Camera Obscura

Fiona
5 apr. 2015 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het was de laatste dag van het begin van de rest van mijn leven. Ik ontwaakte met het eentonige lawaai van de wekkerradio. Een vermoeid gebaar bracht het onding tot zwijgen. Naast me draaide Eva zich in haar slaap mompelend naar me toe. Ik legde mijn hand op haar zwangere buik en fluisterde liefkozend in haar oor.

“Tot straks.”

Ze opende haar mooie, grote ogen. Plotseling wakker.

“Blijf nog even,” smeekte ze me.

Ik schudde mijn hoofd. Niet nu. Niet vandaag. We kusten elkaar en haar ogen volgden me terwijl ik me overeind hees, mijn pantoffels aantrok en naar de badkamer slofte.

Het was een grauwe dag. Alsof de zon niet besluiten kon wat ze precies van plan was. Net als mijn baard. Die twijfelde ook nog steeds tussen de stadia ‘sexy’ en ‘ruig’. Het resultaat was eerder vuil. Grauw. Het peertje boven de wasbak flikkerde. Ik hield mijn adem in. Dit was niet het moment om zonder licht te vallen. Geen licht betekende géén scheerbeurt en dat zou vast niet zo’n bijzonder goede indruk maken op m’n eerste werkdag. Van zodra ik aan werken dacht trok ik een vies gezicht naar mezelf. Ik kon honderdduizend andere dingen verzinnen om mijn dag mee te vullen, maar ik had geen keuze. Met tegenzin schoor ik gisteren weg. En eergisteren. En de dag daarvoor. Ik weigerde om mijn nieuwe ik te bekijken en ging meteen over naar de volgende fase in het toekomstige ochtendritueel. Ik glipte in mijn kleren, het kostuum, de nieuwe schoenen, de das. Het voelde onwennig aan.

“Je ziet er goed uit,” merkte Eva op vanuit de deuropening.

Althans in mijn verbeelding had ik dat graag gewild. De werkelijkheid was anders. De echte Eva sliep.

“Ik ga niet,” mompelde ik stuurs. “Ik wil niet.”

Eva-in-gedachte fronste de wenkbrauwen.

“We hebben dit besproken, Thomas. Jij ging stoppen met je foto’s en fulltime werken. Ik zou thuisblijven en voor ons kindje zorgen. Dat hebben we afgesproken. Je was ermee akkoord!”

Ik concentreerde me op mijn schoenveters. Eva vervaagde en met haar verdween een stukje van mezelf. Ze had gelijk. Ze had altijd gelijk. God, wat was een baby duur.

 

Terwijl ik naar beneden liep, kwam ik voorbij de donkere kamer die spoedig zou verbouwd worden tot kinderkamer. Ik kon het niet laten om er nog even naar binnen te gaan. Tegen de muur naast de deur stonden mijn laatste creaties. Netjes ingelijst en klaar om op te hangen, als Eva besloot waar ze ze wilde hebben. Ik liet er mijn vingers overheen dwalen. Nam afscheid. Op de tafel naast de bus ontwikkelingsvloeistof lag een digitale camera. Een handig ding dat ik voor Eva gekocht had. Soms gebruikte ik het als ik op zoek ging naar nieuwe beelden. Het was snel, goedkoop en goed genoeg voor foto’s tussendoor. Als vanzelf liet ik het in mijn zak glijden. Ik sloot er mijn hand omheen terwijl ik het licht uitknipte en de deur achter me sloot. Het verhinderde dat mijn hart brak.

 

Ik wierp een blik op mijn horloge en vloekte. Tijdens mijn spurtje naar de voordeur wist ik nog net mijn aktetas en regenjas te grijpen voor ik me de ochtendspits in wierp.

 

Ik kwam te laat. Met een verdoofde blik zag ik de pendeltrein naar Brussel van 08.02u voor m’n neus wegrijden. Ik liet me moedeloos op een bankje zakken. De volgende trein kwam pas over achttien minuten en dat betekende dat ik mijn aansluiting hopeloos zou missen. Ach, wat zou het. Die verzekeringsdossiers gingen vast niet lopen.

 

Een snelle beweging trok mijn aandacht. In de menigte liep een meisje. Ze had iets. Een uitstraling. Als een mespuntje zomerzon temidden van kale takken en verlepte bladeren. Voor mijn geestesoog leek ze zowaar te dansen over de kille tegels van het perron. De stationsmuziek was haar symfonie. De eentonige stem, die een vertraging meldde op spoor drie, was haar dirigent. Ze was een vlinder. Mijn hand haalde het fototoestel boven en in enkele klikken legde ik het moment vast.

 

Toen ik opkeek was ze weg. Nee! Daar ging ze! Nog net zag ik een glimp van haar verdwijnen op de roltrap. Mijn hart stond stil in afgrijzen. Dit kon niet. Ik moest haar weerzien! In een vlaag van verstandsverbijstering holde ik haar achterna. Op de roltrap worstelde ik me verexcuserend naar beneden. Mijn nimf zweefde verder en ik volgde haar, de stationshal door, naar buiten en in de richting van de tramhalte. Daar wachtten we en we stapten samen op. Terwijl de deuren achter me sloten, besefte ik dat mijn aktetas nog steeds bij het bankje op het perron stond. Verdorie. Dat was ik kwijt. Tenzij... Ik kon nog afstappen. Waar was ik immers mee bezig? Waar was mijn zin voor verantwoordelijkheid? Dit hoorde toch niet! Ik moest onderweg zijn naar Brussel om daar achter een bureau te gaan zitten en geld te verdienen voor mijn gezin. Dat was het plan. Het hoorde zo. Stomme idioot. Wat bezielde je toch?

 

Ik bewoog me in de richting van de deur toen ze zich plots omdraaide. Onze blikken kruisten elkaar. Ze glimlachte. Opnieuw stond mijn hart stil. Weg waren mijn zorgen. Ze smolten in het licht van haar ogen. Ik glimlachte onwennig terug. Ze had bloemen bij zich, merkte ik op. Chrysanten. Ze keerde zich weer om en liep naar een vrijgekomen plaats. In één tel besloot ik dat ik niet zou afstappen. Dit intrigeerde me. Zij intrigeerde me.

 

Ze verliet de tram aan de halte van het kerkhof. Ik ging er daar eveneens uit. Ze leek niet te merken dat ik achter haar aan kwam. We liepen het kerkhof op. Ze volgde de paden zonder te aarzelen tot bij een eenvoudige steen. Mijn vlinder knielde neer en legde de bloemen bij de spiegelende letters. Heel even verduisterde de zomerzon. Mijn hand sloot zich om de camera. Ik trok foto’s. Wilde haar niet kwijt. Wilde dit moment vangen. Een kille wind woei tussen de grafstenen en trok aan mijn lange jas. Ik rilde. Plots voelde ik me een indringer. Ik week achteruit. Haastig liep ik naar de uitgang. Ik wilde weg. Dit was een vergissing. Ik zou de tram nemen en ergens een kop koffie gaan drinken. Even tot rust komen en wie weet zelfs nog een poging ondernemen om mijn eerste werkdag te beginnen.

 

De tram kwam. Ik stapte op, maar net toen de chauffeur wilde vertrekken verscheen zij ook. Dit was geen toeval meer. Het trof me als de bliksem. Dit was ons lot. Ik was géén indringer. Zij en ik. Vandaag hoorden we samen. Gebiologeerd legde ik haar vast op de microchip.

 

De rit voerde me naar het centrum van de stad. Daar stapten we uit. Op een afstand van enkele meters liep ze voor me. Ik kon haar parfum bijna ruiken. Ze ging een café in en zette zich neer aan het raam. Ik nam een barkruk in en bestelde koffie. Zelfs hier konden mijn vingers het niet laten om op de knop van de digitale camera te drukken. Ze was zo mooi in dit vale licht.

 

De dag vergleed in verwondering. Elke stap die zij deed was er één die ik ook zette. Ze voerde me naar plaatsen die ik allang vergeten was. Liet me herinneringen herontdekken. We aten samen ijs, luisterden naar de beiaard en kochten een sjaal. Ik besefte weer waarom ik naar deze stad verhuisd was. Waarom ik zo graag in het oude stadscentrum vertoefde. En bovenal waarom ik er nog niet aan toe was mijn passie los te laten.

 

De avond viel en ik begeleidde haar naar het station. Ze liep de trappen op en wandelde naar het perron. De trein stond reeds te wachten. Voor het instappen keerde ze zich naar me toe en wuifde. Verrast wuifde ik terug. De trein vertrok. Ik bleef leeg, maar gelukkig achter.

 

Thuis was Eva minder aangenaam gezelschap. Ze stond me boos op te wachten.

“Je baas heeft gebeld,” zei ze bijtend. “Je was er niet.”

“Het spijt me,” probeerde ik haar te sussen. “Ik was er nog niet klaar voor.”

“Niet klaar voor? Niet klaar voor?!” schreeuwde ze. “Wat ga je dan zeggen als de baby er is? Dat je er niet klaar voor bent?”

“Nee, nee, natuurlijk niet,” zei ik lamlendig. Mijn euforie verdween bij ieder woord dat Eva naar me toe slingerde. Ze had gelijk. Ze had altijd gelijk.

“Ach, Thomas,” zuchtte ze. “Wat moet ik toch met je beginnen? Waar heb je trouwens de hele dag gezeten?”

“Foto’s getrokken.”

Eva wierp haar handen in de lucht.

“Foto’s getrokken! Natuurlijk! Ik had het kunnen denken!”

“Er was een meisje...” begon ik, maar besefte meteen dat dat fout was.

Eva keek me scherp aan. Haar stem won een toonhoogte.

“Een meisje?”

“Het was niet zozeer het meisje. Het was wat ze deed.”

Opnieuw fout. Zo fout.

“Wat ze dééd?!”

Als ze nog hoger ging, dan zouden haar stembanden breken. Daar was ik vast van overtuigd.

“Laat me die foto’s zien,” eiste Eva.

Ik gaf haar het digitale toestel. Haar vingers gleden over de toetsen. Er viel een stilte, slechts onderbroken door het gebliep van de camera die foto na foto mijn gestolen momenten onthulde.

 

Eva keek op. Haar blik was er één van onbegrip.

“Dit zijn prachtige foto’s, Thomas. Je zou ze echt aan Jacob van de galerij moeten tonen. Zulke dingen vraagt hij al zolang van je. Dit krijgt hij verkocht. Maar, over welk meisje had je het eigenlijk? Ze staat niet op de foto’s.”

Ongelovig staarde ik haar aan. Ik greep de camera en liet mijn foto’s in ijltempo voorbijflitsen op het kleine scherm. Koortsachtig zocht ik naar het meisje. Ze was er niet. Nergens.

“Jij gek,” glimlachte Eva. “Wat gaat er toch allemaal in dat hoofd van je om. Ach, misschien moeten we Brussel toch maar vergeten. Verzekeringen zijn niets voor een warhoofd als jij. Bovendien zie ik je liever mét stoppels op je kin.”

Eva kuste me en toen wist ik het. Mijn vlinder. Mijn zomerzon. Die was altijd al bij me geweest.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Fiona
5 apr. 2015 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket