De muur

23 mrt. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Hij staat bij de muur. Hij heeft er nooit overheen kunnen kijken, de muur is te hoog. Wel vijf meter en daarboven nog prikkeldraad. Hij zou graag eens zien wat er zich aan de andere kant bevindt. Maar het mag niet. Hij kent de regels. Hij mag dichtbij komen, maar niets meer dan dat. Om de zoveel meter staan wachters met geweren. Wie de muur ook maar aanraakt, wordt meedogenloos neergeschoten.

De wachters kijken toe vanuit hun torens. ’s Avonds komt de dagploeg naar beneden en nemen nachtwachters hun plaatsen in. Dan gaan ook de grote lichten aan. Zijn wereld is maar half. Hij vraagt zich af hoe het aan de andere kant is. Niemand heeft het hem ooit verteld, niemand is ooit aan de overkant geraakt.

Achter hem is het stil. Het is een heel eind wandelen tot de flatgebouwen. En zelfs die hebben van hieruit bekeken alleen maar blinde gevels. Zouden er ook mensen zijn achter de muur? Hoe zien ze eruit? Soms, als de wind uit de juiste richting komt, hoort hij iets wat op spelende kinderen lijkt. Maar het kan ook iets anders zijn, een grammofoonplaat of zo.

Misschien is dat het wel, misschien woont er aan de andere kant van de muur maar één persoon, een man die niet gestoord wil worden en die nu en dan, als de wind juist zit, een oude grammofoonplaat draait waarop kinderen te horen zijn.

Hij haat die man.

Zouden er ook dieren zijn? Hij kan zich voorstellen dat de dieren in het land waar de zon ondergaat niet dezelfde zijn als de dieren in het land waar ze opkomt.

Door de muur zijn de dagen hier korter. Overdag schijnt de zon, maar zodra ze achter de muur verdwenen is, wordt het hier koud en donker. Hoe vroeger dat gebeurt, hoe vroeger de lichten aangaan. Hij haat de muur. Hij haat de muur en de man erachter. Ooit zal hij een manier vinden om over de muur te komen. Maar nu nog niet. Het is te gevaarlijk. Ooit, denkt hij, ooit zal ik weten hoe het ginder is.

Er komt een duif overgevlogen. Het is een zwarte duif, zwart alsof ze uit een koolmijn is ontsnapt. Misschien valt het wel tegen, denkt hij. Misschien bestaat het leven ginds alleen uit hard labeur en hebben wij het hier best goed. Hij kijkt achterom. In de verte verdwijnt de duif achter een van de hoge gebouwen. Rond hem bloeien bloemen in het gras. Vlinders zijn op zoek naar nectar. Opnieuw kijkt hij naar de muur. Neen, de man aan de overkant is niet te benijden.

Boven hem strekt de blauwe voorjaarslucht zich uit. Er staat nauwelijks wind. Hij hoort geen spelende kinderen. Een tweede duif komt aanvliegen, ook zij komt van de overkant. Deze keer is het een witte duif. Ze glanst in het licht van de zon. Hij voelt het bloed door zijn aderen stromen, dit zijn de dingen waar hij van houdt. Met elke seconde groeit zijn hoop.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

23 mrt. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket