Zijn ogen twee daiquiris,
de randen van zijn brilleglazen gekristalliseerd
in ijs, de winter in zijn hart.
Als zijn ogen twee tequilas zijn,
is het zout op de rug van zijn hand
naar zijn lippen gestegen,
het citroensap kleeft als een wonde aan zijn huid.
Huilen naar de maan
samen met de andere wolven op het feest.
Het amberen vocht van tranen
vergoten in een allang opgegeven straat.
Hij is narcistisch zoals iedereen,
dicht voortdurend: ‘hik”
en soms wordt hij daarmee onderscheiden.