uw boomgaarden fris getooid uw mensen beginnen weer te leven menigeen heeft in uw koren gelegen wandelend langs uw wegen snuif ik de heerlijkste geuren bewonderend uw schoonheid en wildste kleuren   In de winter zijt gij een schilderij uw boomgaarden liggen er dan verlaten bij 't zijn net witte lakens die uw straten sieren terwijl uw mensen binnen gezellig vieren ' t feest van Kerstmis, toen in Betlehem danken wij de Heer voor ons schone Broechem   (jan. 1981)         Ik droom   Ik droom dat ik eens volwassen zal zijn ik wens dat ik alle landen van de wereld zal verkennen ik droom dat ik ooit zal proeven aards beste wijn ik wens dat ik eens 't mooiste paard zal mennen   Ik denk dat het nog ver van mij weg is maar ik besef: 't is reeds dichtbij ik moet opletten dat ik me niet vergis kind, tiener en volwassene liggen immers op één rij   Het is gebeurd voor ik het weet ik merk het zelfs niet eens ik lach, spot, bid en vergeet ik zeg ook vaker eens iets gemeens   Maar plots sta ik daar dan ik heb aandacht voor een ander ik verbaas me over wat ik allemaal kan een stem binnenin zegt: ik verander   Stilaan word ik volwassen voor ik het besef ben ik oud ik ontmoet dan mensen van alle kleuren en rassen ik wandel rustig door het laatste stukje woud   Ik zal dan terugdenken aan mijn kindertijd dat zal niet makkelijk zijn en mijn stem zal beginnen beven ik zal spreiden mijn armen wijd en zal danken de Heer voor 't schone leven     (febr. 1981)                                     Paris   J’ étais en Paris, c’ était formidable cettes trois journées, c’ était incroyable le métro, c’ était fantastique on entend toujours de la musique Paris est belle avec les escaliers Tour Eiffel et l’Arc de Triomphe éclairé Louvre a volé mon coeur Paris, je reviens tout à l’heure     (april 1981)                     Lucht   Hemelsblauwe diepte spiegelbeeld der zee uw eindeloosheid doet pijn aan de ogen de kracht van uw licht doorbreekt ieders pupillen   Hemelsblauwe diepte spiegelbeeld der zee Sterren als vissen Wolken als rotsen Planeten als keien Wind als de stroming   Hemelsblauwe koepel jij en ik als moeder en kind     (jan. 1982)           Love is a battlefield   Oorlog is de vader van alles een oude spreuk Liefde is het begin van alles een nieuwe gedachte Maar als ik liefde tussen mensen zie dan moet ik aan een slagveld denken   In het dal hakt het voetvolk met bijl en zwaard een vrouw gilt en tiert, tot het weer stil is, ze bedaart Aan de lansen der ridders hangt mensenvlees een man huilt, is alleen, gisteren was de laatste keer dat ze hem prees   De kanonnen bulderen, slagen diepe kraters hun liefde is voorbij, tranen worden stilaan waters Op de heuvels staren de generaals over de wei niets kan nog helpen, nogmaals: het is voorbij   De generaals draaien zich om in een druilerige regen ook de man en de vrouw, hun liefde is voorgoed verdwenen     (febr. 1984)                                             7   7 meisjes in een straat niet ver van de brug water klotsend tegen het beton een meeuw krijst om hulp niet ver van de weide   7 koeien op een zandweg niet ver van de boer   7 meisjes en 7 koeien net als een meeuw boven het water een boer in de wei en inkt uit een pen     (apr. 1984)       Het begin van het einde   Het begint te regenen plassen van bitterheid een diep dal met huilende wolven diep in mij een eindeloze waterval beukt en beukt... "Wie lang muss mein Leidenszeit dauern?" geen bloemen, geen zon, geen klokken meer enkel kanonnen en hopen vlees de mist trekt langzaam nimfen en feeën mee weg van mij er wacht een ontwerelde wereld zin en doel verloren vluchtend voor de regen gelovend en hopend uitkijkend naar de helende handen van de Meester maar het regenen stopt en God draait zich om...     (themagedicht in ‘Wijzer’- Hoger Instituut Wijsbegeerte Leuven - okt. 1986)         Een ijzige zomernacht vol kille eenzaamheid begraaft de hoop die gisteren met de eerste zomerdag reeds voorbij leek en onherstelbaar verloren achter mij, en voor mij vullen de dagen zich met bitterheid en waanzinnige herinneringen ronddolend in m’n geest wetende dat het ooit werkelijkheid was en écht, mooi en eerlijk de overwinning nabij…     (juni 1988)                                             II. Pure romantiek                                                      Jij en ik   Het is nog niet gedaan met ons ik voel dat er nog iets is ik zie je, ik hoor je, soms   Ik weet dat dé dag zal komen ik hoop dat het niet ver meer is je hebt mijn hart voor altijd genomen   Wat is er toch verkeerd gegaan waarom geen woord meer, geen blik het doet altijd pijn, denkend hieraan     (mei 1981)                         Twee   Tweemaal twee verzen netjes op een rij als donkerrode tweelingkersen blozend, net als wij     (maart 1982)                                 Bête    Je t' adore je ris quand je te vois je t' aime, and even more et tu, tu te moques de moi     (mei 1982)                 Nieuwjaarsbrief   Het eerste wat ik dit jaar neerschrijf is ter ere van jou Jij die dit jaar me nog gelukkig kan maken Gij die de dagen minder zwaar maakt Ik weet dat je zal verschijnen, al is het in de donkerste momenten   Komen zal je, want je houdt van mij en je wil me En inderdaad, langer wachten is onzin, de tijd is rijp Wanneer het stortregent doe jij me hopen op een stralende zomer   In het diepste van de nacht ben jij het poollicht De hoop van een blinde tiener, tastend naar geluk Gij zijt mijn dromen, mijn fantasie, mijn gedachten Gij zijt steeds in mij, het ontembare verlangen lief te hebben   (jan. 1983)               Niemand die het ziet het licht in mijn ogen dat opflakkert als je weer daar bent   Niemand die het merkt hoe mijn blik je volgt elke seconde   Niemand, alleen jij en dat is nu precies het wonder     (sept. 1984)                                  If I write down a poem then it is only because of you   Als je bijna bij me bent is er die kracht ik word onstuimig als opgeschrikt wild   Je ogen kastanjebruine diepten geen koele meren des doods maar jonge stormachtige rotsen meedogenloos groeiend naar mij ze dagen me uit, ze grijpen me   Op jouw rotsogen slaan mijn verliefdheidsgolven te pletter     (dec. 1984)                 Niemand kent de pijn die in me rondhost van m’n denken naar m’n hart van m’n benen tot m’n handen tril ik nu van onzekerheid   De weemoed in m’n hart verlamt me ik denk niet meer ik staar naar onvindbare troost nu jij er niet meer bent   Waar is toch je warmte nu het ’s nachts zo koud is m’n hele lichaam schreeuwt naar jou maar m’n lijf valt langzaam stil je luistert niet ondanks dat ik van je hou…     (okt. 1985)               Als mijn ogen de jouwe ontmoeten snel en kort doorheen een storm van drukte en lawaai jij ginder ver ik hier, toch dichtbij dan ben ik weemoedig blij, omdat je me ziet verdriet, omdat ik niet weet hoe en hoe vertel ik jou de woorden van eeuwigheid de taal van eindeloze liefde en eenzaamheid.     (nov. 1988)                 Ik  omknel mijn slaapkussen en geef het vluchtig een zoen omdat jij dat bent Je drukt je hoofd tegen mijn borstkas aan je luistert naar mijn hart, iedere nacht weer mijn borsthaar tintelt van de pret Je lippen verraden de glimlach van een échte vriend voor het leven 's Nachts laat je me nooit alleen,     (verscheen voor het eerst in “’Sorry’ is altijd het moeilijkste woord” - Ó juli 1998)                               De pijn lijkt soms verdwenen geen traan meer om jouw klucht het is je vergeven oprechte vriendschap overleeft maakt me oneindig veel sterker dan jou mensen zien en weten dag in – dag uit om jouw genegenheid kameraadschap en tedere woorden een hart dat schreeuwt en huilt want jij bent lieve vriend voor jezelf nog steeds zinloos op de vlucht     (verscheen in “De lieve vluchteling” - Ó juli 1999)                   Bijna alles zou ik  gaan haten zijn 1999 en mijn ganse bestaan in de voorbije eeuw de oorlogen, de ruzies honger en dictators de schurken, de meedogenlozen hypocrieten en lafaards de gewetenlozen, de egoïsten vrienden die geen vrienden zijn Vrijwel niets zou ik kunnen koesteren van 2000 en al wat daarna nog komt ware het niet dat jij er bent het enige wezen dat ik niet tevergeefs liefheb     (uit “Een rotslecht 2000 toegewenst!” - Ó dec. 1999)           P.40 (genomineerd voor poëziewedstrijd ‘LIEF 2006’ – Stad Hasselt 18.02.2006)       Schoonheid en Troost zijn ze ook voor jou nog van betekenis? Inzicht en Passie het enige wat blijft in onze vlucht voor de zich herhalende sleur? Worden ze nog beleefd als godsgeschenken door een jongen die manhaftig 40 wordt, maar in het plotse besef dat zoveel vervlogen is?       Ieder leeft verder met eigen irreële dromen in zijn onontkoombare, zelfgenoegzame waarheid Lotsverbonden hebt gij toch altijd een stukje gelijk gehad kan nadenken soms waarde- doch nooit zinvol zijn over de Tijd Nimmer vergeefs wanneer ik bad om de Troost van het kunnen hunkeren naar die niet weg te vegen vriendschap en steeds weer te leren: voor idiote fouten geldt geen grote spijt       Misschien is dat het wat ons sterk houdt en recht het gemis niet meer kunnen missen is pijnlijk maar van pure Schoonheid elke levensseconde een verbeten gevecht geen van ons kan het ook al was het maar voor even uit zijn ziel en geweten wissen       Hoor mij nu, veertiger, kletsen als een oen ligt er een kruimel Troost in ons diepste wezen als ietwat lullige, bange, nooit alleen maar eenzame nicht? Ik kan niet anders, ik moet het doen schrijf ik voor jouw er zijn, ooit, mijn allerschoonste gedicht       (aug. 2003)                                                 zijn 42e verjaardag     het klinkt alleszins beter dan het er uitziet want de eeuwige jeugd, zoniet het beste, is voorbij je levensherfst heeft geen spectaculaire verwachtingen meer feilloos verankerd in jouw eigen rare kwiet de fobieën, de angsten, vrijwel niemand die ze ziet  al wat je rest, zelfs de Tijd, is nochtans van mij     hoewel geen enkel moment van glorie, met de dag wranger geen sarcastische genoegdoening die me verblijdt elke minuut meer verdriet, je tronie zo ondeugend rot zeur en verkramp niet langer alles gaat toch kapot toen we begonnen, was het al voorbij   gevoel van koud marmer, de enige die je kilte echt kent telkens mijn wang je portret in de kader sust en innig overdreven aandrukt, ontberend elke kalmte verlang huilend mee naar elk eenzaam moment  in je arduinen armen, kronkelend tussen je vingers van lust dronken van elkaars warmte   is er dan echt niets meer, niets om te koesteren geen zin, geen desem, geen woord, geen kruimel alles ons ontglipt, van spijt zwanger elke seconde banger en maar haastig en maar woekeren gun jezelf de voldoening van rust terwijl ik naar je kijk val en tuimel als mijn duivel     (aug. 2005)                                                                                           Waarom het missen niet meer draaglijk is   mijn gemoed geen god meer kent   stil rouwen met klodders onzin rondom mij   wie is het koppigst, ben ik het of is het de zure wijn?   Het beste is dat ik je nog duizend keer aankijk   en moediger dan ooit recht in je gezicht pis   het zal me blijven smaken m’n lieve vent   de zoete brij van hartpijn         (okt. 2005)                                                                                                   III. de échte stadsdichter                                                       de stadsoplichter   Vijfduizend euro, wablieft? voor Tommeke Lanoye zijn zes gedichten de stadskas wederom verkracht en ontriefd het gaat zo te zien steeds beter met de Antwerpse nichten!   Ik doe het voor de helft van de prijs Drie per dag als ‘t moet, wat wil de stad nog meer? Een zuinig voorstel en verdomd wijs mijn schepen van financiën lacht weer   Vanuit mijn kabinetszetel rijmen en dichten bijna gratis ende voor niks zonder mijn achterste op te lichten !       (verschenen in Gazet v. Antw./Het Nieuwsblad/De Nieuwe Gazet-HLN… 14 dec. 2002)         ODE AAN LEONA   Mijn moeder, mijn moeder waarom hebt gij ons verlaten? uw stad zal niet meer hetzelfde zijn nu wij allen achterblijven met alleen maar venten, gladde praters en meer van dat soort trawanten   Gij Leona gij had nog haar op uw tanden niet altijd een schoon verdiep maar minstens wat applaus op de banken nu resten ons de mannelijke vriendschapsbanden en netwerken zo vervelend eentonig een stadhuis vol met weinig inspirerende klanken   Daar zitten ze nu zonder moeder met een superschepen voor grootse topsporthallen waarvan de cement al verjaard is eer de architect is aangesteld met nog één vrouwtjesschepen voor minisporten tussen de kwijlende tennisballen uitgedost met fraai etui, Thaise sjaal of gouden dasspeld beslist geen kattenpis   Moeder Leona gij exotisch eiland waarop de Sinjoor nooit uitgerust raakt kom toch terug of blijf nog wat koester met de Antwerpenaar uw onverbreekbare band geef er verdorie een lap op in de gemeenteraad laat het alsjeblieft nog eens donderen dat het kraakt   Ons verdriet slaat diepe kraters dit vertrek hebt gij niet verdiend, komaan ség kop op meisje, we houden vast je hand wij willen geen mediathieke mooipraters wij willen Willem weg wees voor altijd koningin van dit wonderschone Antwerpenland !     (uit “De (echte) stadsdichter” – Ó sept. 2003)                 Weerzinwekkend mistige stadsdichters teisteren onverstaanbare ramptoeristen aangevoerd in grote hongerige buiken via baron Delwaides ivoren toren en terminal potsierlijk ontvangen ten schone stadhuize temidden verkommerde jurken en groteske oplichters   Dubieuze Lanoyes en allochtone Nasrianen, langdradige kaaskoppen of minstens toch halve mogen van het zevenkoppige stadsbestuur nooit dichten over o zo vluchtige Monica-miljoenen doch jammeren vanop het imaginaire dak van het nimmer gebouwde Antonis' museum culturele nonsens met hoge drempels en autochtone tranen   Gladde slijmballen verwerven deeltjes van tonnen zwart stadsgeld met een fistfull van nooit meer bepotelde epistels noch door de Sinjoren - noch door Leona op safari weinigen oprecht bezorgd om de verdwenen centen als wenkt de briljante toekomst van nieuw rechts uitdagend hunkerend naar het verse goud voorlopig vast op de bodem van de stroom gekneld     (maart 2005)                                                                                           Zo de stad, zo de dichter   zoo heeft altijd pech met nijlpaardbaby’s fragiel en onmachtig in de stervende stad van te huur staande justitiepaleizen en een dolend college zonder wijzers naar de weg   stad van altijd pech waar enkel zwart nog geliefd is en La Esterella meer dan vijfentachtig geeft op ’t Schoon Verdiep gratis haar versie van een orgasme weg   gemeenteraadsleden met altijd pech schepenen zijn hun steeds weer voor dank zij de geile pers en in het stadhuis het verraderlijke mollenkoor   zo de schepen, zo de oplichter       (okt. 2005)                   En Van Peel degoutant en gespeeld klagen over personeelsleden die er jaren niet waren omdat ze aan de stad niet tellen kunnen   En Pauwels die Groen! lacht nu Vogels haar op de kandidatenlijst versmacht omdat Mieke het onnozel idealisme niet kan stoppen   En Grootjans in de leegte staan blaffen bij brandweer en politie valt er weinig te lachen omdat de burgemeesterbaas zelf alles wil besturen   En Voorhamme de veel te koele slinger tussen onderwijs en jeugd zonder veel getimmer omdat je kinderen niet in kiesvee kan toveren   En Bungeneers de grote leugenaar laat de middenstand in de steek da's zonneklaar omdat verliescijfers nu eenmaal niet liegen   En Pairon koopt braaf nooit meer dure pakken heeft op de duur 't schijt aan alle soorten blauwe zakken omdat excentrieke types op 't stadhuis niet aarden   En Heylen en Van Campenhout op TV maar hijgen nu show en sport belangrijker lijken zodat over hun paard getilde nijlpaarden niets in 't beleid doen lukken   En Delwaide die in Matadi steeds vaker bleit want de VLD is de baron na 2006 liever kwijt omdat 't havenhuis te ver weg van 't stad is gedreven   En Van Wallendael maar zwijgen en stillekes wegkwijnen een heldenrol valt niet met Visa-brokken te lijmen zodat Tuur een wijze is in het college der doofstommen     (dec. 2005)                                                             Ik ben de enige échte stadsdichter     jarenlang m’n broek er versleten     gezwoegd voor d’één na d’andere oplichter     zonder scrupules, zonder geweten     wat ze in ’t jargon noemen ‘een schepen’     elke dag de stadskas wat lichter     dus geen gezever     ik kan het weten         (febr. 2006)                                    IV. Humor                                                             Het zomeruur   Je zal zeggen: de mens is een mooi wezen maar wacht, ik vraag je eerst dit te lezen Bij de mens komt het hierop neer: hij moet ‘hebben’ en steeds meer en meer   In den beginne moest hij het vuur en vele eeuwen later wou hij een zomeruur Waarom ‘zomer’-uur als het al in de lente begint? Heeft men dat nog niet verteld aan ’t nietsvermoedende kind?   Een kind zou zoiets nooit uitvinden ’t heeft wel aandacht voor de spelende winden maar de mensen leven liefst op hun gemak en aan liefde, vrede en nederigheid hebben ze lak   Wordt het niet eens tijd dat hij zich gaat bezinnen in plaats van ook nog de Tijd voor zich te winnen? Zou hij niet beter eens wakker worden en groeien in plaats van met de dierbare Tijd te knoeien?   Mij kan het niet schelen die zomer- en winteruren want God zal zelf wel bepalen hoelang het hier op aarde nog mag duren     (maart 1981)                                               Ruimtehumor   De dag dat het zonlicht niet meer scheen: ’t was God Hij doofde de lamp draaide Zich om en ging heen.     (jan. 1982)                             Gedicht voor een EK-finale   Ooohhh lieve Toldo knappe geile Italiaan keeper van mijn dromen waarom zag ik je niet eerder staan? ’t is te laat om nog naar je toe te komen ik mis je nu al zo pak jij straks even tussendoor m’n penaltietje aan?     (juli 2000)                     Gedicht vol cafétriestigheid   Ik ben per ongeluk geboren en ik wil liefst ook weer per ongeluk gaan niet in een ziekenhuis vol met buisjes en boren maar gewoon al rukkend in de zetel of fris wandelend langs een mooie baan   Ja ooit moet toch eens de druk van de ketel maar ach, het zal me weer niet gegund zijn als het ooit zover komt ’t is net als met hartpijn die bonkt tot in mijn kont   Zelfs één enkele mooie dag voor mij, nee want in de hoek van ’t café zit weer die madam met haar veelst te grote snee     (juli 2000)                 Het leven is te kort   het duurt echt niet lang   smeer dus regelmatig wat krijt aan uw keu   en profiteer er verdorie van!       (de laatste 3 gedichten komen allen uit “Viersel by night” – Ó dec. 2000)                       37   Mijn cardioloog wordt gek ik mag niet meer eten of drinken laat staan roken enkel vijf keer klaarkomen per dag schijnt goed voor ’t hart dat doe ik dan maar met een grote sigaar     Mijn baas wordt gek ik mag niet meer op verlof werken, werken en doordrammen alsof er niks anders is in ’t leven tot ze me ergens vinden doodvallen met een zachte plof? dat doe ik dan maar als het zover is, mij is het om het even     Mijn ‘zogenaamde’ kameraden worden gek ik mocht deze week niet mee naar Tenerife verweesd achterblijven in het parochiecafé plaats bij uitstek waar je wordt belogen en bedrogen van mij mogen ze verzuipen in de zee of verbranden tot zwart roet of ‘t niet aantrekken en wegschrobben met wat Cif? dat doe ik dan maar laat ze verder zever verkopen, ik kan dat even goed     37 worden met een gekke mensheid op mijn gemoed? dat doe ik dan maar!!!     (okt. 2001)                                 voor een 80-jarige groottante       En God verveelde Zichen moest één keer goed geeuwen     En Eva zag één flits voorbij zo’n 80 jaren voor haar leken het wel eeuwen     Mijn God, vroeg Eva, ga eens wat vroeger slapen ik verwacht nog lange, boeiende jaren temidden van mijn dierbaren     En God moest niet één keer meer gapen         (mei 2004)                               Dromen over de liefde komen helaas nooit uit   dat komt door het katholicisme   Jezus kende van de liefde immers geen fluit...     (mei 2005)                                Zondagavondimpressies   Geile rotte hond verdwijn uit m’n ogen triomfeer nooit aan het front narcisme is leuk voor de doden laat m’n ziel met rust draai en wiebel niet zo met je kont     (okt. 2005)                                       ’push’ zegt Laura het meedogenloze ‘wife’ van Bush en George duwt grijnzend op de knop laat tien megaton bommen los boven op Irans fanatiek religieuze top   Opnieuw trillingen tot in Bam aardbevingen komen soms ook uit de lucht ‘attack, attack!’ , net als ik iedereen eraan ijlt Sharon in Jeruzalem met een laatste zucht ‘Nee,’ feliciteren Freya en De Gucht, ‘internationale politiek is geen klucht’   ‘Koffie?’ vraagt Annan tevreden aan Tony Blair en buiten scheren alweer verse Stealths hoog door de Europese ‘air’     (jan. 2006)                                                     V. Recente poëzie                                                                                                               de cirkelende sleur, het gebulder in mijn kop     steeds weer voerend naar die wellustige top     eindeloos hongert, het gehunker     m'n God stop katalyseer de zelfvernietiging of hou er gewoon mee op         (juni 2005)                                                                                                                                                                                                                                             mijn nooit eens vriendelijk  gewezen vriend met je smoel vol venijn het hart vol azijn jij begrijpt het nog altijd niet is je halfkale bol écht te klein? nog elke seconde van de dag die eeuwig stekende pijn kleur toch eens die blik van chagrijn die telkens weer aankomt als een mokerslag en vlucht alsjeblief weg uit de meute mensen die nooit van hun leven er eens in slagen aangenaam te zijn     (juni 2005)                                 (bis)   mijn vriend verdroogd in herinneringen springlevend in de dagelijkse sleur doorboord steeds mijn wonde rottend van het gezeik en 's mensen gezeur kon ik je maar vasthouden teder en met kleur heel even maar want leven is leren sterk alleen te zijn in hoop en vertrouwen ook al doet dat verdomd pijn mijn vriend als het laatste augustuslied weerklinkt     (aug. 2005)                   Ik hou van je   weinigen hebben het ooit echt geweten   omdat ze alleen maar lachten   niet zagen hoe ik weende   moge hun gebeente uiteen rijten   hun vel liters zweten   want ik kon veel van je houden   maar hen nooit vergeven     (sept. 2005)                           Oudjaar   Het dorp was verlaten vannacht temidden wansmakelijk feestgedruis net als ik, mijmerend voor de buis weg zijn de nepkameraden met het mes nog in de hand weg zijn de échte vrienden vaak naar een wazig land het verzacht te weten er is lijden onder elk gedragen kruis beter stil te huilen, alleen thuis vannacht     (1 jan. 2006)                               VI. De uitsmijters van   Tommeke Bavarois                                                     Midzomernacht 2004   O Viersel zonder kathedraal of boerentoren doch immer fris hoewel ongeschoren! In de schaduw van onze kleine stad zonder veel praal doch massa’s pracht zonder knellende ring kunnen we dag na dag ongegeneerd en gewis met torens vol goesting elkander teder liefkozen zeker met midzomernacht!     (uit “Hij was 40 in 2004” – Ó dec. 2004)                     Gedicht tgv verkiezing Paus Ratzinger (gebaseerd op soldatenliedje van Marlène Dietrich)     Unter die Lantärne von das Vatikaan steht der neue - alte Papst mit sein weisse sokskes an Er sagt: Ich spiele hier nun für Sinterklaas und schiesse auf kardinal Arinze den schwartzen haas Auf balkon rufe ich "Sieg Heil" jawohl wiederum "Sieg Heil"     (mei 2005)                             Midzomernacht 2005   O Emblem zonder kathedraal of boerentoren doch in ‘De Tramstatie’ zo velen telkens opnieuw geboren!   In de schaduw van ‘t schone Lier schenkt gij ons massa’s leute en plezier vliegen we er steeds weer in met de zegen van heilige Gommer omwille van die drukke baan onder leiding van noenkel Mil of den Brommer!   genietend van ’t leven z’n pracht altijd wel een lach, soms een traan zeker met midzomernacht!                             Meteen mee (genomineerd voor ‘Huisdichter VRT-Radio1’ - 26.01.2006 en ‘12e. Poëzieprijs C.C. Boontje’ Sint Niklaas – 23.04.2006)         Ik huil elke dag   omdat de mensen zo slecht zijn   en mijn ouders zo zacht   om het gemis aan warmte en gloed   de geur van proper ondergoed     (nov. 2005)                                                                                     Telkens   weer slaat   wat er vroeger was weer   als een vlam omhoog uit   de oude as   Telkens   weer alsof   het nooit geneest blijft   er die pijn bestaan om   wat is geweest   Liefde   voor altijd telkens   weer     Friso   Wiegersma    

Jürgen Hoefkens
0 1

gewoon achterdoor (lotgevallen van een buschauffeur) 11.11.2010

gewoon achterdoor     Ha, ik vernam via mijn geheime bronnen dat U allen dacht dat een buschauffeur de idiote vragen, de naïeve buien en/of verdwaasde opmerkingen van de klanten nooit beu wordt? Had dan maar wat anders gedacht! Mij persoonlijk beginnen de verscheidene opsporingsberichten door de centrale dispatching me behoorlijk de strot uit te komen. Kindjes die verloren lopen of op een verkeerde tram/bus zitten, dat is begrijpelijk. Kindjes die achteloos achtergelaten worden door hun verdwaasde moeders in de grote stinkende stad, dat is begrijpelijk. Daar willen wij uiteraard meteen een duit voor in het zakje doen met onze fantastisch opgeleide en getrainde speurneuzen. Maar bandieten vangen? Nee, sorry, dat is de politie z’n werk! Donderdag 4 november, 5u45. Ter hoogte van het Klein Seminarie in de would-be stad Hoogstraten, onderweg naar de Zundertseweg in Meer (nog steeds zonder eco-toilet!) voor de aanvang van mijn schoolvakantiedienst, weerklinkt plots in de donkere, herfstige ochtend de stem van de dispatching door onze radio. Een bazige stem deze keer. Of ene die slecht gezind is. Of ene die gisteravond niet gemogen heeft. “Oproep aan alle chauffeurs die van Sint Job naar Schoten rijden. Willen jullie allemaal eens goed opletten!” Bij zo’n bazige toon keert m’n maag al om. Maar ik ging wel attenter luisteren want later zou ik daar inderdaad passeren. “Er is een inbreker ontsnapt. Die neemt mogelijk de bus richting Antwerpen. Voldoet aan volgende beschrijving: Iraniër van afkomst, tussen de 20 en 30 jaar, tussen 1 meter 60 en 1 meter 70, dus eerder aan de kleine kant!” Die laatste zin deed me opstandig opveren uit mijn chauffeurszetel die nochtans al een hele tijd kwaadwillig niet meer veert. Aha, mijn 1 meter 68 behoort volgens de mijnheer van de dispatching dus ook ‘eerder aan de kleine kant’??? Zeg dan verdomme ineens dat het om een Iraanse trol gaat! “Hij draagt een zwarte lederen jas en heeft mogelijk een breekijzer bij zich. Als ge die man opmerkt of op uw bus hebt, gelieve dan onmiddellijk de dispatching te verwittigen!” Het schuim kwam me haast letterlijk op de lippen staan. Het is genoeg geweest! Het moet gedaan zijn met die belachelijke opdrachten aan ons adres! Dus, ik druk op de radioknop en roep de dispatching op. Blijkbaar dezelfde norse man aan de andere kant. “Lijn 600. Wagen 102104. Chauffeur Hoefkens. Wij luisteren?” “Een vraagske mijnheer. In verband met dat opsporingsbericht van daarnet. Wat brengt dat op?” “Hoe? Wat bedoelt u chauffeur Hoefkens?” “Wel, wat brengt mij dat op? Krijgen wij daar extra loon voor? Of een premie?” “Ah… bah… nee! Wij vragen gewoon eens uit uw doppen te kijken onderweg, dat hoort bij uw job…” “Sorry, dat dacht ik niet! Ik ben chauffeur. Ik moet klanten van de Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn van punt A naar punt B vervoeren, allereerst op de meest veilige wijze, binnen de kortst mogelijke tijd, alsook met de meest maximaal mogelijke service en kwaliteit. Daar heb ik al genoeg mijn handen én ogen mee vol. Criminelen pakken of losgebroken inbrekers opsporen hoort daar echt niet bij hoor!” “Ja… maar chauffeur Hoefkens, wat wilt ge nu eigenlijk zeggen? Hebt gij die kerel dan misschien al gezien, of wat?” “Tja… misschien. Ik ga u dat echter nu nog niet aan uw oren hangen. Ik wil eerst zekerheid of wij daar extra voor betaald worden, begrijpt u? Ik ga geen bandieten opsporen en op mijn bus vasthouden tot jullie of de politie er zijn als ik daar geen extra loon voor krijg, snapt u? Mag ik u misschien mijn rekeningnummer reeds doorgeven om in voorkomend geval te storten, of hoe gaan we dat regelen?” Oftewel was mijn spreektijd op, ofwel hadden ze zich aan de andere kant in de stinkende stad van miserie opgehangen… maar de radio viel uit en ik vernam urenlang geen kik meer uit dat ding. Inmiddels arriveerde ik aan mijn starthalte in de Zundertseweg in Meer, zonder eco-huisje. Van evenveel miserie ben ik dan maar bij de buren achter de treurwilg naast de gevel gaan zitten kakken… Enkele dagen en enige ritten later. Halte aan het Bouckenbergpark (Oude Bareellei) ter hoogte van de soeks van Marrakech. Een juffra met olijk doch truttig gezichtje vraagt: “Chauffeur, komt u aan de Inno?” “De Inno juffrouw? Waar mag dat wel wezen?” “Awel chauffeur, gewoon achterdoor!” “Nee juffrouw, ik rijd abnormaal rechtdoor vandaag!” Deuren dicht en wegwezen hier! Horden dwaze mensen lopen er weer rond in deze late herfst. Koppijnpilleke innemen! Najaarsdipje. Gewoon eronderdoor…

Jürgen Hoefkens
7 0

de brug (lotgevallen van een buschauffeur) 01.11.2010

de brug       Elke nacht beleef ik het opnieuw. Een weerzinwekkende nachtmerrie is het. De man in het zwart staat met z’n fiets boven op de brug. Hij duwt zich af op de leuning van de afrastering. Hij tuimelt voorover en valt. Met een smak op het asfalt, net naast de dikke witte lijn van de pechstrook… en niemand die de gevarendriehoek reglementair op 100 meter zet !?   In de ‚Campuskrant‘ van de KU Leuven las ik begin dit jaar in de reeks ‚Leven na Leuven‘ straffe praat van journaliste Annemie Struyf: “Ik betreur mijn lange professionele zoektocht niet, want die had zijn nut... Wie zegt dat de studententijd de mooiste van je leven is, heeft ongelijk. Mijn mooiste jaren beleef ik nu, tussen mijn veertigste en vijftigste. Veertig worden vond ik verschrikkelijk maar mijn leven wordt steeds interessanter en leuker. Ik doe mijn job zo graag dat ik nog geen enkele ochtend tegen mijn zin ben opgestaan.”   Frappant hoe ik mezelf hierin herken. Inderdaad, ik haat het gestaag ouder worden want ik denk, ik spreek en ik schrijf jong, ik ben revolutionairder ingesteld dan ooit. Maar mijn leven wordt wel steeds interessanter. En sinds ik buschauffeur ben geworden, ben ik nog geen enkele morgen tegen mijn goesting opgestaan, uitgezonderd de keren dat ik eerst nog wat goesting had… Ik val in herhaling, ik weet het, maar hoe frappant allemaal toch!   Doch, woensdagnamiddag 27 oktober veranderde er mogelijk ietwat in mijn anders nauwelijks te verstoren leventje. Het was om en nabij 16u10. Ik reed met mijn lege bus in de richting van het kleine, vieze, stinkende provinciestadje Antwerpen, over de autosnelweg E34. Ik floot een vrolijk Pavarotti-deuntje en stak ‘en passant’ een al wat ouder vrouwtje in een grijs wagentje voorbij dat blijkbaar een begrenzer had steken op 75 km/u. Daar kon ik natuurlijk niet op blijven toezien daar ik om 16u40 mijn rit moet aanvangen op de Rooseveltplaats, welke men overigens spoedig zal omdopen tot ‘Het chaotische plein der volstrekt dwaze reizigers’. En toen, plots, kreeg ik de brug over de snelweg van Zandhoven naar Halle in mijn tank-op-wielen vizier. Uiterst links, boven de andere rijrichting, stond een persoon en die sprong roerloos naar beneden. Hij viel met het aangezicht op het wegdek en keek met de ongehavende helft in mijn richting terwijl ik met opengesperde ogen en mond van verbazing met mijn voorbijrazend gevaarte een laatste eresaluut leek te brengen. Een mottige ervaring! Niet licht te vergeten. ’s Anderendaags pas vertelde iemand - die het van een schoonbroer bij de brandweer kon weten - dat de man van 45 op slag dood was. Voor de rest niets meer over vernomen. Niets in de kranten, niets op internet, geen geruchten of roemrijke verhalen, geen tongen van roddeltantes, niets meer. Dat doet me pijn. Niet dat ik had kunnen voorkomen of helpen, maar ik wil dan bij zulke gelegenheden wél weten wie die man was, wat dreef hem, wat voor tegenslag maakte hem ziek, wat heeft hij in 45 jaar hier op deze planeet uitgevreten, wie maakte het hem moeilijk, wie hield van deze man??? Want hoe je het ook draait of keert: ‘Alles is liefde’! En dat is trouwens – tot nader bericht – de véél betere, originele versie van de Antwerpse flutfilm ‘Vies van A!’. Het jaarlijks aantal zelfdodingen in Vlaanderen is het tweede hoogste in de ganse Europese Unie dames en heren. En wat trachten onze politici daaraan te verhelpen dacht je. Niets. Nada. Volledig in de lijn van wat ze de afgelopen maanden hebben gedaan. Niets. Nada. Uitgezonderd de federale regering van lopende zaken. Die soupeert de resterende budgetten nu in sneltempo op aan reisjes allerhande naar nietszeggende en nutteloze internationale klimaat- en biodiversiteitsconferenties. Maar denkt u dat ze bruggen bouwen? Een brug naar de andere taalgemeenschappen in dit land? Een brug in Antwerpen? Niets. Nada.Eén ding beginnen mijn medeburgers stilaan te snappen en staat als een brugpaal boven water: politici leren niet uit hun fouten, nooit. Ze blijven liegen, sluiks opereren en de waarheid achterhouden.   De woensdag vóór Allerheiligen sprong een man van een brug. Naar de dood toe. Té vroeg. Met één enkele smak. Weinig smaakvol. Té vreselijk. Ik heb de dood zien toeslaan. Ik heb ‘hem’ met eigen ogen zien intreden. Maar heb ik ‘m zelf gezien? Trouwens, is de dood mannelijk of vrouwelijk? Heb ik een flits waargenomen? Een zielslichtje? Nee. De man met de zwarte kap en met de zeis? Negatief. Iets anders raars opgemerkt? Nada. Rien du knots. Is er nog iets voor die onfortuinlijke man na zijn dood? Ligt er nog een paradijselijke rit – begeleid door blote engeltjes - vol plezier in ’t verschiet voor deze heer? We weten het godverdomme niet. Het énige wat ik op dat moment wist, was dat ik wél nog een rit voor de boeg had. Onder andere met de 620-lijn door Schoten. Langsheen de kakmadammen die altijd zeurend op mijn bus stappen in plaats van er eens voor of onder te springen. Gedaan dus met het plezier! Dát wist ik zeker.

Jürgen Hoefkens
4 0