Aline

joris
3 jan 2019 · 5 keer gelezen · 1 keer geliket

Eugeen was verliefd. Hij was verliefd op de mooie vrouw in de trein naar zijn werk. Maanden en maanden had hij haar beloerd zonder er een woord tegen te zeggen, tot een gemeenschappelijke kennis hen samenbracht en na enkele stations met hun twee alleen achterliet. In het gesprek dat volgde, praatten ze over dingen die hij nu niet meer weet, gevangen als hij zat in het moment en in haar mooie ogen. Ergens onderweg verklapte ze haar naam.

 

Aline doorspookte sinds die ene treinrit de nachtelijke en wakkere dromen van Eugeen. Dan besnuffelden ze elkaar in lange gesprekken vol slimme uitspraken met dubbele bodems waarin veel werd gelachen en waarin hun ellebogen elkaar veelvuldig per ongeluk raakten en waarvan het voortdurend herbeleefde einde altijd uitdraaide in een omhelzing of, wanneer Eugeen het aandurfde, een kus.

 

Het echte leven kon het tempo van Eugeens droomwereld niet volgen en het duurde opnieuw meer dan een maand eer hij Aline nog een keertje sprak. Het gesprek ging over niets bijzonders, maar volstond om in het verliefde hoofd van Eugeen de kiem te planten van de onredelijke overtuiging dat de verliefdheid die hij voelde voor de mooie Aline niet op dode grond viel, maar dat ze, weze het in nog prille mate, naar het zich liet aanzien, wederzijds was.

 

Dan gebeurde het, door een toeval of een andere oorzaak waarvan ik de natuur niet heb kunnen achterhalen, dat Eugeen tot zijn eigen stomme verbazing kennis kreeg van het mobiele telefoonnummer van Aline, een nummer dat hij met groot gemak onmiddellijk opsloeg in zijn eigen geheugen, met groot gemak zoals gezegd, want het verschilde slechts één cijfer van dat van zijn moeder. Dit gelukkig voorval, echt waar zonder dat er een zinnige uitleg voor te verzinnen valt, sterkte Eugeen nog meer in de overtuiging dat Aline en hij voorbestemd waren tot iets groots.

 

Met de overtuiging groeide de moed. Lang zocht Eugeen naar een manier om Aline op gepaste wijze kond te doen van zijn romantische gevoelens voor haar, een mededeling die haar in zijn spookachtige dromen steevast deed zwijmen en die zij zonder uitzondering beantwoordde met de hartstocht en de passie zoals Dulcinea van Toboso die betoonde aan de Ridder met het Droeve Gelaat lang voor hem. Hele treinritten zat hij zo te dagdromen, echter zonder dat hij ook maar één ogenblik het momentum ontwaarde om droom in daad om te zetten.

 

Dat gebeurde toen Eugeen na een avondje stappen met een vriend huiswaarts toog en onderweg een groot plein overmoest waarop in het midden, badend in een artificieel hemels licht, een telefooncel stond. Opnieuw zonder dat er een geloofwaardige uitleg voor te verzinnen valt, vielen bij Eugeen alle puzzelstukken in elkaar. Voortgestuwd door de voltooide puzzel en het hemelse vocht van het avondje stappen vond hij de moed om zijn dromen te doen uitkomen en gaf hij zich over aan het herkende momentum.

 

Eugeen stapte naar de telefooncel, stak enkele munten in de gleuf en draaide het nummer dat hij zo goed kende. Terwijl hij in stilte luisterde hoe ergens de telefoon overging, zocht hij in gedachten naar de juiste woorden die hij Aline zou toespreken. Zo kwam het dat Eugeen, toen hij hoorde dat aan de andere kant de telefoon werd opgenomen, geen aarzeling kende noch twijfel en hij, nog voor Aline hallo zeggen kon of iets anders, van wal stak met de meest romantische bewoordingen die spontaan aan zijn brein ontsproten en die hij sprak met zoveel oprechte liefde dat hij een steen had kunnen doen blozen en die wij hier kort en beknopt zullen parafraseren.

 

Ik was alleen met jou in mijn hoofd.

En in mijn dromen kuste ik jouw lippen wel duizend maal.

Soms zie ik je passeren langs mijn deur en dan vraag ik me af:

Ben ik het die je zoekt?

 

Ik zie het in je ogen.

Ik zie het in je lach.

Je bent al wat ik verlang, mijn armen zijn open voor jou.

Want jij zegt altijd precies de juiste dingen.

En weet altijd wat je doet.

En ik wil je zo graag zeggen: ik hou van jou.

 

En Eugeen zou nog zijn verdergegaan, over het zonlicht in haar haar, ware het niet dat hij vlak voor hij daaraan kon beginnen werd onderbroken door een zachte, enigszins onzekere maar onbetwistbaar verbouwereerde stem die hem stilletjes toefluisterde:

 

‘Eugeen, ben jij dat?’

 

Met geen woorden in het heelal valt te beschrijven hoe Eugeen zich voelde bij het aanhoren van deze woorden, zo zacht en onzeker uitgesproken door de stem aan de andere kant van de lijn en moeilijk valt het hem te verwijten dat zijn gevoelens hem nadien te machtig werden, waarbij hij tegen wil en dank warme tranen voelde opwellen in zijn ogen, die weliswaar enigszins verschrikt uit hun kassen keken en het moet gezegd, al weze ook dat hem vergeven, dat er enige stilte passeerde alvorens Eugeen, voor de volle honderd procent van zijn melk door het onvermoede, stilletjes terugprevelde:

 

‘Ma?’

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

joris
3 jan 2019 · 5 keer gelezen · 1 keer geliket