De hand van Sachmet

Fiona
5 apr. 2015 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket

Irit wachtte op de ochtend. Zodra Amons bark verscheen zou zij zich ritueel wassen in het heilige meer. Vandaag misschien de laatste keer. Zorgvuldig ontdeed ze zich van haar linnen kleed en legde het naast de treden van het bassin. Zodra ze de eerste stralen van de god zag, zei ze getrouw haar ochtendgebed. Ze sloot haar ogen. Moge Ma’at mij genadig zijn. Na vandaag is er geen weg terug. Ze liet niets van haar gedachten blijken. Stond dit zichzelf niet toe. Zwakheid is dodelijk, was haar leermeesters stelregel geweest. Irit had die woorden altijd in haar hart gedragen. Het waren ook haar laatste woorden geweest voor ze de oude priester doodde. Zijn lichaam lag nu ergens in de eeuwigheid van de woestijn.

 

Onverstoord liep ze het groene water van het meer in. Het waterpeil stond bijna op z’n hoogst in deze derde maand van Achet, het overstromingsseizoen. Het koele water zou haar gedachten zuiveren, zodat ze met een rein hart aan een nieuwe dag kon beginnen. Althans, dat was wat de jonge priesteressen werd aangeleerd. Hoe vaak Irit echter dit bad ook nam, ze voelde zich nooit volledig gezuiverd. Er is teveel gebeurd. Teveel doden. Langzaam klom ze terug op de oever. De zon droogde haar naakte huid al nog voor ze het zuiveringsgebed volledig had uitgesproken. Satwosret, die vandaag de hogepriesteres bediende, kwam naderbij en hielp Irit een nieuw gewaad en sandalen aan te trekken. Zwijgend liepen ze samen terug naar de tempel.

In haar kamer liet Irit de rest van het ochtendritueel gedachteloos over zich heen gaan. Haar armen en schouders wreef Satwosret in met geurige oliën en haar ogen werden opgemaakt met zwarte kohl. De jonge priesteres hing vervolgens een brede gouden halskraag om Irits schouders, schoof een met lapis lazuli ingelegde armband om de pols van de hogepriesteres en bedekte het kale hoofd van de oude vrouw met een zware pruik. Irit nam haar zilveren spiegel en bekeek zichzelf aandachtig. De laatste keer. Tientallen vlechtjes, versierd met gouden kralen, omkransten haar doorgroefde gelaat. “Ik laat je mijn schoonheid bewonderen, in een gewaad van het fijnste koninklijke linnen, geparfumeerd met balsem, doordrenkt met welriekende olie,” declameerde Satwosret zachtjes. Irit glimlachte. “Ik vrees, Satwosret, dat bewondering het laatste is wat ik nog kan verwachten in de blik van een man.” Het meisje maakte een protesterend geluidje en kromp in elkaar toen Irit met een klap de spiegel neerlegde. “Ga kijken waar Meres blijft. Bij Isis, hoeveel tijd heeft dat mens nodig om haar ochtendrituelen te voltrekken?” “Vrouwe...?” piepte Satwosret. Dat “mens” waar Irit zo neerbuigend over sprak was de op één na hoogste in rang binnen de tempel. Zij had de taak om elke morgen in het Heilige der Heilige de godin opnieuw te wassen, te kleden en van offergaven te voorzien. De jonge priesteres wilde er nog niet aan denken om Meres te moeten storen!                                                                       “Laat maar. Dien het ontbijt op in de Vijgentuin. Ik ga zelf wel kijken.”

De Hogepriesteres stak de zuilenhal door. Deze keer keek ze niet naar de hiërogliefen en de veelkleurige afbeeldingen die in de schaduwen langzaam zichtbaar werden door het ochtendgloren. Op de drempel naar de tweede zaal stopte ze. Waarom was ze zo kwaad? Hoe kon ze zich zo laten gaan? Irit ademde enkele malen diep in en uit en had net besloten om toch maar rustig in de Vijgentuin op Meres te gaan wachten, toen ze de priesteres plots zag staan. Ze stond aandachtig een inscriptie te bekijken en leek alles om zich heen vergeten te zijn. “Meres, er zijn tijden van studie en tijden van gebed en op dit uur is het tijd voor ontbijt! Wat doe je toch?” Kalm draaide de priesteres zich om. “Ik kom,” antwoordde ze, “het is alleen...” aarzelend keerde ze zich terug naar de tekens op de zuil. Met haar wijsvinger liep ze de contouren na van een oog. Irit was dichterbij gekomen en herkende de tekst.

Dan zal een koning komen uit het Zuiden, Ameni, de rechtvaardige, is zijn naam, Zoon van een vrouw van Ta-Seti, kind van Opper-Egypte, Hij zal de witte kroon nemen, Hij zal de Twee Machten verenigen

De rest stond op de achterkant van de zuil. Een voorspelling neergeschreven om de oppermacht van farao Amenemhet te rechtvaardigen. De woorden stonden er al bijna twintig jaar. “Waarom heb je me niet verteld dat hij je verwacht vandaag?” zei Meres plots. “Omdat de farao me vroeg het te verzwijgen. Hoe wist je het?” “Kleine dingetjes. De nieuwe armband om je pols, de kyphi die ik voor je moest halen en Satwosret die gisteren je pruik klaarmaakte. Bovendien draag je een tuniek van koningslinnen. Al die kostbaarheden kunnen maar voor één man zijn.” “En waarschijnlijk weet je ook wat ik voor hem moet doen?” vroeg Irit knarsetandend. Plotseling wist ze weer waarom deze vrouw haar zo ergerde. “Natuurlijk. De kyphi wijst erop dat hij je gevraagd heeft zijn dromen uit te leggen. Maar maak je geen zorgen. Ik kan mijn mond houden.” Irit kon Meres wel wurgen. Dat betweterige in haar! Die onschuldige grote ogen! Ze haatte het. Ze haatte haar! De hogepriesteres gromde bijna toen ze zich abrupt omdraaide en met lange passen naar de Vijgentuin liep.

De ochtend vergleed in de eentonigheid van gebed en de ellenlange papyri die gelezen en getekend dienden te worden. Pas tegen noen kwam de koninklijke draagkoets, net op het moment dat die niet meer verwacht werd. Alleen de farao kon twaalf man op het heetste moment van de dag naar haar tempel in de woestijn sturen. Isis zij dank is deze koets overdekt, bedacht Irit terwijl ze op haar plaats onder de linnen luifel ging zitten. Op haar schoot zette ze een klein ebbenhouten kistje en zachtjes streelde ze het gouden inlegwerk, de zonneschijf en de uraeus-slang. Geen Isis meer, vanaf nu beheerst Sachmet mijn gedachten. Ze glimlachte en leunde achterover. De zes Nubische slaven tilden de koets op en wiegden haar in de richting van de hoofdstad.

Na een uurtje hield de stoet halt. Eén van de twee hoogwaardigheidsbekleders haastte zich om Irit een verfrissing aan te bieden en zij nam dat dankbaar aan. Ze liet het lauwe water in haar keel glijden en bijna verlangde ze weer naar de koele muren van de Isis-tempel. Met een blik op het kistje bande ze die gedachte echter weer uit. Haar taak was duidelijk en de twee mannen die de uitvoering ervan konden belemmeren waren het land uit. Prins Sesostris joeg de Nubiërs na en Sinuhe, Vriend en Intendant van de Koning... De goden mochten weten welke schimmen Sinuhe najoeg. Ze wist dat ze slechts een klein radertje was in het geheel, maar ze wist eveneens dat ze een onmisbaar stuk was. Niet de kling, wel het heft.

Pas laat in de namiddag kwamen ze uiteindelijk aan in Itj-Tawy, Zij die de Twee Landen vastgrijpt. Een toepasselijke naam voor de nieuwe hoofdstad die symbool stond voor de hereniging van Opper-en Neder-Egypte. Irit vroeg zich af hoe lang de stad nog zou blijven bestaan. De Amon-priesters van Thebe waren verbolgen over het idee van de farao om de hoofdstad naar deze kant van de Nijl te brengen. De Nijl... Ze kon de geur van het heilige water bijna proeven. Zo anders dan haar oase... De stad was zoals iedere andere stad. Groot, lawaaierig en vuil. Ze trok haar neus op en spoorde haar gevolg aan om zich te haasten. Pas toen ze de poorten van het paleis door was, voelde ze zich weer enigszins op haar gemak. De hoge muren van het gebouw gaven haar de beschutting die ze kende en sterkten haar in haar opdracht. Op de binnenhof werd Irit ontvangen door de Hofmeester, die haar meteen naar een kamer begeleidde waar ze zich kon opfrissen. De koning zou haar laten halen, verzekerde de man haar en liet Irit vervolgens alleen.

Afwezig at ze wat van het koude vlees dat op de lage tafel in de kamer stond. Het ebbenhouten kistje stond naast de schotel. Het embleem van Sachmet leek haar toe te roepen en Irit herinnerde zich...

... hoe ze druipend van het water voor de hogepriester stond. Ze had de weg heen en terug afgelegd en de kelk van Sachmet meegenomen als bewijs daarvan. De priester keek koud naar het meisje. “Welk offer bied je de godin?” siste hij. Verward keek Irit de man aan. Was de kelk niet voldoende? “De godin eist een offer. Welk offer breng je haar?” herhaalde de priester. Er waren geruchten geweest onder de leerlingen, maar dat de godin dit écht zou eisen... Aarzelend reikte ze naar het mes op het altaar van Sachmet. Even keek ze naar de hogepriester, maar hij zou haar niet helpen. Dit was iets dat ze zelf moest doen. Ze liep naar het ondergrondse meer, knielde erin neer en legde haar hand plat op de roodgevlekte steen die haar al eerder was opgevallen. Het leek alsof ze nu pas wist wat moest doen. De hand van Sachmet leidde haar. Het mes hing een tel besluiteloos in de lucht. Toen viel het blad en vers bloed bevlekte de steen. Irit stak haar hand in het water en beet op haar onderlip. Tienduizend naalden gloeiden door haar heen. Vastberaden wist ze zichzelf zover te krijgen op te staan en het afgesneden kootje van haar pink op het altaar te leggen. “Welkom, dochter,” sprak de hogepriester, “onder welke naam treed je toe tot de godin?” “Iren-it-neter,” antwoordde ze en hoewel de oude man bedenkelijk fronste, sprak hij toch de welkomstwoorden uit.

De priester was haar eerste dode geweest. Het pad van Sachmet had haar door heel Egypte geleidt. Soms moordend in het voordeel van de farao, soms in zijn nadeel. Maar de godin was haar altijd gunstig gezind geweest. Op haar oude dag was ze toegetreden tot de Isis-tempel en had daar genoten van de tijdelijke vrijheid binnen de tempelmuren, wachtend op de roep van Sachmet.

Irit waste haar polsen en depte voorzichtig haar gelaat. Met een vinger streek ze nog eens over het kistje. Ze was klaar.

De deur ging open en een oudere, doch stevig gespierde man kwam schielijk naar binnen. Ze had hem slechts eenmaal eerder gezien en toen in vol ornaat, maar zijn gezicht stond net zo stevig in haar geheugen gegrift als haar eigen naam. Irit knielde op de tegels en drukte haar voorhoofd tegen de vloer. “Sta op!” zei Amenemhet bars. “Doe wat je moet doen en doe het vlug.” Kalm stond Irit recht en opende het ebbenhouten kistje. Ze negeerde het zakje kyphi en nam het ivoren doosje dat ernaast lag. Ze zette het op de tafel en deed een stap achteruit. Niemand waagde het de farao aan te raken en zij zeker niet. Niet nu. Haar hand trilde als die van een oude vrouw. Hij kwam dichterbij en ze drukte haar rug tegen de muur. Het hoofd gebogen. Ze hoorde hem het kistje openen. Het was gevuld met geelachtige bolletjes. Het had Irit veel tijd gekost om de kleur goed te krijgen. “Hoeveel en wanneer?” vroeg hij kortaf. “Neem er twee, majesteit, en wacht tot Amon op zijn reis naar het Westen vertrokken is.” Zou hij de trilling in haar stem aan haar ouderdom toeschrijven? Blijf kalm. Als hij nu iets vermoedt... Achteloos schonk de farao zich een beker water in en slikte de pillen door. Vervolgens keek hij Irit aan. “Je gezicht komt me bekend voor,” zei hij. Inwendig kromp de priesteres ineen. “Ik heb uwe majesteit een keer gezien op... een feest.”

“Stuur haar weg! Stuur haar desnoods de woestijn in, maar doodt hem!” had hij bevolen en ze hadden haar vastgegrepen en de zaal uitgesleurd. Ze had gegild en de naam van haar broer uitgeschreeuwd. Ze had alle vervloekingen die ze kende naar het hoofd van de farao gegooid en gevochten als een leeuwin. Maar niets kon Amenemhet ervan weerhouden om de vloer in de troonzaal rood te kleuren met het bloed van haar broer. Ze had gehuild tot ze geen tranen meer over had en gezworen dat de farao hiervoor op een dag zou boeten.

“Ik ben je dankbaar Irit. De tempel zal hiervoor een ruime offergave ontvangen.” Hij glimlachte bitter. “Zolang de Sterke Stier zijn zaad kan planten, zal het land van Kemi vruchtbaar zijn.” Ze boog voor hem terwijl hij de kamer uitliep. Net voor hij de deur opende draaide hij zich weer naar haar toe. “Misschien dat ik je straks laat roepen. Dan kun je alsnog de kyphi voor me branden. Geniet ondertussen van de tuinen.” Zodra hij weg was zakte ze op de grond. Haar hart vocht in haar borstkas als een gevangen gazelle. Haar taak was volbracht. Ze moest nu vertrekken. Langzaam stond ze op en liep de kamer uit. Het kistje, de kyphi en het ivoren doosje liet ze achter. Wat er nu ook gebeurde, het was te laat. Niemand hield haar tegen toen ze het paleis verliet.

Toen de avond viel klopte ze aan bij een tempel net buiten de stad. Boven de deur hing de zonneschijf en de uraeus-slang. Een kaalgeschoren priester opende de deur. Hij droeg slechts een lendendoek en stonk naar goedkoop bier. Irit zei er niets van. Ze had deze plek te hard nodig. Ze toonde de man het handsymbool en zonder verdere vragen liet hij haar binnen en ging haar voor naar een kleine kamer. Daar, in het midden van het door olielampen verlichte vertrek zat een oude vrouw geknield op een kussen. Ze hield haar ogen gesloten en bewoog zich niet toen Irit zich voor haar neerzette in dezelfde houding. Minuten zonder beweging of geluid gingen voorbij. Tenslotte opende de oude priesteres haar ogen. “Welke dochter komt er tot de godin?” “Mijn naam is Iren-it-neter. Mijn opdracht is volbracht.” De vrouw knikte en herhaalde zachtjes Irits geheime naam. “Iren-it-neter, Verwekt door de Godsvader. Het laatste levende goddelijke bloed in het land van Kemi. Het is passend dat juist jij deze opdracht kreeg.” “Mijn broer is gewroken. Zijn ziel kent nu rust. Ik wens het pad van de godin te verlaten.” Het gelaat van de oude vrouw verstrakte. “Het pad van Sachmet eindigt slechts in de dood, dochter. Dat weet je!’ “Dan heb ik een verzoek...”

Irit luisterde naar het gehuil van de klaagvrouwen dat wegkwijnde in de verte. Toen was het stil. Ze schoof de kist opzij en klopte haar lichtblauwe rouwgewaad af. Ze had het laten plooien volgens de laatste mode en ook haar pruik was met de grootste precisie gemaakt. De tempel van Sachmet had op geen goudstuk gekeken om aan haar verzoek te voldoen. Haar borstsieraad, haar armbanden, zelfs haar sandalen waren van puur goud. Passend. Een priester had in het zijvertrek een brandende olielamp achtergelaten. Hij had waarschijnlijk zelfs niet geweten waarom. Eerbied aan Sachmet en haar geheimen! Irit nam de lamp en liep door de graftombe. Een blik op de sluitsteen bevestigde wat ze had gehoord. De eeuwigheid had haar ingesloten. Haar hart klopte in een rustig tempo. Ze had zeventig dagen de tijd gehad om zich voor te bereiden. Het was alsof de vrede van Ma’at haar nu al beroerde. Ze glimlachte en liet haar hand lichtjes rusten op de vergulde houten sarcofaag die in het midden van de kamer stond. Alles was precies gegaan zoals gepland. De farao had zijn harem bezocht en zich daar een uur lang vermaakt. Na de maaltijd was hij naar zijn kamer gegaan. Haar kruiden hadden hem schijnbaar slaperig gemaakt, maar ongemerkt verlamden ze hem beetje bij beetje.

Hij had het kunnen overleven. Zelfs op zijn leeftijd was hij nog een sterke man. Niet de kling, slechts het heft. Zijn eigen lijfwacht was de koninklijke slaapkamer binnengevallen en had een einde gemaakt aan het leven van farao Amenemhet. De schuld werd gelegd bij een aantal vrouwen uit de harem en enkele hovelingen. Ze werden onthoofd en in de woestijn begraven. “Jij ouwe dwaas,” zei Irit. Haar stem klonk hard in de eenzaamheid van de tombe. “Je eigen zoon heeft je verraden, wist je dat? Het was zijn opdracht. Prins Sesostris was het moe om mede-regent te zijn. Hij wou méér. Zijn enige probleem was mensen te vinden die een farao wilden doden. En het grappige is dat niemand dat in feite gedaan heeft. De wonden die je werden toegebracht waren geen van allen dodelijk en mijn gif was dat ook niet. De combinatie echter gaf...zekerheid.” Ze zweeg. Waarom stond ze hier tegen hem te praten? Hij was dood. Ze liet haar ogen door de kamer dwalen. Al zijn grafgiften waren ook de hare. Het bed met de leeuwenkoppen, het senet-spel... Ergens lagen er hier zelfs ushabti die speciaal voor haar gemaakt waren. Als haar hart niet te zwaar woog, dan zou ze genoeg bedienden hebben in haar nieuwe leven. Ze opende een onopvallende kist en haalde er haar dodenboek uit, de papyrusrol die haar zou begeleiden naar het rijk van Osiris. Moge Anubis mij horen. Het is tijd. Ze schoof de kist opzij, waardoor een houten plug zichtbaar werd die uit de muur stak. De groeven rond de plug waren verzegeld, maar de wand voelde toch vochtig aan. Irit nam de hamer die in de kist zat en gaf de plug een stevig tik. Het kostte haar nog enkele hamerslagen voor het water zijn weg door de muur hervond. Er was paniek geweest toen de arbeiders het gat geslagen hadden, maar de bouwmeester had ervoor gezorgd dat de werken konden doorgaan. De hand van Sachmet beroert alles.

Iren-it-neter knielde in het stijgende water en sloot haar ogen. In haar armen omklemde ze de papyrusrol. Broeder, ik kom.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Fiona
5 apr. 2015 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket