Opening Night (fragment)

Adeline
8 okt. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

 Zowat twee uur geleden stond hij aan mijn deur. Petrus, de jongen die boven me woont. Hij is knap, hij is een cool kid, het soort jongen met wie je over straat wil lopen, omdat je weet dat iedereen hem zal nakijken. Hij heeft een vriendin, al even knap, al even cool kid. Ik heb haar slechts één keer gezien. Ze knikte koeltjes en keurde me af in één vingerknip. Dat zag ik aan de manier waarop ze naar me keek. Hoewel we in hetzelfde huis wonen, kennen Petrus en ik elkaar nauwelijks. Hij is de zogenaamde conciërge, maar dat alleen maar omdat zijn vader de eigenaar is. Petrus doet niets van wat je doorgaans van een conciërge verwacht. Ik bedoel maar: hij helpt je nooit rechtstreeks. Als je een of ander probleem hebt in het huis, dan spreek je Petrus aan of bel je hem. Die belt dan op zijn beurt zijn vader die dan weer iemand anders belt. Die belt dan nog iemand anders of komt het probleem zelf oplossen. Zo gaat het hier. Je moet geduld hebben, dat wel.

 

of ik een jurk had het liefst een zwarte ja en hoge hakken en make-up wat mascara en lippenstift je weet wel rood rode lippenstift en je haar doe iets met je haar nee ik leg het je zo meteen wel uit in de auto ik kom binnen tien minuten terug zorg ervoor dat je klaarstaat tegen dan

 

Hij reed snel, heel snel. Ik hield de handgreep van het portier vast en mijn voeten remden mee.

 

dat ze hem had laten zitten verdomme dat hij niet van plan was om alleen te gaan kutwijf de eerste keer dat hij exposeerde wat dacht ze wel bovendien hield ze hem van zijn werk af uit eten gaan met haar snobvriendjes en belachelijk dure cocktails drinken in duffe bars of debiele romcoms kijken met zijn tweeën op de bank dekentje erbij flesje rode wijn fuck wat dacht ze wel hij had wel iets beters te doen en wanneer hij niet schilderde wou hij op café gaan met zijn vrienden voetbal kijken bier drinken vrouwen versieren ja want ze was echt niet de enige dacht ze dat misschien hij wou zuipen godverdomme hij zou zuipen vanavond zou hij zuipen verdomme

 

En nu staat hij rustig aan de bar te wachten. Ik vraag me af of het hem al spijt dat hij mij meegenomen heeft. Hij moet wel erg wanhopig geweest zijn plots. Terwijl ik hem en zijn gedragingen bestudeer, bestudeert iemand anders mij. Een man die onophoudelijk omringd wordt door mensen. Hij draagt een zwart pak met een wit hemd zonder das. Ik draai krullen in mijn haar en hou mijn adem in, want mijn jurk voelt nog krapper dan daarnet. Hij blijft kijken, zelfs wanneer hij met iemand praat. Ik wil ergens anders gaan staan, maar de orders van Petrus waren strikt.

‘Blijf hier. Ga niet weg. We staan vlakbij een potentieel grote koper.’ Hij moet netwerken vanavond, heeft hij me verteld, en verkopen, dat vooral. Het is zijn eerste tentoonstelling. Groep, niet solo. Daarvoor is het nog te vroeg. Beneden is de receptie. Boven hangen de werken. En ik ben er om de gaten op te vullen. Hij stelt me al de hele avond voor als zijn assistente. De lul. Ik heb zijn werken nog nooit gezien.

 

Net wanneer ik de trap op wil, voel ik een stomp in mijn zij. Petrus duwt me een glas witte wijn in de hand. ‘Drink,’ zegt hij,’ en blijf.’ Ik breng het glas naar mijn lippen, maar spuw de wijn meteen weer uit.

‘Ugghhh, veel te zoet.’ Ik zet het glas neer op een receptietafeltje. Het valt om. De wijn vloeit over het hele tafelblad en drupt ten slotte van de rand af. Petrus vloekt.

‘Waarom heb ik je eigenlijk meegebracht?’ vraagt hij.

De man in het pak kijkt nog steeds naar me. Hij knikt. Ik draai me om.

‘Je was radeloos,’ zeg ik, ‘en kwaad. Je was uit op wraak.’ ‘Ja, juist.’ Petrus lacht. Een beetje groen.

‘Is er ook bier?’ Ik wil naar de bar gaan, maar hij houdt me tegen.

De man in het pak knikt weer. Lacht. Heft het glas.

‘Ik ga wel,’ zegt Petrus.

 

Veertig schat ik hem. Nu Petrus weer weg is, ziet hij zijn kans. Maar om tot bij mij te komen moet hij zich tussen de andere aanwezigen heen werken en dat duurt even. Bovendien willen nogal wat mensen hem gedag zeggen. Hij is hier dus iemand. Eén groepje krijgt hij niet meteen van zich afgeschud en dat maakt dat ik onopgemerkt naar boven kan. Op de overloop zie ik nog net hoe Petrus op weg is naar onze uitkijkpost, vier flesjes bier in de handen. Ik loop zijn expositieruimte in en sms hem. Hij is niet van plan om me te volgen. Kom terug, antwoordt hij. Nee, tik ik. Je moet, zegt hij, trut. Ik ga op de bank zitten die in het midden van de kamer staat en kijk om me heen. Het valt me moeilijk om de werken van Petrus te rijmen met wat ik weet over hem. Zijn werk is donker, duister, onheilspellend. En hij is zo licht, hij lijkt zo licht. Mijn handtas trilt. Bitch, kom terug. NU. Verdomme. En dan even later: Asjeblieft? Ik lach. Te luid, blijkbaar. Enkele toegewijde kunstminnaars die Petrus’ werk aan het bewonderen zijn, kijken me geërgerd aan. Mijn excuses. Terug op de overloop zie ik dat Petrus aan de bar hangt met de potentiële koper en met twee knappe meisjes. Het lijken exacte kopieën van zijn vriendin. Mooi zo. Dat hij daar zijn wraak haalt, nu heeft hij twee assistentes. Ik ga naar huis. Ik wil hier niet zijn. De man in het pak valt nergens meer te bekennen.

 

Net wanneer ik naar buiten wil, staat hij er ineens. ‘Ik ga met u mee.’

‘O,’ zeg ik. Hij opent de deur voor me, maar ik stap niet naar buiten. Ik bedenk alles wat ik zeggen kan, maar er is niets dat in me opkomt. Ik knoop mijn jas dicht, dat geeft me wat tijd, maar beperk me uiteindelijk tot een twijfelde ‘ik’ en een lange stilte.

‘Of u blijft hier. Dat kan ook.’

Ik blijf staan in de deuropening.

‘Komt u terug naar binnen? Ik kan de deur toch niet blijven openhouden?’ zegt hij. Er zitten rimpeltjes rond zijn ogen. Hij is een stuk ouder dan ik hem geschat had. Hij zegt ‘u’. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die ‘u’ tegen me zegt.

‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die u tegen me zegt,’ zeg ik.

‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet zoals u,’ zegt hij, ‘ik kan mijn ogen niet van u afhouden.’ De blonde krullen die op zijn voorhoofd vallen verstoppen een wijkende haargrens. Ik sta nog steeds in de deuropening.

‘Het zijn uw borsten, denk ik,’ zegt hij, ‘ik zie ze door de stof van uw jurkje heen. Ik wil ze voelen. Ik moet ze voelen.’ Ik kruis als vanzelf mijn armen voor mijn borsten. Hij lacht.

 

Dan hoor ik mijn naam, gevolgd door gevloek. Petrus is not amused. En behoorlijk dronken. Heeft de potentiële koper afgehaakt? Het lijkt er sterk op dat hij me zo meteen zal uitschelden in het bijzijn van een tweehonderdtal bewonderaars en sympathisanten en dat terwijl een vreemde man me net toevertrouwd heeft dat hij mijn borsten wil aanraken. Wat is het ergste? En wie mag eerst?

‘Petrus, jongen, ik was op zoek naar jou. Ik vroeg net aan je vriendin…’ Knipoogt hij naar me of verbeeld ik me dat? Ze kennen elkaar. Natuurlijk kennen ze elkaar. Op een vernissage kent iedereen elkaar.

‘Louiza is mijn assistente,’ zegt Petrus. Hij knippert met zijn ogen, alsof hij me niet goed ziet, en duwt me een flesje bier in de handen.

‘Ook dat niet,’ mompel ik, maar dat hoort geen van beiden en wat geeft het. Zowel mijn eer als mijn borsten zijn voorlopig gered. Ik zet het flesje bier aan mijn mond en drink gulzig.

(wordt vervolgd)

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Adeline
8 okt. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket