Marie Jacobs

Gebruikersnaam Marie Jacobs

Teksten

Pistolets op vrijdag

In het midden van de uitgestrekte zaal wacht het buffet geduldig tot de gasten toehappen. Zorgzaam zet een vrouw enkele vazen met gele bloemen tussen de gerechten. Er klinkt zacht geroezemoes, af en toe een onderdrukte lach. Mensen vragen elkaar hoe het gaat. Schouders worden opgehaald. Cava. Zijn gangetje. De grote tafel hoeft niet aan te schuiven bij het buffet. Ze beschikt over haar eigen voedselvoorraad waar de tafelgenoten in stilte van opscheppen. Met gezwollen ogen staren ze naar hun bord. Ze tillen hun gevulde pistolet op en leggen hem weer neer, niet in staat hun mond zo wijd te openen. Ik ben niet welkom aan de grote tafel. Mijn plaats is aan een wankel tafeltje bij zijn collega’s en een koppel dat hij kent van de yogales. We zitten naast de deur naar de gang, het stelt me gerust dat ik maar drie stappen nodig heb om te ontsnappen. Elke keer als iemand de deur opent fladderen onze servetten op alsof ze toch even de aandacht willen trekken naar ons donkere hoekje. “Ga je mee aanschuiven?” De vrouw van het koppel knikt me bemoedigend toe. Ze vraagt zich vast af waarom ik er even verslagen uit zie als de intieme cirkel aan de grote tafel. “Ik weet niet of ik honger heb,” fluister ik. Dat is een leugen. Mijn maag is hol en knort me zachtjes naar het buffet. Ik wil met mijn tanden in een knapperige pistolet happen, ik wil dat de korst aan mijn gehemelte blijft plakken, ik smacht naar het wollige vulsel dat door mijn keel glijdt. Het is jaren geleden dat ik nog een pistolet gegeten heb. Deze kans kan ik niet laten schieten. “Ik kom mee.” We schuiven aan, de vrouw duwt een gigantisch bord in mijn handen. Ik vraag me af of de uitgebluste ogen van de grote tafel me volgen. Hoe voelt het dat ik het voedsel eet dat zij betalen? Misschien moet ik me bescheiden beperken tot één pistolet met een half plakje kaas. Het water stroomt me in de mond. Een laagje zoute boter erbij. Een dikke laag. Ik stel me voor dat de grote tafel rechtstaat, op me afstormt, de pistolet in mijn keel ramt zodat ik langzaam stik terwijl ze me vol afkeer aanstaren.  “Ik begrijp niet dat mensen zoveel kunnen eten op dit soort gelegenheden.” De vrouw van de yogales legt zuinig één pistolet op haar bord naast een verdwaald kerstomaatje en 3 karige blaadjes sla. “Ik ga terug zitten.” Ik knik, overweldigd door de keuze. Een glooiende heuvel kip curry, een fiere berg eiersalade en een Mont Ventoux tonijnsalade waar een zweterige man gretig de top afschept. Voor de vegetariërs is er humus op drie wijzen en iets dat eruitziet als vervallen grijze paté. Een gedistingeerde dame die opvalt in haar fuchsia jurk kijkt aarzelend naar de humus met bieten die ongeveer dezelfde kleur heeft. “Dat is voor de vegetariërs,” fluistert haar gezelschap waarna ze opschrikt en snel verder wandelt.  Drie pistolets pronken op mijn heerlijk grote bord. Alle drie zonder poespas, ik moet niets hebben van zaadjes die eraf vallen en venijnig tussen je tanden kruipen. Een toefje van elk soort beleg geschikt langs de rand van mijn bord. Hopelijk hebben ze alles goed gekoeld. Voedselvergiftigingen na een begrafenis komen frequent voor las ik pas nog in de krant. Misschien zijn begrafenisondernemers blij met wat extra inkomsten en nemen ze niet de moeite de slaatjes te temperaturen. Vandaag maak ik me weinig zorgen, ik ga ervan uit dat de grote tafel elke kruimel persoonlijk gecontroleerd heeft. Met een gerust hart schep ik rauwe groentjes op, ze zijn ongetwijfeld goed gewassen en veilig voor het groeiende wezen in mijn buik.  De boter staat helemaal op het einde van de buffettafel opgesteld. Er slingert een horde begerige gasten rond met hun mes in de aanslag. De margarine staat eenzaam te verkommeren, iedereen wil het echte spul. Wanneer ik eindelijk kan toeslaan schiet zijn buurvrouw me tegen alle regels van de etiquette voorbij en stort zich woest op de boter. Langzaam, tergend langzaam besmeert ze haar pistolets. Ze beitelt een stevige laag op beide kanten. Ik sta daar maar, mijn mes gezakt, mijn bord dat steeds zwaarder aanvoelt. Mijn wangen gloeien, ze hebben vast de kleur van bietenhumus. Het is sterker dan mezelf, ik draai mijn hoofd naar de grote tafel. Daar zitten ze en ze kijken naar mij, hun voedselvoorraad grotendeels onaangeroerd. Mijn bord boordevol. Wie hield er nu echt het meeste van hem? Ik hoor het hen denken. Wie krijgt er nu geen hap door de keel terwijl jij er alleen maar op uit bent te krijgen wat je wil? Ik laat de boter maar voor wat ze is en wankel terug naar mijn tafeltje in de hoek.  Van een hemelse knapperigheid is de korst van de pistolets. De kip curry perfect gekruid, pittig en romig en zacht tegelijkertijd. De kerstomaatjes blozen van zoet genot, ik vraag me af waar ze zo’n smaakbommetjes hebben kunnen vinden in deze tijd van het jaar. De collega’s mompelen zacht dat ze er eens vandoor moeten. Ik steek met mijn mond vol een hand in de lucht. Het koppel blijft glimlachen, hand in hand kijken ze toe hoe ik eet, eet, eet. “Hoe kende jij hem eigenlijk?” doorbreekt de vrouw uiteindelijk de stilte. Ik slik een stapel eiersalade door, ik mis een toefje zwarte peper, een beetje frisse bieslook misschien. Mijn moeder maakte vroeger de perfecte eiersalade op zondagmorgen. “Een vriend van vroeger,” zeg ik. “Sinds hij ziek werd zagen we elkaar niet meer zoveel.” De laatste keer een maand voor zijn dood. Hij was erin geslaagd naar een ontbijtzaak om zijn hoek te wandelen. Ik wilde hem over het kind vertellen maar iets in de breekbaarheid van zijn houding hield me tegen. Hij keek naar zijn granola alsof het kogels waren die zijn luchtpijp zouden doorboren. “Eet dan toch,” zei ik. “Eet dan toch, je moet aansterken.” “Dat zegt mijn vrouw ook de hele tijd,” zei hij vlak. We roerden in onze granola, die langzaam paarsrood kleurde door de bosbessenjam. Ik kletste op het zachtgekookte eitje, het geel traande langs de eierschelp. “Was het niet lekker?” vroeg de serveerster bezorgd toen ze de borden afruimde. “Jawel hoor,” glimlachte ik dapper. “We hebben gewoon geen honger.” Eten voor twee, dat moet ik nu doen. Zelfs vandaag, zeker vandaag nu ik verantwoordelijk ben voor jij die in mij groeit. Ik stel me voor dat je nu net als ik de vertrouwdheid proeft van zondagochtendeten, ook al is het geen zondag vandaag. Je proeft de geruststellende zekerheid dat hoe de week ook verloopt, zondag hetzelfde bord voor je neus staat. ’s Morgens verse pistolets van de bakker, ’s avonds de rest in de oven. Heel de dag rondhangen in de keuken, je vader en moeder die nergens heen moeten en welwillend luisteren naar je verhalen. Kan ik dat ook doen voor jou? Tot je net als ik beslist dat je er genoeg van hebt?  “Breng ik een koffiekoek voor je mee?” vraagt mijn tafelgenote. Ik kijk naar de grote tafel. Ze zitten nog steeds versteend op hun stoel. Ze staren zwijgend naar de toren koffiekoeken in het midden van hun tafel. Ik vraag me af of hun armen lang genoeg zijn om eraan te kunnen. Niemand heeft zin het te proberen. Plots staat zijn vrouw recht. Ze tilt de schaal koffiekoeken op en gaat de tafel rond. Zwijgend nemen jullie er elk één, zijn ouders, zijn zus, zijn kinderen, jullie allemaal. De zaal valt stil en enkele ogenblikken hoor je alleen het getik van haar hakken. Tik, tik, tik. Als ze klaar is dwalen haar ogen door de zaal tot ze blijven hangen bij ons donkere hoekje. Ik laat me zachtjes achteruit zakken in mijn stoel, probeer me schuil te houden achter de vrouw van de yogales. Tik, tik, tik. Haar hakken steken de zaal over, recht op hun doel af. Daar torent ze boven me uit met de schaal koffiekoeken. Langzaam richt ik me weer op uit de duisternis. Ik neem er één met rozijnen.

Marie Jacobs
6 0

Zondvloed

Haar broekspijpen zijn doorweekt. Ze springt over de plassen, of erin, het voetpad stroomt. In Zweden zeggen ze dat er geen slecht weer bestaat, alleen slechte kleding. Ze bedoelen waarschijnlijk niet zomaar de buienradar te vertrouwen en altijd rekening te houden met de zonvloed. Ook als er bij vertrek maar enkele schaapachtige wolkjes te zien zijn. Haar betraande bril wist de wereld uit, ze voelt nattigheid, overal. De regendruppels zijn zo groot als kogels, ze schieten weer omhoog als ze de grond geraakt hebben. Slalommend probeert ze hen te ontwijken. Ze kan toch niet als een verzopen waterkieken aankomen op haar bestemming, haar druipende sporen achterlaten in het gebouw. Rillend van de kou, of van haar strakgespannen zenuwen. Een vogelnest van kroezelend haar op haar hoofd. Is haar mascara waterproof? Kon ze zichzelf maar uitwringen. Straks, of misschien pas morgen, of zaterdag misschien, zal ze lachen om het hele gedoe. Een sterk verhaal voor de kinderen later. Alles heeft ze militaristisch voorbereid, kerend en draaiend voor de spiegel, haar intonatie geoefend bij elk woord, haar armbewegingen juist energiek genoeg. Zonder te maaien. Haar speeksel wegslikken voor ze haar publiek onder spuwt. Misschien kan ze haar publiek besproeien, zich uitschudden als een natte hond. Improviseren. Nooit haar sterkste kant geweest. Een grote paraplu loopt tegen haar. Verontwaardigd scheldt ze tegen het logge ding zonder iets anders te horen dan het onpersoonlijke getik, geraas, gekletter. Iemand grijpt haar hand, leidt haar naar waar ze moet zijn. Dat hoopt ze toch, ze ziet nog altijd niets. Rechtdoorzee stormt ze door de straten. Hier komt ze, jullie omver blazen.

Marie Jacobs
13 0

Een laatste glas

“De wijn is heerlijk.” Hij wiegde het glas en keek hoe de rode druppels weer naar beneden gleden. Exact de goede hoeveelheid tanines. Ze lachte. “Ik dacht wel dat je het hier fijn zou vinden.” Hij bleef naar zijn glas kijken. “Het is lang geleden dat ik nog ergens zo van genoten heb.” Ze kon niet vermoeden hoeveel moeite het hem had gekost vanavond tot hier te komen, zijn nette kleren uit de kast te halen en met haar aan tafel te zitten. Hij had gevreesd dat hij nooit zolang zou kunnen stilzitten en dat hij er zeker niet in zou slagen verschillende gangen naar binnen te werken. Het eten had hem gesmaakt.   Hij had zich laten overtuigen in een zeldzaam moment van melancholie, een vluchtige heimwee naar betere tijden. Of misschien was het gewoon onoplettendheid. Een collega van de boekhouding had hem geblokkeerd aan het kopieerapparaat. De doorgang was te smal om met twee personen te passeren en zijn minder ijverige collega’s zagen dan hun kans schoon om er een praatje te doen. Hij was populair om praatjes mee te doen omdat hij zelden iets vertelde over zichzelf en daarom bekend stond als een goede luisteraar. Zijn collega’s wisten niet dat het hem simpelweg aan interessante levensverhalen ontbrak, en dat je mysteries gemakkelijker in stand houdt door erover te zwijgen.   Zijn collega van de boekhouding had zijn arm uitgestoken en leunde tegen de muur, terwijl hij nog bezig was zijn offertes in te scannen. Hij keek zijn collega aan, die zichzelf met één blaadje koelte toewuifde. “Je kan wel voor hoor, ik ben nog wel even bezig.” “Geen nood. Geen nood. De papiertjes gaan niet lopen.” Zijn collega gaf hem een samenzweerderige knipoog. “Jij bent vrijgezel he.” Hij keek verbaasd op en knikte. Waar ging dit naartoe? Enkele minuten later had hij ingestemd met een blind date met de onderbuurvrouw van Will, die als maatschappelijk assistente werkte en weduwe was. Will had niet verteld dat ze ook zwijgzaam was, of liever dat ze haar antwoorden met zorg koos, dat ze geen woord teveel gebruikte en lang nadacht wanneer hij een vraag stelde. Vreemd genoeg was dat al voldoende om hem zelf aan het praten te krijgen.   “Ben je een wijnkenner?” Ze keek toe hoe hij zijn neus in het glas stak en zijn ogen sloot als hij de dampen opsnoof. Ze wist natuurlijk niet dat het al lang geleden was dat hij op deze manier wijn gedronken had. Hij was een wijnkenner, jazeker. Op zijn veertiende had hij kennisgemaakt met de geneugten van wijn, via zijn nonkels die vonden dat hij oud genoeg was voor enkele glazen. Hij had het een heerlijk gevoel gevonden, een lichtheid in zijn hoofd die langzaam naar boven steeg. Zijn hand werd vaster, zijn stem werd luider, hij maakte een grapje tegen zijn nichtje en ze lachte. Het klonk als gerinkel in zijn oren. Hij heeft nog moeten overgeven in de auto, terwijl zijn moeder zijn nonkels verwenste. Ondertussen had hij de leeftijd van zijn zatte nonkels bereikt en moest hij nooit meer overgeven van wijn. “Ik ben sommelier geweest.” Ze kneep haar ogen tot spleetjes, waardoor er een zachte frons op haar voorhoofd verscheen. “In een vorige leven.” Hij zette zijn glas neer en wuifde met zijn hand, als om aan te tonen hoe weinig het betekend had. Een fase, iets dat voorbij waaide tot hij op zijn plek zat waar hij nu was, in de wereld van de computeronderdelen. Ze bleef zwijgen en hij wist ondertussen dat ze wachtte op meer uitleg. Ze stelde geen vragen, ze wachtte alleen maar. Het was een heerlijkheid om te praten tegen iemand die geen vragen stelde.   “Ik werkte voor een restaurant. Een goed restaurant, het leek wat op deze plek. Je hebt een goede smaak.” Ze beantwoordde zijn glimlach maar ze liet zich niet afleiden van het onderwerp. Het restaurant waar hij werkte. De rust die het uitstraalde, de tafels die ver uit elkaar stonden, zodat je je zelfs niet kon storen aan klierende kinderen. De retrotegels. De muziek die je niet opmerkte maar die je wel mee dronk en at. En de heerlijke wijn, die niet alleen goed smaakte maar die je terug veertien deed voelen en je de moed gaf om iets te proberen dat misschien succes kon hebben. Hij legde zijn hand op haar hand, heel snel en vluchtig. Ze lachte opnieuw. “Waarom ben je gestopt?” Hij tikte zachtjes tegen zijn wijnglas. “Ik kreeg sinusitis en liep voortdurend rond met een verstopte neus. Ik kon niet meer zo goed ruiken als vroeger, en ze hebben me laten gaan.” Het was de eerste keer deze avond dat hij een echte leugen vertelde. Hij was misschien niet volledig open geweest over zijn echtscheiding en de reden waarom zijn kinderen maar één keer per maand op bezoek kwamen. Maar hij had nog niet hoeven liegen tegen haar. Nu had hij deze avond bezoedeld, hij kon geen avond met iemand doorbrengen zonder te liegen. Hij staarde naar zijn glas wijn, het zachte rood dat hem zachtjes leek toe te fluisteren. Kom, kom dichter en verdrink in ons. Hij wilde verdrinken, zich over het glas buigen en wegzinken in het diepe rood.   Hij had aan dit moment gedacht toen hij enkele uren geleden voor de spiegel stond en zich afvroeg wat hij kon doen om zijn haar in model te krijgen. De avonden. Hij kwam de dagen moeilijk door, maar ze waren niets in vergelijking met de avonden. ’s Morgens kon hij zich bedwingen, dan nam hij één glaasje whisky zodat zijn spieren kalmeerden en hij kon doen wat alle normale mensen doen: de deur achter je dichttrekken. Hij vergat nooit zijn tanden twee keer te poetsen en zich te voorzien van pepermuntjes voor het geval hij gebruik maakte van zijn noodvoorraad overdag. Dat was gelukkig zelden nodig, tenzij zijn collega’s hem teveel lastig vielen bij het kopieerapparaat. Wanneer hij ’s avonds in zijn auto stapte en zijn spieren begonnen te tintelen, zijn oogleden begonnen te trillen, kwam er vreemd genoeg ook kalmte over hem. Binnen enkele ogenblikken kon hij zich verliezen. Hij hield het al jaren vol op deze manier. Natuurlijk had zijn huwelijk niet standgehouden, al had hij verschillende keren geprobeerd boven water te blijven. Hij was naar bijeenkomsten geweest, had pillen genomen die zijn geliefde wijn in vergif veranderden, hij was beginnen fitnessen en beginnen roken. Maar zijn drang was sterker geweest dan de liefde voor zijn vrouw. Meestal zag hij het als een mislukking, soms vroeg hij zich af of hij de roes niet gewoon te heerlijk vond.   “Gaat het wel?” Ze keek hem bezorgd aan met ogen die groter leken dan enkele uren geleden. Haar trekken waren langzaam zachter geworden, er was een blos gekomen op haar bleke wangen en haar tanden zagen rood van de wijn. Hij knikte. Hij knikte terwijl hij zijn oogleden voelde trillen en zijn spieren voelde spannen, terwijl er een dun straaltje zweet van zijn oksels naar zijn buik gleed. “Het gaat hoor. Maar het is al laat en we moeten allebei werken morgen, misschien moeten we maar eens…” Zijn adem stokte. Het versterkertje voor zijn  vertrek en de twee glazen wijn bij het eten waren onvoldoende om zijn lichaam te kunnen negeren. Na één avond was de drang weer sterker dan het verlangen om zijn sprankelende tafelgenote beter te leren kennen, haar binnenstebuiten te keren, haar zijn geheimen op te biechten, haar aan te raken. Haar op te drinken. “Zie ik je nog eens?” Hij knikte. “Ja, heel graag. Maar eerst is er iets dat ik moet doen.”

Marie Jacobs
0 0

Eén ding dat werkelijk gelukkig maakt

Toen Sofie haar grootvader na al die tijd terug zag danste hij halfnaakt op een podium en kakelde hij als een kip. Zijn witte magere benen sprongen op een neer, hij wierp zijn hoofd naar achter, kromde zijn hals naar voor en hij bleef kakelen. Hier en daar werd gelachen in de zaal maar de meeste toeschouwers leken niet te weten of ze geamuseerd of gegeneerd moesten zijn door het spektakel. Toen, plots, stond haar grootvader stil en de dansers rondom hem zegen neer op het podium. Hij liep naar de piano aan de rechterkant van het podium. Vijf oude giechelende vrouwen huppelden achter zijn wapperende hemd. Zijn handen bewogen zo snel over de toetsen dat het moeilijk uit te maken was of de pianomuziek door hem of door een geluidsband geproduceerd werd. Toen begon hij te zingen en zijn krakende stem was onmiskenbaar echt. “Ai was happie wen ai het joe.” En de vrouwen zuchtten, fatsoeneerden hun opgestoken kapsels, zwierden met hun rokken. De dansers richten zich langzaam op en tolden om hun as, steeds sneller tot haar grootvader langzaam verdween achter de krioelende lijven.   Na de voorstelling stonden de toeschouwers minutenlang recht en ze joelden telkens haar grootvader schijnbaar onvermoeid weer het podium opliep. Hij leek van de aandacht te genieten, streek telkens door zijn lange witte haren en wuifde naar het publiek. De laatste keer dat hij opkwam werd hij ondersteund door één van de danseressen.   Sofie aarzelde voor de deur van de kelder. De jongen in de vestiaire had haar gezegd dat ze gewoon de trap moest afgaan en het had haar verbaasd hoe makkelijk ze tussen de artiesten kwam. Ze had tot nu toe vooral met de mogelijkheid rekening gehouden dat haar grootvader hermetisch afgesloten zou worden van zijn fans. Sofie zocht haar weg tussen de dansers. Het verbaasde haar hoe anders ze er op het podium uitzagen met lijven die steeds op springen leken te staan en barstten van expressie. Nu waren ze gewoon een groepje tooghangers met te fel opgemaakte gezichten. Ze bestelde een rode wijn en boog zich naar de barman. “Ik zoek Leo.” De barman wees naar een rode leren zetel in de rechterhoek van de kelder. “Hij zit daar.”   Hij leek kleiner en schrieler dan op het podium zoals hij daar alleen op zijn zetel zat terwijl hij van een biertje nipte. Het leek hem niet te deren dat hij geen deel uitmaakte van de geanimeerde gesprekken rondom hem, hij keek stralend en met hoogrode wangen voor zich uit. “Dag Leo.” “Dag meisje, wat vond je van onze voorstelling?” “Goed hoor. Een beetje experimenteel maar goed.” Hij herkent me niet, dacht Sofie. “Vond je dit al experimenteel? Dan had je onze vorige voorstelling moeten zien. Hier hadden we nog een rode draad, de ouderdom waarbij een mens alles verliest behalve zijn creativiteit. We hebben voorstellingen gemaakt waarin we enkel aan het creëren waren, niets aan het vertellen.” Natuurlijk herkent hij me niet. Het is al te lang geleden. “Ik ben het Leo, Sofie.” “Natuurlijk Sofietje, ben je naar onze vorige voorstellingen ook komen kijken?” “Sofie. Je kleindochter. De dochter van je dochter.” “Sofie.” Leo stond op en omhelsde haar. Ze rook zijn zweet en vroeg zich af of hij van hemd veranderd was. Door de dunne stof voelde hij nog magerder dan hij eruit zag. “Sofie mijn schat. Wat ben je een prachtige vrouw geworden.” Hij voelde aan haar haren. “Je bent blonder dan vroeger. De meeste mensen worden donkerder. Is het je natuurlijke kleur?” “Ja hoor. Ik was vroeger ook al blond.” Leo schudde zijn hoofd. “Toch donkerder hoor. Maar misschien komt het door het licht hier.” Hij keek in de bleke TL-lampen en nu pas zag Sofie dat zijn leeftijd sporen achterliet. Zijn magere grote neus en zijn kleine ogen leken diep weggezonken in zijn gezicht. “Niet slecht voor een tachtigjarige he. We hebben veel succes Sofietje, ik ben zelfs naar China geweest.”   Met een zucht plofte Leo opnieuw in zijn zetel. Hij leek in niets meer op de energieke kip op het podium. Leo wenkte een danseres in de buurt, een exotische mooie vrouw met felrode lippenstift en een ster getatoeëerd in haar hals. “Marise. Dit is mijn kleindochter. Wil je ons nog een stoel brengen mijn schat?” Marise scheen in het geheel niet verbaasd dat er opeens een kleindochter opdook en omhelsde Sofie enthousiast. “Je hebt een speciale bompa.” Sofie ging zitten. “We hebben elkaar lang niet gezien.” “Och Sofietje. Ik ben een kunstenaar. Een artiest. Ik heb de wereld rondgereisd. Heb je over me gelezen? De kranten zijn positief over onze voorstelling.” Hij zweeg even. “Hoewel ze in hoofdzaak positief zijn over mijn prestatie. Het thema vonden ze wat vergezocht. Heb je me horen zingen? De vrouwen zijn ontroerd als ik zing. Ze huilen. Allemaal.” Sofie lachte. “Ga je me niet vragen waarom ik hier ben?” “Nee hoor Sofietje. Maar ik ben blij dat je er bent.” Leo legde zijn hand op de hare en kneep er zachtjes in. Nu moest ze het doen. Nu moest ze het vragen. Ze was hier met een specifieke reden gekomen en als ze het niet durfde vragen was ze helemaal voor niets door de regen terug naar de stad gereden, door een sluier van pijnlijke herinneringen waarvan ze dacht dat ze opgelost waren of op zijn minst niet meer pijnlijk. Had ze helemaal voor niets een volledige experimentele dansvoorstelling uitgekeken.   Sofie had eerst geprobeerd haar moeder te overtuigen om mee te gaan. Ze had zich de verzoening voorgesteld, Leo en haar moeder zouden elkaar zien en omhelzen en alle problemen van vroeger zouden oplossen in de euforie van de ontmoeting. Haar moeder vond het een dom idee. Ze had Leo de afgelopen tien jaar niet meer gezien en ze zag niet in waarom dat nu plots moest veranderen omdat ze kanker had gekregen. Haar moeder vond het te belachelijk voor woorden, mensen die kanker kregen en opeens losse eindjes aan elkaar willen knopen. Zichzelf willen terugvinden, boven zichzelf willen uitstijgen. De realiteit willen ontvluchten. “Laat mij maar gewoon blijven waar ik ben. Het is niet omdat ik kanker heb dat ik nu van moderne dans moet houden. Of van mijn vader.” Sofie had gedacht dat de omgekeerde weg misschien wel mogelijk was. Misschien veranderen mensen met kanker niet maar hun familieleden veranderen wel. Sofie had haar job en appartement in de stad achtergelaten om bij haar moeder te zijn. Misschien kon Leo ook wel even stoppen met de wereld rond de reizen.   “Hoe gaat het met je moeder?” Ze moest het nu zeggen. Ze moest het nu zeggen. “Ze woont nog steeds alleen en dat bevalt haar wel. Ik logeer nu een paar maanden bij haar. Misschien kan je ons eens komen opzoeken.” “Lieve meid. Ik zou niets liever willen. Maar het programma. Ik heb een druk programma nog deze maand. Volgende week treden we op in Berlijn. Berlijn is prachtig, ze appreciëren het avontuur. We waren al bekend in Berlijn voor we hier onze eerste recensie krijgen.” “Dat is geweldig.” “Och kind, je weet hoe dat gaat. Mensen vinden me fantastisch maar ik ben oud. Soms denk ik dat ik te oud ben om de wereld rond te reizen. Maar creativiteit laat zich niet temmen, ik kan niet op pensioen gaan. Ik moet blijven acteren, blijven scheppen… Maar waarom komen jullie niet naar de voorstelling zien? We treden hier weer op binnen twee weken. Ik kan tickets klaarleggen op een goede plek. Voor familie zijn er altijd tickets.”   Sofie kneep haar grootvader in zijn hand. “Bedankt Leo. Misschien doen we dat wel. Ik moet er eens vandoor. Nog eens proficiat met de voorstelling. Je was heel goed.” Leo glunderde. “Dag meisje. Je bent een mooie vrouw geworden.” Toen ze beiden opstonden en Leo haar opnieuw omhelsde fluisterde hij haar in het oor: “Vergeet nooit dat er maar één ding is dat werkelijk gelukkig maakt.” Hij liet haar los en klopte op haar schouder, zijn kleine ogen blonken. “Creativiteit.”

Marie Jacobs
0 0
Tip

We maken ons zorgen

Snel snel snel. Waar zijn mijn sleutels? Die verdomde sleutels die er steeds in slagen onder een tijdschrift of tussen vuile borden te belanden. Het lijkt alsof ze een eigen wil hebben en hun bestaansreden is om mijn handtas te ontvluchten. Daar! “Helena?” Waar is mijn dochter? Vijf minuten geleden zat ze nog rustig in de zetel haar strip te lezen. Eén blik op de klok zegt me dat ik toen had moeten vertrekken om haar op tijd bij haar juf af te leveren. Haar juf. Ik ben nooit een fan geweest van kleuterjuffen, dat toontje waarop ze zowel tegen hun kleuters als tegen de ouders spreken, alsof de hele wereld bestaat uit mensen die duidelijke instructies nodig hebben. Die alleen een boodschap verstaan als elk woord met nadruk wordt uitgesproken. Ik geef toe dat juf Eva anders is, ze is lief tegen de kinderen en waarschijnlijk streng als het moet. Ze doet normaal tegen de ouders. Helena heeft haar graag. Ze veroordeelt me niet en net daarom haat ik het haar telkens teleur te stellen.   “Helena?” Waar is mijn kind? Ze is er zo goed in te verdwijnen. In de winkel als je even haar hand loslaat. Knuffelend met een vreemde hond als je vijf seconden de andere kant op kijkt. Naar haar kamer als de ruzies tussen mij en Thierry ontploften en we vergaten dat ze er was. Ik kon juf Eva natuurlijk niet blijven teleurstellen. Nadat ik Helena zeven keer laattijdig had afgeleverd bij de klas, waarvan twee keer met spaghetti in haar haren. Nadat ik vier keer haar boterhammen ’s avonds op het aanrecht zag staan en ze me fier vertelde dat juf Eva ervoor gezorgd had dat ze toch kon eten. Dat de boterhammen die juf Eva voor haar maakte lekkerder waren dan de mijne. Nadat ik een speelplaats vol prinsessen, draken en tijgers zag en besefte dat ik vergeten was voor Helena een kostuum te kopen (ik had het je nochtans gevraagd mama). Toen liet de verdraagzame juf me weten dat ik de volgende dag verwacht werd voor een multidisciplinair overleg rond mijn dochter.   Zou ze in de tuin geglipt zijn? Soms wilt ze voor school nog even afscheid nemen van haar konijn Matilde, een schattig dwergkonijntje dat na enkele weken uitgroeide tot een Vlaamse reus. Ik heb Thierry vaak gesmeekt het hok groter te maken maar nu ben ik ook voor taken waar enige handigheid en ruimtelijk inzicht voor nodig is op mezelf aangewezen.   Ik was bloednerveus voor het overleg. Een uur heb ik voor de spiegel gestaan, mijn outfits vergeleken en me afgevraagd wat het beste paste bij een goedbedoelde moeder die de boel misschien een beetje te ver had laten komen. “Ga zitten mevrouw Lambrechts.” Ik telde vijf gezichten die me ernstig en begripvol aankeken. Na het rondje functieomschrijvingen (wat is in hemelsnaam het verschil tussen een psychopedagogisch medewerker en een leerlingenbegeleider?) stak ik meteen van wal. “Ik weet het, ik ben de afgelopen periode niet de meest zorgzame moeder geweest. Ik sta er alleen voor na mijn scheiding en ik krijg het allemaal nog niet goed georganiseerd. Vroeger hielp mijn moeder mee, maar ze is aan het revalideren na een heupoperatie.” Vier gezichten keken me vragend aan. Juf Eva schoof heen en weer op haar stoel. “Ik had het nog niet vermeld, maar het is inderdaad wel eens gebeurd dat Helena te laat op school kwam.” “Hoe vaak?” De Directrice, een magere vrouw met een natuurlijke neerbuigendheid richtte zich tot Eva. “Euh. Zes keer denk ik.” Er ging een zucht door het groepje. De Directrice schudde haar hoofd. “Dat is inderdaad niet zo best mevrouw Lambrechts, maar we zijn hier om een andere reden bijeen gekomen. We maken ons zorgen.”   Ze is niet bij haar konijn. “Helena? Helena?” Het is nog koud buiten maar de warmte kondigt zich al aan in de staalblauwe hemel. Doe ik haar een jasje aan of niet? Wat is het toch met kinderen dat simpele keuzes zo moeilijk worden? “Dochter kwijt?” Yvonne, onze joviale maar nieuwsgierige buurvrouw, tuurt door de haag. Het is vast geen toeval dat ze zo vroeg al buiten rondloopt. “Ach ja, kinderen, je weet hoe ze zijn.” “Als ze ergens naartoe willen zijn ze weg. Ze denken dat hun ouders wel weten waar ze zijn.” “Ze denken dat we hen altijd wel zullen vinden.” Yvonne knikt. “Het kind heeft veel meegemaakt natuurlijk.” Ik huiver en loop terug naar binnen. Wat heeft dat er nu weer mee te maken? Mijn kind heeft zich altijd normaal gedragen en plots is alles anders, want het heeft veel meegemaakt.   “Kijk mevrouw Lambrechts,” de Psychologe neemt nu het woord alsof er op voorhand een script is afgesproken – hoe brengen we het slechte nieuws op een empathische maar toch duidelijke manier, dat de chaotische moeder beseft dat het echt wel menens is. “We hebben er begrip voor dat u momenteel door een moeilijke periode gaat. We weten dat u het welzijn van uw kind altijd op de eerste plaats zet en alles doet wat binnen uw mogelijkheden ligt om haar leven verder zo normaal mogelijk te laten verlopen.” Ik knik een beetje beschaamd, voel een traan prikken, wat zou het een opluchting zijn te janken nu, gewoon te janken en te schreeuwen dat het allemaal niet waar is. Ik weet gewoon niet of het waar is. “Helena mist haar vader.” Ik open mijn mond maar voor ik iets kan zeggen herpakt de Psychologe zich. “We weten dat hij niet de biologische vader is en dat hij geen aansprak op haar maakt. Maar ze mist hem.”   Het was een opluchting geweest hem aan de deur zetten. Zo vanzelfsprekend hij in ons leven gegleden is, zo makkelijk was het na alle ruzies, verwijten en dagelijkse sleur hem uit het mijne te zetten. En uit dat van Helena, dacht ik. “Liefje?” Daar zit ze terug in de zetel met dezelfde strip. “We moeten vertrekken mama, ik ga weeral te laat zijn. Kijk, ik heb mijn boterhammen al zelf gepakt.” Juist, die boterhammen die al sinds gisterenavond op de frigo in de kelder staan omdat ik dacht dat het me beter zou lukken eraan te denken als ik ze ’s morgens niet meer moet smeren. “Kom, ik breng je naar school.”

Marie Jacobs
0 1

De Villa

Ik keek door het raam naar buiten en verschool me achter het gordijn aan de rechterkant zodat ik een goed zicht had op de voordeur van mijn overbuurman. Ze was er weer. Een jong meisje met lichtblonde haren. We dachten althans dat ze jong was omdat ze steeds een jeansvestje met bont droeg ook nu de temperaturen het vriespunt naderden. Ze belde aan en begon meteen daarna op de deur te bonken alsof ze al verwachtte dat niemand zou reageren op de bel. Toen dat geen effect had liep ze naar de ramen en probeerde binnen te turen hoewel de donkergroene gordijnen weinig inkijk boden. Ze tikte op de ramen, eerst zachtjes en geleidelijk harder tot ik het getik zelfs bij mij in de woonkamer leek te horen. Geen reactie.   Zoals de vorige keren liep ze naar het poortje aan de linkerkant van het huis. Ik moest mijn positie een beetje veranderen om te zien wat ze deed. Ze stak haar handen door het hek om de hond te aaien die telkens wanneer er aan de voorkant van het huis beweging was de tuin instormde. Ik vertelde het gisteren nog aan Arlene, mijn zus en linkerbuurvrouw die mee de situatie opvolgde. “De achterdeur is open want het beest zit soms binnen en soms buiten.” Arlene schudde meewarig haar hoofd. “Hopelijk geeft hij het arme beest nog te eten.” “Dan moet hij wel genoeg hondenvoer in huis hebben, het is ongeveer drie weken geleden sinds hij de laatste keer buiten is geweest.” “Zou hij eten aan huis laten bezorgen? Dat kan tegenwoordig, je hoeft de deur niet meer uit om te overleven.” Ik schudde mijn hoofd. “Ik heb niemand zien stoppen bij hem. Ik sprak gisteren nog met Geertje en zij heeft ook niets gezien. De enige die langskomt is dat jong meisje.” “Zijn jullie over dat blondje bezig?” Bert, de man van Arlene, schrijnwerker op rust, voegde zich bij het gesprek. “Wie zou ze zijn?” “Zijn dochter? Kleindochter?” “Minnares?” Arlene zuchtte. “Ze is veel en veel te jong voor hem.” “Jonge meisjes beginnen soms iets met oudere mannen. Hij zal wel geld hebben als hij zo’n villa kan kopen.” “En hij is niet getrouwd.” “Denken we.” We staarden naar het huis aan de overkant en herhaalden onze eerdere verzuchting. “Eigenlijk weten we niets van hem.”   Het meisje maakte aanstalten terug naar haar auto te lopen. Ze bleef minder lang dan de vorige keren. Toen bedacht ze zich en liep ze terug naar de voordeur. Ze keek in het zakje dat ze drie dagen geleden achtergelaten had en dat sindsdien onaangeroerd was blijven staan. Ze haalde er een plastic potje uit, gevuld met een groene vloeistof. Waarschijnlijk soep. Geertje had gelijk. Het meisje opende de pot en rook eraan. Ze zette hem terug. De soep zou nog wel goed zijn, het was koud geweest de afgelopen dagen. Ik twijfelde even om haar tegen te houden toen ze naar de auto liep maar zoals het me wel vaker verging de laatste tijd waren mijn handelingen te traag voor mijn gedachten.   Ik keek naar het grote witte huis aan de overkant, de blauwe ramen en deuren, de torentjes op het dak. Vanaf het begin dat ik in deze straat woonde vond ik dat de villa niet paste in ons straatbeeld. We waren een straat met degelijke rijhuizen, met een klein voortuintje en witte balken boven de deuren. Verderop voorbij de bloembakken stonden enkele belle-étages en de eerste nieuwbouwwoningen doken op. Hoe moeilijk ik het ook had met het verdwijnen van braakliggende grond en de zielloosheid van vierkante blokken, ik had een grotere hekel aan de eenzame villa vlak over ons huis die zich samen met haar bewoners ver verheven waande boven het rijhuizenvolk. Mijn vrouw begreep mijn afkeer niet, ze vond de villa “lieflijk” en zocht contact met het gezin dat er toen woonde. Onze jongens sloten vriendschap met de kinderen van de overburen en tijdens zomerse weekenddagen hoorde ik hen allemaal plonzen en plezier maken in het zwembad aan de overkant. Een enkele keer gingen we in op een uitnodiging van de overburen om in hun tuin te komen aperitieven, meestal na herhaaldelijk aandringen van mijn vrouw. Ik klaagde achteraf dat ik ook de achterkant van de villa aanmatigend vond, met de grote veranda en de stenen leeuwtjes op het terras. Mijn vrouw begreep het niet, net zoals ze niet begreep dat ik geen zin had om mijn zuster Arlene en haar slome man Bert aan te moedigen in het huis naast ons te komen wonen toen het door de scheiding van zijn bewoners snel verkocht moest worden. Achteraf biechtte mijn vrouw me op dat ze hen zelf getelefoneerd had om over het interessante aanbod te vertellen. We hadden ruzie. Het speet me achteraf dat ik Arlene een bemoeizuchtige, opdringerige en oppervlakkige vrouw had genoemd. De dingen die ik tegen mijn vrouw geroepen had speten me nog meer.   De bel ging. Arlene. Ze had een rode blos op haar wangen en hijgde een beetje. Vermoedelijk had ze zich na het verdwijnen van de blondine meteen naar hier gehaast. “Ik heb erover nagedacht en ik vind dat we haar moeten betrekken.” Ze knikte met haar kin naar het nieuwbouwhuis rechts van de overbuurman waar Selena woonde, een alleenstaande moeder met twee veel te luidruchtige puberkinderen. “Vind je dat echt?” Selena, mijn rechteroverbuurvrouw en de linkerbuurvrouw van de vermiste overbuurman, woonde hier ondertussen enkele jaren. In al die tijd waren we niet verder gekomen dan een sporadische goedemorgen als ze naar haar werk vertrok en ik de vuilnisbakken binnen zette. Zelfs onverzettelijke Arlene had niet meer bereikt dan enkele korte gesprekjes waaruit we wisten dat Selena gescheiden was, een baan bij de bank had en dat haar oudste dochter geboren was met vliezen tussen haar teentjes. We wisten meer van Selena dan van de overbuurman maar ook niet veel meer. Zou zij meer weten dan wij? Arlene leek mijn gedachten te raden. “Ze ziet meer dan wij. Ze heeft grote ramen aan de zijkant. Misschien weet ze of hij nog leeft.” “Oké dan.” “Heeft de politie je nog iets laten weten?” Ik schudde mijn hoofd. “De politie heeft blijkbaar belangrijkere dingen te doen dan een persoon in nood te helpen. Zolang er geen aanwijzingen zijn dat hij in gevaar zijn doen ze niets. De agent zei dat ze hem nog eens zouden telefoneren of komen aanbellen.” Arlene rolde verontwaardigd met haar ogen. “Precies of wij dat al niet verschillende keren geprobeerd hebben. Geertje vertelde me dat ze uit de gleuf van de brievenbus een enorm pak post heeft gehaald, de postbode kreeg er niets meer bij.” “En die hond dan.” “Arm beest.” “Goed. Ik maak er werk van.” Arlene knikte nogmaals naar het huis van Selena. “Broertje, hou je goed.” “Het lukt wel hoor.” “Je weet dat je kerstavond gerust bij ons mag vieren?” Ik glimlachte dapper. “Je weet dat ik nooit iets om kerst gegeven heb. En op kerstdag komen  de jongens.” Arlene gaf me een kus op de wang waarbij ik haar vertrouwde patchouligeur rook.   Ondanks mijn oorspronkelijke reserves had ik moeten erkennen dat Arlene en Bert goed zijn geweest voor me. Ze waren goed voor me toen mijn vrouw me tijdens de laatste ruzie verweet te negatief te zijn en ze waren goed toen ze vertrok. Ze waren goed voor me toen we in alle vriendschap besloten dat de jongens beter bij haar konden wonen. Ze waren goed voor me toen General Motors me met vervroegd pensioen stuurde en toen het nadien nooit bij me opkwam iets anders te proberen in het leven. Ze waren kortom wat ik nooit van hen verwacht had.   Ik vroeg me af of ik nogmaals bij de overbuurman zou checken maar ik begreep dat het zinloos zou zijn. Als hij de deur niet opendeed voor een jong blondje zou hij zeker geen zin hebben om mij binnen te laten. Ik overtuigde mezelf dat we er goed aan deden om ons vast te bijten in de zaak. Bezorgdheid is nog iets anders dan bemoeizucht en tegenwoordig las je verhalen in de krant over overledenen die pas weken later in hun eigen lijkvocht werden teruggevonden. Hoe zou dat afstralen op onze buurt? Alsof we te onverschillig waren om ons zorgen te maken over een man die al drie weken geen teken van leven gaf. Toen het donker begon te worden keek ik, voor ik mijn gordijnen sloot, uit gewoonte nog één keer naar het huis aan de overkant. Geen licht en geen beweging. Wat zou er met onze overbuurman aan de hand zijn? Zou hij ongelukkig gevallen zijn? Of was hij met de noorderzon vertrokken? De laatste keer dat ik hem groette op straat schrok hij zo hard dat zijn sleutels uit zijn handen vielen. Hij trilde toen hij ze probeerde op te rapen. Geen normaal mens zou zo schrikken van een vriendelijke groet tenzij er iets hem op de hielen zit. Volgens Arlene stonk hij de laatste tijd naar alcohol en opgedroogde urine.   Ik keek naar de lege kerstboom en bedacht me dat het nu echt tijd was om hem te versieren voor de jongens overmorgen zouden komen. Wat zou ik klaarmaken? Nadat mijn vrouw vertrokken was leefde ik maanden van afhaalchinees en de maaltijden die Arlene me voorschotelde. Na mijn pensionering en een zee van lege dagen voor me had ik mezelf leren koken met het boek van de Boerinnenbond. Ik hield me minutieus aan de instructies en zorgde ervoor een weegschaal en een maatbeker bij de hand te hebben. Later leerde ik de recepten en hoeveelheden aanpassen aan mijn voorkeuren. Nog later voelde ik op voorhand wat er niet zou kloppen. Voor de jongens speelde ik altijd op veilig en maakte ik iets dat ik eerst getest had. In het begin waren ze vooral verbaasd dat ik kookte, nu gaven ze me op voorhand verzoekjes door. Niets maakte me de afgelopen periode gelukkiger dan een SMS waarin ze vroegen of ik nog eens coq-au-vin met krieltjes wilde maken als ze zondag kwamen. Ik was iets opgewekter terwijl ik de kerstballen op tafel uitstalde. Mijn vrouw was in het kader van haar nieuwe start zo lief geweest al het kerstgerief bij mij te laten liggen. Ik vroeg me af welke kleuren bij elkaar zouden passen. Rood en paars? Wit en paars? Kerstengeltjes erbij?   Toen ik de volgende ochtend terugkwam van de bakker liep ik voorbij de villa. Ik belde aan, klopte op de ramen zonder te verwachten reactie te krijgen. De pot soep stond nog onaangeroerd voor de deur. Opeens begon me te dagen dat er iets niet klopte. Wat klopte er niet? Ik belde nog eens aan. Absolute stilte. Stilte. Danig overstuur belde ik aan bij Arlene en Bert. “Broertje.” Arlene zag er gespannen uit zoals steeds wanneer haar troep kinderen en kleinkinderen over de vloer moesten komen. “De hond blaft niet meer.” Arlene sloeg haar handen voor haar mond. Ik zag in haar ooghoek iets blinken. “Arm beest.” “Arm beest.” “Weet je zeker..?” “Ik ben ok. Goed vieren nog.” Ik liep weg voor ze de deur gesloten had.   In de namiddag, nadat ik de kerstboom verder versierd had, met een Triple Westmalle in de zetel plofte en aan de hond dacht, ging de bel opnieuw. Ik zuchtte, vreesde dat één van de opdringerige kinderen van Arlene alsnog zou proberen me te overtuigen kerstavond bij hen door te brengen en besloot dan toch maar open te doen. Selena. Van dichtbij zag ze er ouder uit dan ik me voorgesteld had, al had ze prettige rimpeltjes rond haar ogen en volle vragende lippen. “Sorry dat ik stoor.” “Geen probleem hoor, kom gerust binnen.” “Nee nee. Ik wil niet storen. En ik wil je vloer niet vuilmaken.” Ze wees naar haar bemodderde laarzen. Nu was ik inderdaad gevoelig voor vuile schoenen op de parket maar mijn nieuwsgierigheid naar wat ze te zeggen had was groter. Ik probeerde kordaat te klinken. “Kom binnen.”   Even later zaten we zwijgend en een beetje ongemakkelijk tegenover elkaar in de keuken nadat ik koffie had gezet voor haar. Ze had me zelf moeten uitleggen hoe het Senseo-apparaat werkte dat de jongens me vorige kerst gegeven hadden. “Het spijt me, ik ben uit gewoonte altijd filterkoffie blijven drinken.” “Niets mis met filterkoffie. Senseo is wat overroepen.” “Heb je liever filterkoffie?” Ze schudde haar hoofd. “Nee natuurlijk niet, het smaakt. Doe geen moeite. Sorry dat ik hier kom binnenvallen maar ik heb nieuws over Dirk. Ik weet dat je zus vandaag een kerstfeestje heeft en wilde haar niet storen.” Dirk dus. Ze wist inderdaad meer dan wij. “Oké,” zei ik, “Arlene en ik willen ons niet moeien met de levens van anderen maar we maakten ons zorgen. Je hoort zoveel tegenwoordig.” “Ik vind het mooi dat jullie zo begaan zijn met hem. Eerlijk gezegd schaamde ik me zelf een beetje dat het me niet opgevallen was dat ik hem niet meer tegenkwam op straat.” Ik wuifde haar opmerking weg. “We weten allemaal dat je hard werkt. Het kan niet eenvoudig zijn om een baan te combineren met 2 pubers en er alleen voor te staan.” Ze knikte. “Jouw jongens zijn iets ouder zeker?” “Klopt, ze studeren al voort.” Ik voelde me trots en veilig zoals steeds als ik iets over de jongens kon zeggen. Maar ik herpakte me en bracht ons weer bij de les. “Dirk dus.” “Mijn ex-man kent de zus van Dirk. Ik heb hem gevraagd haar even te bellen. Ze blijken al twee jaar geen contact meer te hebben. Allebei te koppig om hun laatste ruzie bij te leggen. Dirk was ziek en hij weigerde zich verder te laten behandelen. Gelooft niet in dokters. Zijn zus kon het niet meer aanzien.” Dat was nieuwe info. “En hij drinkt.” Dat dan weer niet. “Er komt vaak een jong meisje bij hem aan de deur.” “Zijn zus wist het niet zeker maar ze dacht dat het zijn petekind kon zijn.” “Toch nog iemand die wakker ligt van de man.” Selena aarzelde. “Om eerlijk te zijn heb ik hem altijd een beetje raar gevonden. Een beetje griezelig.” “Dat komt omdat we zo weinig van hem weten. Wat we niet kennen vinden we altijd een beetje griezelig.”   Selena rommelde in haar handtas en vloekte zachtjes. “Verdorie, ik vind hem niet.” “Wat niet?” “Aha.” Ze viste iets op uit haar handtas en legde een platte grijze sleutel op tafel.   “Van zijn zus. Ik wilde niet alleen binnengaan. En ik wilde mijn kinderen niet meenemen, want wie weet…” “Wat treffen we aan.” Ze keek me verontschuldigend aan. Ik ademde diep in. Ik wilde hier graag bij betrokken worden maar had me alleen nooit afgevraagd hoe graag. Wilde iemand echt wel weten wat er zich in de witte villa afspeelde? “De hond blaft niet meer. Laten we meteen gaan kijken.” Selena knikte en we liepen naar het huis aan de overkant.

Marie Jacobs
0 1
Tip

Wintergroenten

“Hoe was je dag schat?” Hij keek pas op van de krant toen ze geen antwoord gaf. “Ging wel. Ik ga koken.” “Oké liefje, ik zal wel afwassen.” Hij bladerde verder, doelgericht op zoek naar de actualiteit die hij morgen met zijn leerlingen kon bespreken. Fred geloofde in het hier en nu. Als je geschiedenis wilt aanleren moet je het verleden kaderen met voorbeelden uit het heden. De leerlingen een venster geven op wat zich afspeelt in de wereld. Fred stond dan ook op met kwaliteitskrant nummer één, als hij thuis was las hij kwaliteitskrant nummer twee en na het eten keek hij naar het nieuws en duidingsprogramma nummer één. Nadat zij was gaan slapen keek hij naar duidingsprogramma nummer twee, waarvan elke avond flarden tot de slaapkamer doordrongen. Nu ze een jaar samenwoonden hielpen de stille gesprekken in de verte haar de slaap te vatten. Ze deed de deur van de keuken zachtjes achter zich dicht en wreef in haar ogen. Ze voelde haar lenzen schuiven achter haar oogleden en wist dat haar knokkels zwart zouden worden van de mascara, maar ze kon niet stoppen met wrijven. Het gaf haar vermoeide, jeukende ogen een genot dat ze soms het hoogtepunt van haar dag vond. Na de wrijfsessie maakte ze haar ogen schoon met een watje, haalde haar lenzen eruit en zette haar bril op. Het was haar eigen ritueel om de werkdag van haar te laten afglijden. De laatste tijd leek het echter zijn effect te missen en voelde ze hoe het gewicht van haar bril op haar neusvleugels drukte. Ze opende de koelkast en vroeg zich af wat ze zou klaarmaken. Ze rommelde tussen de groenten die zij en Fred elke week trouw afhaalden op de plukboerderij. Groenten van het seizoen. In de winter wilde het zeggen dat ze konden afwisselen tussen witloof, spruitjes en allerhande knollen of kolen. Ze verlangde naar een frisse aubergine, een knapperige paprika of – hemels – een risotto met groene asperges. Maar Fred was niet alleen bezig met de geschiedenis van de wereld maar ook met het voortbestaan ervan en hij zou het niet nalaten haar een schuldgevoel aan te praten omdat zij de aarde belastte met exotisch geïmporteerde groentjes. Ze sneed de witloof en opende een zak chips. Fred had een chipsverslaving waardoor hij principieel zelf geen zakken wilde openen. Geopende zakken waarbij het risico bestond dat de chips zijn krokante beet zou verliezen gaven hem een gerechtvaardige reden om de zak helemaal leeg te eten. Op zo’n momenten hoorde ze hem de hele avond kraken en knisperen. Vroeger vond ze het schattig, liet ze hem smeken en bidden om toch nog een zakje open te maken, of er eentje te halen in de nachtwinkel. Dan speelde ze het bezorgde lief dat hem niet op het slechte pad wilde zetten. Ze bleef onverbiddelijk tot hij haar kuste – nooit was er iemand die haar zo goed kuste, die haar eerst naar adem deed happen voor hij speels in haar lip beet en dan met een tedere kracht zijn tong gebruikte. Hij kuste haar nu vooral wanneer hij zin had om te vrijen. En zij deed nieuwe zakken chips achteloos open zonder dat hij nog hoefde te smeken. Hij had gevraagd hoe haar dag geweest was. Had ze echt moeten antwoorden zoals ze vroeger deed? Bij hem aan tafel gaan zitten, haar ellebogen op zijn krant zetten en beginnen vertellen. Ze dacht vaak dat het beter was dat ze zweeg. Ze wilde niet in herhaling blijven vallen: dezelfde frustraties waar ze nooit iets aan deed en waar hij elke keer serieus op inging, dezelfde grappige anekdotes, dezelfde mijmeringen. Daarna luisterde ze naar hem. De domme antwoorden van zijn leerlingen, de vakidioten tussen zijn collega’s. Hoe hij zelf niet veel beter was met zijn actualiteitsobsessie, hoe hij eigenlijk helemaal niet altijd geloofde dat geschiedenis of het heden of de wereld van enig belang waren voor zijn leerlingen. Terwijl ze mayonaise door de witloof schepte, dacht ze dat ze misschien op die momenten het meest hield van Fred. Hij deed standvastig elke dag wat hij moest doen met een overgave en discipline waar zij enkel jaloers op kon zijn. Maar hij wist tegelijkertijd dat het maar bezigheid was, dat niets echt belangrijk was. Zij kon het niet. Ze wilde geloven dat haar inspanningen en eigen karakter het verschil konden maken ook al moest ze er ’s nachts van wakker liggen. Ze wilde geloven dat een relatie niet zomaar voortkabbelt. Dat je moet blijven praten, ook wanneer het over niets meer gaat. Moet blijven kussen, ook wanneer zijn tong tussen je lippen je lang niet zoveel meer doet. En toch waren er avonden waarop ze liever elders wilde zijn dan in zijn witte keuken tussen zijn chips en zijn wintergroenten. Fred klopte zacht op de deur, hij kwam achter haar staan en kuste haar in haar nek. “Je hebt weer in je ogen gewreven.” Ze schudde geïrriteerd haar hoofd. “Hoe kan jij dat nu weten?” Fred lachte. “Ze zien een beetje rood. En je wrijft altijd in je ogen als je thuiskomt.” “Jij leest altijd de krant als je thuiskomt.” “Jij begint altijd meteen groenten te snijden als je thuiskomt.” “Nu hou je me van mijn werk.” Ze gaf hem een duw en kruidde de witloof af met de gigantische pepermolen die ze van haar schoonmoeder cadeau had gegeven. “Gaan wij ooit in één mensenleven zoveel peper eten?” Fred keek haar aan met die berustende blik van hem. “Liefje, ik moet je iets bekennen.” Ze stopte met aan de pepermolen te draaien en keek hem aan. Ze had dit soort woorden wel vaker gehoord of uitgesproken in een relatie, meestal op het moment waarop ze zich voelde zoals nu, waarop ze zich afvroeg waar ze gebleven was in het leven van een ander. “Ik kan echt geen witloof meer zien.” “O.” “Ik hoop dat je niet teleurgesteld bent in mij en het spijt me van al die keren dat ik je behandelde als één van mijn leerlingen, maar zullen we morgen gewoon kopen waar we zin in hebben?” Ze kuste hem zachtjes op de lippen. “Natuurlijk schat, het is bijna lente.”

Marie Jacobs
1 7

Wat moet gebeuren

Ze heeft altijd een afkeer gehad van kappersbezoeken. Het zijn niet alleen de vreemde vingers die haar masseren, aan haar haren trekken of haar hoofd naar beneden duwen. Ze vindt de aanrakingen niet aangenaam, maar ze heeft geleerd hen te verdragen zoals ze een klamme handdruk in ontvangst neemt en daarna ongemerkt haar hand afveegt aan de achterkant van haar trui. Wat zij vreselijk vindt zijn de gesprekken die haar kapster telkens probeert aan te knopen. Ze haat het wanneer vreemden haar vragen of ze nog plannen heeft, of ze een man en kinderen heeft, waar ze werkt. Ze haat het omdat ze het onbeleefde vragen vindt, die beter minder gesteld zouden worden. Nooit houdt de vragensteller rekening met mensen die er niet in slagen een nietszeggende antwoord te geven.   Als het enigszins mogelijk is, wacht ze zolang mogelijk om naar de kapper te gaan. Helaas is ze niet begunstigd met een wilde krullenbol, waarbij mensen het charmant vinden dat het alle kanten uitgroeit. Ze heeft dun steil haar, dat er enkel in slaagt recht naar beneden te groeien. Als haar kapsel korter geknipt wordt, verandert heel haar gezicht. Ze ziet er dan jong en hip uit en niet als zichzelf.   Wat ze overwogen heeft is een zwijgzame kapper te zoeken, maar dan botst ze op iets wat ze nog meer haat: ergens binnenstappen waar ze nog nooit geweest is. Ze beschouwt zichzelf niet als wereldvreemd of sociaal gestoord. Ze kan best haar plan trekken in de bakker waar ze al jaren komt of de apotheek over haar deur. Maar als ze ergens binnenkomt waar ze niet weet wat ze kan vragen en  waar ze de kassa of de uitgang kan vinden, breekt het zweet haar uit. Bovendien is het onmogelijk om op nieuwe plekken een patroon te vinden. Soms moet je een nummertje trekken, maar het is niet altijd duidelijk waar. Dan zie je alleen een scherm in een hoek en mensen die naar hun papiertje kijken. Ze heeft de moed niet om vragen te stellen waar blijkbaar iedereen het antwoord op weet. Er zijn zelfs plekken waar men geen kleingeld meer wilt aannemen, waar ze haar hand uitstak en als reactie een vriendelijk “in de gleuf” kreeg. Waar die gleuf was en wat de link met de centjes in haar handen was, daar had ze even tijd voor nodig. Gelukkig wees het vriendelijke meisje achter de toonbank haar erop dat het voor de hygiëne is. En zoals haar moeder vroeger altijd zei, je kan nooit hygiënisch genoeg zijn.   Haar moeder oefende vreemde plekken met haar. Tijdens de vakantie voor een eerste schooldag liepen ze altijd een keer hand in hand over de nieuwe speelplaats. Ze heeft zich soms afgevraagd hoe haar moeder er in slaagde om overal binnen te geraken, omdat ze zich geen inbraakpogingen kan herinneren. Samen met haar moeder geraakte ze over elke drempel. Ze startten met samen naar de slager te gaan, waarbij haar moeder na enkele pogingen in de deuropening bleef staan. Dan gaf ze haar dochter een zacht duwtje tegen haar schouder zodat ze niet anders kon dan enkele stappen vooruit te zetten. Soms was de kassa te ver weg en keerde ze terug, tegen de stroom van mensen in. Haar moeder was nooit boos als ze haar bestelling nog niet bij had. Ze gaf haar gewoon nog eens een duwtje en fluisterde zachtjes in haar oor: “wat moet gebeuren, moet gebeuren.” Dan probeerde ze nog een keer en keek ze verschillende keren om terwijl haar moeder haar geruststellend bleef toeknikken. Als het haar lukte om terug te keren met alle dingen op haar lijstje, schonk haar moeder haar een stralende glimlach en zei ze zachtjes: “Als de gewone dingen lukken, lukt de rest ook wel.”   Ze wenste vaak dat haar moeder er nu nog was en samen met haar alle buurtwinkels kon verkennen. Dat haar moeder erbij kon zijn als ze op een nieuw werk het onthaal zocht, of in een café waar ze nooit geweest was een vrije tafel zocht. Wanneer ze ergens binnen stapte, keek ze vaak achterom naar de lege deuropening.   Vandaag kent ze de plek waar ze binnen stapt. Ze weet dat de deur een beetje klemt en dat ze moet oppassen voor de hoge drempel. De kapstok staat in de linkerhoek van de zaak en ze wordt meteen aangesproken door haar kapster die telkens een ander kapsel heeft. Vandaag zijn haar haren rood gekleurd en opgestoken. Ze weet dat ze meteen in de stoel aan de wastafel moet gaan zitten en dat het meisje dat haar haren wast zwaar in haar oor hijgt. Ze weet dat ze iets te drinken krijgt aangeboden, wat ze telkens afslaat. Ze is hier niet voor haar plezier. Ze is hier vaak genoeg gekomen om te zeggen dat het hetzelfde mag zijn als anders.   “Ben je zeker?” vraagt haar kapster. Ze knikt. “Je hebt natuurlijk dunne en steile haren. Je kan er weinig mee doen als het lang is.” Ze knikt opnieuw. De kapster buigt zich naar de spiegel en lacht. “We gaan er weer volume in brengen. Volume.” Ze zegt het alsof het een magisch toverwoord is en kijkt verwachtingsvol naar haar klant. Ze weet dat de vragen zullen volgen. “Heb je nog plannen voor vandaag?” “Werk je nog op dezelfde plek?” “Heb je al iemand ontmoet?” De kapster lacht. “Jij verandert niet. Mensen die niet van kapsel veranderen zijn vaak ook geen avonturiers in het leven.” … “Niet dat daar iets mis mee is. Doe maar gewoon, zeg ik altijd.”   Ze keek naar de spiegel en ze beeldde zich in dat haar moeder achter haar stond en knipoogde. Haar moeder zou de dingen die ze deed nooit zomaar gewoon vinden. Ze zou het nooit gewoon vinden dat haar dochter deed wat ze elke dag deed, opstaan, gaan werken, naar de winkel gaan. De kapper binnenstappen. En als er eens iets niet lukte, dan zou haar moeder zachtjes over haar schouder strelen en haar toefluisteren “wat moet gebeuren, moet gebeuren.” Gelukkig hoefde ze niet vaak meer over nieuwe drempels.

Marie Jacobs
0 1