Ze stonden bijna neus aan neus met een woedende blik in de ogen.
Hij kon de dalen zien die het leven op het gezicht van de man tegenover hem had achter gelaten.
Een haar wiegde eenzaam op het puntje van zijn neus.
Vroeger kende hij de man, maar zijn naam was vervaagd en ook de reden waarom ze elkaar kwaad aankeken. Hij probeerde het zich te herinneren toen een zachte stem zijn gedachten onderbrak.
‘Kom papa. Tijd om je aan te kleden.’