Het verscholen dorp

13 aug. 2020 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket

Met een schrapend geluid schiet de door de kou verharde voorband in het bevroren karrenspoor. Met moeite blijf ik overeind. In een poging om fiets en lichaam weer in evenwicht te brengen, geef ik een ruk aan het stuur. De wielen van mijn fiets knisperen door de bevroren modder. Heel kort stokt mijn adem. Meteen daarna vindt ze een weg naar buiten, vanuit mijn warme longen de ijzige kou in.

Voorzichtig over het glibberige en bevroren pad rijdend, tuur ik tussen de kale bomen en besneeuwde struiken door het winterse landschap in. Koning Winter heeft bijna alles wat normaal groen is van bladeren ontdaan. Kale takken zijn achtergebleven. Door hun enorme aantal en dichtheid is mijn zicht evengoed beperkt. 'Aan het einde van het pad is aan de rechterkant een smalle doorgang. Loop daar enige meters het bos in, en je ziet het snel genoeg,' had de oudere heer in het dorp met krakende stem gezegd. Hij moet het punt waar ik nu ben bedoeld hebben. 

Licht opgewonden stap ik af. De sneeuw onder m’n schoenen kraakt na de aanraking door mijn schoenzool. Verder hoor ik niets dan stilte. De stilte van de bevroren bossen om me heen. Ik kijk naar links en naar rechts. Niets te zien. Plots hoor ik een knakkend geluid achter me. Ik draai me snel om. Mijn hart bonkt in mijn keel, ondanks het feit dat ik opnieuw enkel bomen zie. Ik besluit het er op te wagen, en loop behoedzaam door de dikke sneeuw. Het is pas half drie, maar ik heb het idee dat het al begint te schemeren. Hoe kort moeten de dagen hier toen in de winter niet zijn geweest?

Een laaghangende tak ontwijkend loop ik in de richting waar ik denk dat het moet zijn. Intuïtief draai ik mijn gezicht opzij. Het laatste wat ik wil, is een tak tegen m’n koude wangen en neus krijgen. Als ik de tak rustig over m’n schouder weg laat schieten, zie ik plots het smalle paadje dat tussen de bomen door bij me vandaan loopt. Mijn adem stokt, terwijl mijn hart een sprongetje maakt. De kou lijkt plots verdwenen. De combinatie van spanning en opgewondenheid doet al het andere vergeten. Voorzichtig loop ik vooruit. Ik wring me tussen takken door. Ook de boomstronken op dit paadje zijn bedekt met een laagje sneeuw. Dit maakt hen moeilijk zichtbaar. Mijn schoen schiet tot twee keer toe weg. Ik bemerk het nauwelijks. 

Het paadje voor me kronkelt een stukje omhoog. Een meter, hooguit. Op dit verhoginkje staat een boom. Ik vervolg mijn weg hier naar toe. Een paar tellen later grijp ik me vast aan de stam. Vanaf de verhoging kijk ik een kuil in. Aan de rand van de kuil ligt er één. Het is geen originele meer. Deze zijn immers vernietigd. Maar toch.

Ik loop er naartoe, de omvang en bouw in me opnemend. Als ik er voor sta, zie ik op het laagste punt een donkere ingang. Ik kruip er in. Dan ben ik binnen. De inzettende schemer van buiten is hier maar een heel klein beetje zichtbaar. Verder is het donker. Ook is het hier minder koud. Ik adem in en ruik hoe een muffe lucht van bladeren en grond mijn neus vult. Het geeft me, vreemd genoeg, een vertrouwd gevoel.

Hier hebben ze dus gezeten. In deze en acht andere hutten. Hier, in de bossen, hebben bijna honderd onderduikers zich ruim anderhalf jaar verscholen gehouden. Hoofdzakelijk Joden, maar ook Britse en Amerikaanse piloten. Een Rus ook, zo gaat het verhaal. De oude heer had het me die middag allemaal verteld. Hij had me gevraagd of ik het Verscholen Dorp al had bezocht. Toen ik ontkennend had geantwoord, was hij zijn verhaal begonnen. Over de bezetter die steeds nadrukkelijker aanwezig was geweest. Over hen die hierdoor niet meer vrijelijk konden leven. Over hen die geholpen hadden met het bouwen van hutten,  en over hen die de bewoners hiervan hadden voorzien in de eerste levensbehoeften. Ik had aan zijn lippen gehangen. Een zenuwachtige nieuwsgierigheid had zich van mij meester gemaakt. Snel daarna was ik op de fiets gesprongen, op zoek naar de restanten van het verscholen dorp. 

Hoe moet het leven hier zijn geweest? Totale afzondering. IJzige koude. Doodse stilte. Continu angst. Was men blij geweest? Blij dat men hier, weg van de bezetter, had kunnen wonen? Of had angst geregeerd? Hoe waren de verhoudingen tussen de bewoners? Was het gezellig? Werd er gelachen? Was er ruimte voor romantiek en liefde? Of werd er vooral gewacht op het onherroepelijke betrapt worden?

De heer had me verteld dat dit na 18 maanden was gebeurd. Twee soldaten waren op een jongen gestuit die hout aan het hakken was. Hij had hen verteld over het verscholen dorp. De soldaten waren versterking gaan halen, waardoor de bewoners tijd hadden gehad de bossen in te vluchten. Een aantal werd alsnog gepakt om op de meest definitieve manier gestraft te worden. De rest was ontkomen, in ieder geval op dat moment. 

Hoe moet het leven hier zijn geweest, midden in de soms ijskoude en soms snikhete bossen? Wie hadden hier gewoond, en hoe gingen ze met elkaar om? Wie waren er gevlucht, en welke kant op? Hadden zij die bij elkaar hoorden, elkaar weer gevonden?  Wie werden er voor eeuwig van elkaar gescheiden? De vragen blijven door m’n hoofd spoken. Ik hoor buiten de stilte, en laat me achterover op de grond zakken. Deze plek met haar geschiedenis overweldigt me. Ik blijf lange tijd zitten, me afvragend wat zich hier allemaal heeft voltrokken. Pas als het al lange tijd donker is, verlaat ik het verscholen dorp en zet ik koers naar m’n hotel.

Deze tekst is gebruikt als inzending voor een verhalenwedstrijd van het voormalige Monuments of Life. Op basis van een publieksbeoordeling is deze tekst als winnende beoordeeld, waarna pubicatie in de verhalenbundel ' Monuments of Life vol. 2' heeft plaatsgevonden.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

13 aug. 2020 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket