Wij zagen de morgen dagen,
de zon verrijzen vanop de brug.
Vreedzaam zagen wij de avond dalen,
de sterren glinsteren boven de brug.
Zoals altijd ‘s anderendaags vergeten.
Wij zagen de nacht duisteren
halverwege op de brug
tussen twee niemandslanden.
Vaak was het donker zo helder
dat wij zonnebrillen droegen
om de angst in onze ogen te verbergen.
Nog steeds aan sterke stalen kabels
hangt de brug waar velen sprongen
in de afgrond nooit zwarter
dan diepste schaduwen.
Wij komen er niet meer terug
want het is er te druk geworden.
Herinneringen nemen alle plaatsen in.
Door het ellebogende verkeer
is het over dode kale koppen lopen.