Alice

Evy
13 feb. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Alice vouwt haar magere, bleke handen rondom een kop koffie. Koestert de warmte. Kijkt me niet aan. Dat doet ze nooit. In het beste geval kijkt ze door me heen. Meestal staart ze gewoon voor zich uit. Alsof ze inwendig letters bijeen zoekt, aan elkaar rijgt tot woorden. Soms denk ik dat er letters uit haar mond ontsnappen. Dan zie je ze bijvoorbeeld omhoog kringelen uit een heet kopje koffie of uit haar sigaret. De twee dames aan een buurtafeltje gniffelen. Dat ze een paar vijzen mist. Ze niet meer alle vijf op een rij heeft. Dat ze het virus ook te pakken heeft, wellicht. Ik kijk hen strak aan. Ouwe bessen. Het gegniffel stopt abrupt. Alice zucht een flauwe glimlach om haar lippen. Duwt met haar schouders wat lucht omhoog. Nipt van haar koffie.

De stilte. Rijst en valt. Tussen ons. Ik kan het hebben. We kijken gewoon wat naar buiten. Zuchten flauwe glimlachen om onze lippen. Duwen lucht omhoog. Tot tegen onze oorlellen. Daar tintelen verhalen die ze zomaar zou kunnen vertellen.

Ooit dacht ik dat ik de schepper van mijn leven was. Zou ze dan bijvoorbeeld kunnen zeggen. Dat ik met een vingerknip zomaar dood kon zijn. En terug levend. In het beste geval. Dat ik zomaar flauw zou kunnen vallen. Als ik blikken op mezelf priemde. Blikken waarvan ik blozen ging en waarvan mijn hart wild tekeer ging. In mijn keel en dan doorheen mijn bloed, mijn lijf, mijn ingewanden. Gelijk een bassdrum in de disco. Gelijk gefluister onder water. In je hoofd. Kaboem kaboem kaboem. De keet zou elk moment uit zijn voegen kunnen barsten. Dus je danst, je rent, je springt nog wat hoger. En je zweet. Je kijkt je zelf aan in de spiegel. Voelt voorzichtig met je vingertoppen aan de mens die voor je staat. Of ‘ie echt is. En als ‘ie echt is of ‘ie dan barsten zou? Als je met je hoofd er tegenaan zou dreunen. Met briesende neusvleugels. Op een bloeddoorlopen lap tegen de muur. Kaboem. Kaboem. Kaboem.

En dan kijk ik haar beduusd aan. Wat moet je anders? De gniffeldames priemen hun ogen op haar gelaat. Er is geen woord te vinden in de ruimte die zichzelf tegen ons aan plakt. Dus alleman zwijgt. Alice sopt haar oorlellen in zware lucht. Zo erg is dat allemaal niet, zou ze kunnen zeggen. Dat het nu diep verborgen zit in haar hoofd. Onder filterdunne laagjes bewustzijn. Dat het daar nu ligt te slapen. Te wachten op de dood. Dat die niet blijkt te komen in een vingerknip. En dat ze ook niet zomaar terug levend zal zijn. Zoveel staat vast. De schemerzone. Wie had ooit gedacht dat het vagevuur de ergste verschrikking zou zijn? Dat de hel de hemel schijnt. Dat de deur dan eindelijk valt in het slot. Dat de schepper dan schim kan zijn. Vrij. Vluchtig. Onbevreesd voor de zwaartekracht als ‘ie wankelt op de zevende verdieping, in een open raam. Waar armen langs binnen en langs buiten aan je trekken, duwen. Waar stemmen onder water wauwelen dat je niet vliegen kan. Dat je te pletter slaan zal. Dat je als de appel.

Er dwarrelt een pluimpje langs het raam. Het eerste pluimpje van het jaar. Wit en pluizig. Zacht en vederlicht. Zweven op luchtstromen. Dobberen door de ruimte. In je hoofd. En daarbuiten. Onder een fleecedekentje. Op het zomerterras.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Evy
13 feb. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket