Bijster

14 jun. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Pieter staart naar het immense kleurenpallet. Hoeveel verschillende soorten koffiecapsules  en smaken kunnen er in godsnaam bestaan? Hij kijkt naar de krabbels op het briefje in zijn hand en dan opnieuw naar het rek. Kobe trekt aan zijn jas.

‘Komaan papa,’ jengelt hij, ‘doorgaan!’

Pieter haalt zijn schouders op en neemt lukraak enkele doosjes beet en gooit deze naast de braadworsten en de fles witte wijn in de winkelkar. Kobe loopt de hoek om.

‘Hela, wachten hé, pruts,’ zegt Pieter.

Pieter loopt zijn zoontje achterna en ziet hem een enorm pak chip dragen.

‘Leg dat maar terug,’ zegt Pieter.

Kobe kijkt Pieter aan met een brede grijns en tovert een tweede kleinere zak van achter zijn rug.

‘Deze dan?’ vraagt hij poeslief.

‘Ok dan, maar dan is het ook genoeg makker.’

Kobe legt triomfantelijk de zak chips in de kar terwijl Pieter de andere terugplaatst. Hij kijkt op zijn horloge. Hij kan beter niet al te veel treuzelen met de boodschappen. Straks komt het bezoek al. Hij draait zich om en Kobe is nergens te bespeuren. Waar is dat joch nu weer gebleven?

Hij voelt zijn GSM trillen in zijn broekzak. Hij kijkt geërgerd op het schermpje. Els. Wat moet die nu? Even controleren, zeker maken dat hij niets vergeet. Dat mens heeft geen greintje vertrouwen in hem. Pieter neemt niet op en stopt de GSM terug in zijn zak.  Hij duwt de kar langzaam het gangpad uit. Kobe loopt hikkend van de lach tegen hem aan.  Pieter aait over zijn hoofd. Vijf jaar. Niet te geloven. Gisteren lag hij nog te slapen op zijn buik, melkpufjes in het gelaat, nu rent hij hier rond en vult de kar met zijn eigen zinnetjes. Pieter kijkt naar zijn zoontje. Hij lijkt op zijn moeder. Zou hij haar missen? Zou hij haar überhaupt nog herinneren? Hij was amper twee jaar ten tijde van het ongeluk. Pieter voelt aan het littekenweefsel op zijn onderarm. Hij had geluk gehad. Nu ja, wat is geluk.

Tot voor kort vroeg Kobe nog af en toe naar Veerle. Was ze mooi? At ze graag macaroni, zoals ik? Waar zou ze nu zijn? Komt ze misschien nog terug? Maar de laatste tijd was hij er mee gestopt. Haar beeld is bedolven onder nieuwe ervaringen. In het hoofd van een vijfjarige is er amper plaats voor nostalgie en verlies. Ze hollen door. De toekomst tegemoet. En zo moet het ook zijn. Niet te veel stilstaan, doorgaan.

‘Was dat je telefoon?’ vraagt Kobe.

‘Het was Els maar,’ zegt Pieter, ‘waarschijnlijk om te zeggen dat we geen boter of zo mogen vergeten. Kom we gaan verder.’

Kobe draait zich om en loopt opnieuw de hoek om.

Pieter volgt en probeert ondertussen het gekrabbel van Els op het boodschappenlijstje te ontcijferen. Er is geen beginnen aan.  In volgende gangpad neemt hij een kratje Duvel uit het rek en staat hij even te twijfelen of hij nog een speciaal biertje zou meenemen ook. Hij laat het voor wat het is. Best geen extra munitie voor Els aanbrengen. Hij kijkt even rond. Kobe is nergens te bespeuren.

‘Kobe?’

Geen antwoord. Pieter stapt verder en plaatst een bak plat water onder aan de kar. Kobe zal vast in de koelafdeling zijn. Daar kan je meestal proeven van een kaasje of een stukje vlees. De promotie van de week. Niet te missen, artisanaal, fantastisch, probeer het hier! Twee kopen, derde gratis! Hij knoopt zijn jas toe en laveert zijn kar door de plastic flappen. Altijd een akelig gebeuren. De kaas staat klaar. Met trotst uitgesteld op het tafeltje aan de ingang. Geen Kobe te zien. Pieter krijgt het benauwd. Waar zit die nu toch? Hij parkeert zijn kar naast het demonstratietafeltje en loopt de koelruimte door. Iedereen is druk in de weer de items op zijn lijstje te verzamelen. Vijf tomaten, een broccoli, een pak gemalen kaas, smeerboter en pizzadeeg. De klanten vullen hun karren en lijken niet op te merken dat Pieter steeds zenuwachtiger zijn zoontje zoekt. Ze willen hun kar vol en de winkel uit. De rest is afleiding. Pieter laat zijn kar staan en slaat de plastic flappen opzij. Hij kijkt door het gangpad, links, rechts. Oudjes kiezen aardappelen en kruiden. Het is warm. Terwijl hij zijn jas opent loopt hij de winkel door. Eerst zwijgend, na een paar minuten begint hij te roepen.

‘Kobe?’

Nergens te bespeuren.

‘’t Is genoeg geweest jongen!’

Pieter loopt bijna een dame omver die net een pak echte Belgische frites uit de diepvriesvak nam. De zak valt op de grond. Het besje foetert. Pieter kijkt niet om en rent verder.

‘Nu hier komen!’

Pieter zijn hart begint hard in zijn keel te slaan. Aan de kassa’s ziet hij een baasje staan.

 ‘Kobe?’

De moeder kijkt om en neemt het jongetje bij de hand.

‘Kom Basje, bij mama blijven.’

Pieter kijkt de ruimte rond. Alles lijkt te draaien. Het voelt alsof hij boven de grond zweeft, door de mensen en rekken heen. Hij kan bijna niet meer ademen. Hij loopt langs de kassa’s de deur uit, de parking op. Het koopvee laadt zijn wagen en brengt trouw de karretjes terug. Auto’s zoeken een plaatsje, anderen rijden opgelucht weg. Pieter ziet in zijn ooghoek een bruine bestelwagen de parking afrijden. Net iets sneller dan de doorsnee klant. Pieter denkt niet na en springt in zijn wagen. Met gierende banden zet hij de achtervolging in.

Pieter klemt zijn stuur vast. De knokkels wit. Hij rijdt de parking af, de steenweg op en ziet de bestelwagen bij de volgende lichten rechts afslaan. Pieter weet dat Kobe in die bestelwagen zit. Hij voelt het. Het kan niet anders. Hij drukt het gaspedaal in en gaat er achter aan. De lichten slaan net op rood. Hij negeert ze en slaat rechtsaf. De bruine bestelwagen is nergens te zien. Pieter begint te vloeken en slaat op zijn stuur. Bij het volgende kruispunt aarzelt hij. De adrenaline giert door zijn lichaam. Hij verlamt. Vastgevroren in zijn zetel. De toeter van de wagen achter hem brengt hem terug in het hier en nu. Hij slaat linksaf en rijdt met de moed der wanhoop verder. Trager nu. Onzeker en radeloos. Hij hangt over zijn stuur en speurt tussen de wagens, fietsers en achteloze voetgangers naar de bestelwagen. Het is mooi weer en druk. Gezinnetjes gaan op uitstap, anderen doen boodschappen. Iedereen is op weg naar ergens. Zorgeloos. Geen vuiltje aan de lucht. Bij elke zijstraat hoopt hij de bestelwagen terug te zien. De minuten glijden voorbij. Pieter begint zwaar te ademen. Het zweet breekt hem uit. Hij opent het raampje van de wagen en ademt diep de frisse lucht in. In zijn achteruitkijkspiegel ziet hij een bruine flits. Hij remt bruusk en draait de wagen in schokkende bewegingen om. Hij vlamt naar het volgende kruispunt en kijkt rond. Hij ziet een bruine stationwagen. Geen bestelwagen. Zijn ogen schieten vol. Hij blijft stilstaan in het midden van het kruispunt.  Het claxonneren van de andere wagens klinkt ver weg. Hij stapt uit en begint te schreeuwen.

‘Kobe! Kobe! Ik…waar…Kobe?’

Alles wordt zwart.  Hij begint te duizelen. Hij valt op zijn knieën. Zijn hoofd omlaag. Hij vecht tegen de tranen.

‘Kobe?’ snikt hij. ‘Waar ben je man?’

Pieter voelt een hand op zijn schouder. Een oude man is uitgestapt en naar hem toegelopen. Zijn stem is zacht en geruststellend. Hij is niet kwaad. Hij wil Pieter helpen.

‘Rustig, jongen,’ zegt hij. ‘Alles komt in orde, laten we eerst maar even van straat gaan, nee?’

 Een halfuur later rijd Pieter de parking van de winkel weer op. Hij neemt met trillende handen zijn GSM uit zijn broek. Hij selecteert de naam ‘Els’. Zijn duim blijft hangen boven het groene telefoontje. Hij haalt diep adem, stopt de GSM weg en loopt de winkel in.

‘De politie is onderweg,’ zegt Didier.  Hij ziet bleek en probeert zich een houding te geven tegenover Pieter. Pieter zit voor zich uit te staren in het kleine duffe kantoortje boven de winkel. Didier staat achter hem. Hij twijfelt of hij Pieter een schouderklopje of zo moet geven.

‘Wil je nog een kopje koffie misschien?’ vraagt hij.

Pieter blijft zwijgen. Didier bijt op zijn nagels en kijkt naar de man die voor hem zit. Zijn eerste dag als winkelmanager zat er bijna op toen deze vader de winkel kwam binnengerend op zoek naar zijn zoontje.  Hij liep al een bezetene door alle gangpaden en riep de hele winkel bijeen. Didier was net de stock aan het controleren op zijn nieuwe laptop toen er op de deur werd geklopt. Of hij niet beter eens kwam kijken.

‘Ze zullen hier nu wel elk moment zijn hoor,’ zegt Didier. Meer tegen zichzelf dan tegen Pieter. ‘Moet je nog iemand anders telefoneren?’

Pieter zegt niets. Hij haalt langzaam zijn GSM boven en kijkt naar het scherm. Els haar telefoonnummer staat klaar. Hij drukt op het groene telefoontje en brengt de telefoon naar zijn oor.

De woonkamer staat vol mensen. Politiemensen lopen binnen en buiten. Op de salontafel staat een halflege thermoskan en enkele vuile koppen koffie. Els zit aan de keukentafel met een agente te praten. De buurvrouw doet alsof ze onmisbaar is en loopt de hele tijd op te ruimen. Pieter wou dat ze weggingen. Hij wil alleen zijn.  Zijn hoofd is leeg. Hij kan niet meer nadenken. Hij ziet enkel die bruine bestelwagen wegscheuren.

‘Welk soort bruin?’ had de agent gevraagd. Wist hij veel. Bruin is bruin. Een gewone bruine bestelwagen. Misschien iets naar de lichte kant.

‘Waar heb je Kobe het laatst gezien?’

Pieter was beginnen twijfelen. In de groenteafdeling? Of nee daar was hij al weg. Het was net daarvoor. Of toch niet? De agent had een en ander genoteerd in een boekje en pieter alleen gelaten.

Pieter staat op en loopt door het open schuifraam de tuin in. Hij zoekt in zijn zakken en haalt er een plat pakje Drumtabak eruit. Zeven maand geleden rookte hij zijn laatste sigaret. Het was op een feestje in een kroeg in de stad. Een vriend van hem werd veertig en had de tent afgehuurd. Drank a volonté en de betere platen. Pieter had zich laten overhalen. Genoeg zielig zitten doen en wegteren. Hij moest weer onder de mensen komen. Wat was zijn alternatief? Pizza, lauwe duvel en The Voice op TV. Hij stond net een biertje te bestellen aan de bar toen Els aan zijn mouw trok.  Ze was een beetje dronken. Later zou ze beweren dat ze helemaal niets gedronken had. Ze vond hem een toffe knul en het was zonde om heel de avond aan de toog te kleven. Ze trok hem op de dansvloer. Pieter liet het gebeuren, vond het ook wel fijn. Hij liet zich gaan. Het deed ergens wel een beetje deugd. Terwijl Tante Tina iets schreeuwde over Nutbusch en city limits, legde Els haar armen om zijn nek.

‘Zie je wel. Veel leuker toch?’

Hij was die nacht bij Els blijven slapen. Op weg naar haar huis had hij zijn laatste sigaret gerookt.

‘Rook jij?’, vroeg ze. Ze trok daarbij een lelijk gezicht. Pieter had het weggelachen.

‘Niet echt. Alleen op feestjes en zo.’ Maar het pakje Drum was sindsdien onaangeroerd gebleven.

Pieter opent het pakje. De tabak is droog. De geur is verdwenen. Hij peutert een verfrommeld blaadje uit het pakje Rizla dat weg gepropt zit aan de zijkant. Hij rolt onhandig een sigaret en kijkt de tuin in. Waar zou Kobe nu zijn? Het is een ondraaglijke gedachte. Zijn hart begint te kloppen en het zweet breekt hem uit. Pieter neemt een trek van zijn sigaret en hoort agenten met elkaar praten met over de schutting. Ze staan op straat naast hun combi. Pieter probeert zich te concentreren op hun gesprek. Hun politieradio braakt metalige boodschappen. Cryptische aanwijzingen en opdrachten.

‘ongeval Gentse Steenweg, over,…, 2 personenwagens’

‘Gisteren voetbal gezien?’

‘Nee, er was badmintontraining’

‘patrouillewagen 45 onderweg,…’

‘Zonder Kompany gaan we op ons bakkes gaan.’

‘Bwah, misschien,…’

‘Melding bestelwagen, bruin, overeenkomst signalement vermoedelijke verdwijning’

Pieter bevriest. Hij haalt de sigaret langzaam uit zijn mond en luistert gespannen naar de politieradio.

‘Stationsstraat…wagen onderweg voor buurtverhoor’

Pieter staat te beven op zijn benen. Hij kijkt door het raam naar Els. Deze staat nog steeds te praten met de agente. Hij haalt diep adem en sluipt naar het poortje achteraan de tuin. Op straat loopt hij snel naar zijn wagen. Hij moet naar de Stationsstraat. Hij moet Kobe vinden. Hij wil zijn zoontje terug.  Met trillende handen steekt hij de sleutel in het contact.

Pieter rijdt langzaam door de Stationsstraat. Voor de vierde keer reeds. Er is nergens een bestelwagen te zien. Laat staan een bruine. Hij zet zich aan de kant van de weg en houdt zijn stuur krampachtig vast. Het is beter om terug te keren. Iedereen vraagt zich vast af waar hij gebleven is. Hij staat op het punt naar huis te rijden als aan de overkant van de straat een poort opendraait. Een blauwe Ford rijdt de straat op. Achter de poort ligt een terreintje met daar rond garageboxen. In de hoek ziet pieter een bruine bestelwagen staan. De poort sluit langzaam. Pieter blijft enkele seconden besluiteloos zitten en stapt dan langzaam uit de wagen. Zonder op het verkeer te letten steekt hij de straat over. Net voor de poort dichtvalt, glipt hij binnen.  Het terrein is verlaten. De boxen zijn besmeurt met graffiti. Er groeit onkruid in de spleten in het asfalt. Aan de overkant gaat de garagebox voor de bestelwagen open. Een man stapt naar buiten en opent het achterportier van de wagen. Pieter begint te rennen. Zijn vuisten gebald.

Pieter brult. De knie in zijn rug drukt door. Hij voelt zijn hart bonzen tegen het natte asfalt. Hij spartelt maar het heeft geen zin. De agent kent zijn vak. Jarenlange betogingen, voetbalmatchen en caféruzies hebben hem gehard. Hij houdt Pieter zijn handen tegen de grond geklemd. Pieter draait zijn hoofd. Een pijnscheut schiet door zijn hals. Hij ziet het openstaand achterportier van de bestelwagen. In het laadruim staat een oude fiets. Niets meer. Enkele meters voor hem zit een man op de grond. Zijn hoofd bloedt hevig. Hij houdt een bebloede lap stof tegen zijn hoofd en kijkt met bange ogen naar Pieter. Een tweede agent knielt bij hem neer en legt sussend zijn hand op zijn schouder. Pieter kan niet horen wat ze zeggen. De politie was net op tijd gekomen. Enkele seconden later en Pieter had de man kapot gemaakt. 

De man kwam net van een fietsenwinkel. Hij had een koopje gedaan. Een mooie tweedehandsfiets. Die zou hij met zorg weer herstellen. Een beetje nieuwe lak, een nieuwe ketting, het zadel vernieuwen. Een prachtig geschenk voor zijn kleinzoon. Hij wou net de fiets uit zijn bestelwagen tillen toen hij achteraan op zijn hoofd geslagen werd. Zijn gezicht knalde tegen het openstaand portier. Hij viel bloedend op de grond. In een waas zag hij een wildeman boven zich uit torenen. Deze maakte zich op voor de finale slag. Op dat moment werd de aanvaller gegrepen door een bonkige politieman en op de grond gesmeten.

De knie wordt weggehaald. Er stroomt weer lucht naar Pieter zijn longen. Hij sluit zijn ogen en drukt zijn voorhoofd op het natte asfalt. Hij ziet Kobe.  Kobe fietst en lacht naar hem. Kobe probeert zijn kousen aan te doen, het puntje van de tong uit zijn mond, in opperste concentratie. Kobe smeert een boterham. Meer choco aan het mes dan op het brood. Met pretoogjes likt hij zijn schat af. Kobe loopt door de supermarkt, hij wijst naar allerlei soorten koekjes. Pieter blijft liggen. De ogen dicht. Hij voelt twee armen hem optillen.

 ‘Nog eens hetzelfde.’ Pieter zegt het zonder opkijken. Hij roert met zijn lepeltje door het bodempje koude koffie.  Het cognacglas ernaast is al een tijdje leeg. De barman neemt het weg en zet een nieuw glas voor zijn neus. Hij knalt het koffiegruis in een lade en maakt een nieuwe koffie. Pieter neemt alvast een grote slok. Een lekker warm gevoel in zijn lege borstkas. Hij zit aan de hoek van de bar. Het is nog vroeg. Het café is bijna leeg op een verdwaald koppeltje toeristen na. Deze zitten gebogen over een kaart van de stad een fruitsap te drinken. Pieter kijkt door het raam naar buiten. De eerste winkels gaan open. De mensenmassa trekt zich op gang. Koopvee. Hij denkt aan Els. Zij was er altijd als de kippen bij tijdens de solden. Zou ze hier ergens rondlopen? Waarschijnlijk wel. Met de kredietkaart van een of andere sul. Vier jaar al. Vier jaar geleden mikte ze een lege fles wodka naar zijn hoof. Hij lag dronken op de sofa lag. Pieter hoorde enkel de deur dichtslaan. Daarna had hij ze nooit meer teruggezien. Best. Pieter drinkt het glas leeg.

‘Doe nog maar eentje,’ brabbelt hij, ‘en laat de koffie maar zitten.’

Hij staart naar de mensen op straat. Een moeder met een kinderwagen. Twee tieners druk bezig met hun telefoon. Een koppeltje, arm om de schouder, hand in de achterzak. Een man met een jongetje aan de hand. Pieter schat het jongetje ongeveer tien. Kobe moet nu ook zowat tien zijn denkt hij. Hij probeert de gedachte te verdringen. De man en het jongetje staan met de rug naar Pieter. Ze wachten om de straat over te steken. Pieter blijft kijken. Hij krijgt een onbehaaglijk gevoel. Hij ziet de man de hand van het kereltje steviger vastgrijpen. Dat haar, die hals,…

‘Kobe?’ Pieter richt zich verdwaasd op.

De lichten springen op groen. De man en de jongen steken de straat over. Pieter springt van zijn kruk, valt bijna op de grond en loopt naar de openstaande deur van het café.

‘Kobe!’ Pieter schreeuwt naar de overkant. Ze stoppen. Het jongetje draait zich om. Hij kijkt Pieter recht in de ogen. Pieter staat vastgenageld aan de grond en strekt zijn armen uit.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

14 jun. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket