Koffiekringen

27 okt. 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het moet inslaan als een bom, dacht Marc koortsachtig. In zijn witte overall, besmeurd met artistieke vegen olieverf, zat hij over het canvas gebogen dat hij twee weken geleden in Antwerpen had aangeschaft. De goegemeente moet gechoqueerd zijn, vervolgde Marc zijn gedachtegang, terwijl hij zijn penseel uit ponyhaar over het doek bewoog - op een paar centimeters erboven - in gedachten de grote lijnen van een toekomstig meesterwerk trekkend.

 

Hij likte hierbij aan het rechtertipje van zijn snor, dat af en toe in zijn mondhoek kroop. Hij wilde zijn tube Rembrandt cyaan pakken en een kort kwakje op zijn pallet uitsmeren, om het te mengen met wat kwikwit en de twee kleuren vervolgens met zijn plamuurmes open te smeren. Een sensuele ervaring, een beetje zoals lookboter maken, met je vingers door die hoeveboter ploegen, hemels! De gedachte een begin te maken aan het werk, er als het ware de conceptie, de coïtus van aan te vangen! Het zou Improvisatie nr. 1 heten (je moest toch ergens mee beginnen) en de conceptie vond plaats op de vibrerende broeierige kopertonen van de altsaxofoon van John Coltrane in het nummer Africa dat zijn vriend Dirk voor hem had overgetapet op cassette. Dirk was een echte jazzliefhebber en probeerde er ook zo uit te zien. Hij droeg een Amerikaanse vilthoed, een lange rode sjaal en een zwarte regenjas. Zijn snor was zorgvuldig bijgeknipt en zijn stoppelbaardje getrimd. Hier en daar scheen wel een beetje eczeem door, een zenuwaandoening te wijten aan de eeuwige financiële problemen van een jazzjournalist met een voorliefde voor single malt met buitensporige namen als Lafroaig, Glenmorangie en Bruichladdich. De metaalcassette van het merk TDK (een duidelijker geprononceerd hoog, enkel het allerbeste voor Coltrane) begon plots een langgerekte uithaal van Coltrane uit te rekken en kunstmatig te verhogen tot er een plop volgde, het geratel van een vastlopende cassettetape, geruis in de luidsprekers en daarna een droog gekraak, dat het einde van de geluidsgolven aankondigde.

 

Marc legde onverrichter zake de tube cyaan neer en voelde de inspiratie voor Improvisatie nr. 1 uit zijn vingers wegstromen, als water uit een gebroken fles. Had het een tintelend gevoel? Zat het er nog in vandaag? Zijn handen lagen op zijn knieën en de stof van zijn overall drukte op zijn handpalmen. Marc keek wazig voor zich uit en liet zich met een zucht van zijn barkruk zakken, op de betonnen vloer van het Kunsthuis.

 

Het Kunsthuis was een open atelier dat hij met zijn vriend Herbert twee maanden geleden had opgericht. Het was geen slechte plaats. Het had een loft in Soho of in Greenwich Village kunnen zijn: een oude opslagplaats op de eerste verdieping van een gewezen brouwerij, met gewelfde plafonds, gestut door drie rijen van telkens vijf gietijzeren pilaren, een ruwe betonnen vloer en witgekalkte bakstenen muren. Het enige minpunt was het tekort aan licht. De enige lichtbron was een houten doorgeefluik op het einde van de ruimte, maar dat was de helft van het jaar dicht wegens de kou. En de ligging. Lokeren was nu eenmaal geen New York. Geen bruisende kunstscene. Eerder een bruisende middenstand.

 

Binnenkort werd Marc er veertig. Wat had hij bereikt? Een paar schilderijtjes bij zijn familie op de muren en een halfbakken leventje in de slagerij. 'Voor de boter op de boterham,' had zijn vader gezegd. Tegen de tentoonstelling in de Kunstkring moest hij absoluut iets op doek hebben, zodat iedereen zag wat hij in zijn mars had.

 

Hij pikte opnieuw zijn penseel op en zette een voorzichtige streep op het canvas. Het licht van de tl-buis weerspiegelde in de natte verf en Marc kreeg het gevoel dat hij straks klaar zou zijn om een tweede streep te zetten. Het was nog niet helemaal duidelijk in welke kleur of welke vorm het uit zou gaan, maar het was een begin. Hij boog zich achterover en sloot zijn ogen tot dunne spleetjes om er hoogte van te krijgen.

 

Iets in de stijl van David Hockney zou wel mooi zijn. Een zwembad en een plons.

 

De geur van terpentijn en olieverf, scherp, vuil en romantisch, drong zijn neusgaten binnen.

 

Montparnasse! Misschien meer de weg op van een Karel Appel of een Alechinsky? Die deden het goed in hun streek. Wanneer hij 's avonds langs de Durme ging wandelen met zijn Ierse setter Mira, kon  hij het nooit laten binnen te kijken bij de villa's aan de waterkant. Zeker als ze grote terrasdeuren of muurbrede vensters hadden. In een witte villa had hij eens een Alechinsky opgemerkt, even breed als de muur. Een paneel vol witte slierten op een rode achtergrond, als een groot bord spaghetti, maar dan spaghetti die vierkante hoeken beschrijft, een spaghettilabirint. Daar had ik kunnen hangen, dacht Marc toen, en hij gooide een stok het jaagpad op en Mira ging erachter aan.

 

Marc pakte zijn gitaar op, een Fender Telecaster '57 Anniversary Edition die steeds naast hem op een staander stond en speelde een paar geïnverteerde akkoorden en bluesladdertjes. Zijn vingers pulkten aan de ijzerdraad van de snaren. Zijn vingerkussentjes wilde niet mee, de snaren leken er aan te plakken en de ijzerdraad wilde niet zingen, rinkelde enkel vals. Met afgrijzen zette hij de gitaar weg.

 

Alles was zo onecht vandaag. De flow was ongetwijfeld verdwenen.

 

'Met de poepers voor de Kunstkring?' klonk het van achter in het atelier. Dat was Walter, de gewezen bajesklant met artistieke ambities die zich als eerste kandidaat had gesteld toen Marc en Herbert in café het Karrewiel aan de plaatselijke cafégangers de opening van het Kunsthuis aankondigden. 'Ik ben een schilder, ' had Walter zich toen voorgesteld. Hij had vettig haar tot op zijn schouders, het hing in slierten van zijn gezicht. Ook had hij een walrussnor en mogelijk een ontwapenende glimlach, ware het niet dat zijn twee voortanden ontbraken. Hij zag er ook een beetje zielig uit en had de hele avond naar zijn Duvelglas zitten staren, gelukzalig en niet deelgenomen aan de verhitte discussie tussen Marc en Herbert over het reilen en zeilen van de moderne kunst, zoals ze wel vaker deden wanneer ze vijf pinten op hadden. Marc zei toen tegen Walter: 'Uitstekend, de huur is 1500 frank per maand, we zullen je een reservesleutel maken. De hoek aan de deur is van mij. Die aan de overkant van de deur van Herbert. Jij mag die aan het luik hebben.' Marc had er niet bijgezegd dat het in die hoek vreselijk tochtte, waardoor Walter al op de tweede dag van zijn verblijf snotterde en om de haverklap moest niezen.

 

'Kom eens kijken naar mijn schilderij,' zei Walter, die de hele tijd stilletjes in het schamele licht van een bureaulamp had zitten werken aan zijn inzending voor de Kunstkring.

Marc ging achter Walter staan en keek naar het schilderij. Hij werd aangekeken door de kop van een snoek die zich verborg achter de algen, een kopie van een foto uit het tijdschrift Karper die met twee wasknijpers aan de schildersezel was vastgemaakt. In tegenstelling tot de foto keek de snoek echter scheel. Marc vroeg zich af welke mate van onkunde je moest bereiken om zoiets te presteren.

'Hm,' gromde hij neutraal.

'Wat vind je ervan?' vroeg Walter. Hij draaide zich om op zijn barkruk en keek vragend naar Marc, waarbij het gat waar ooit zijn voortanden hadden gezeten te voorschijn kwam. Walter keek een beetje scheel. Dat maakte dat iedereen medelijden met hem had. Hij was natuurlijk niet moeders mooiste. Maar ja, zoveel kunstenaars had je niet in Lokeren. Als ze dan ook nog eens adonissen moesten zijn ...

'Mooi. Ik denk dat je wel een kans maakt,' zei Marc.

Walters gezicht lichtte op. 'Vind je dat?' Meteen daarna werd hij echter opnieuw somber en vroeg hij: 'Maar vind je niet dat er iets mis is met het oog? Volgens mij kijkt het de verkeerde kant op.'

 

Walter keek Marc argwanend aan. De manier waarop zijn ogen kleiner werden, leken toch dit gevoel uit te drukken. Marc werd een beetje bang. Je wist maar nooit met een gewezen bajesklant.

'Dat oog? ' Zei Marc, 'dus dat was niet de bedoeling?'

'Natuurlijk niet!'

'Daar valt gemakkelijk een mouw aan te passen,' zei Marc en pakte een van Walters goedkope schoolpenselen en het deksel van een mayonaisepot, dat Walter als palet gebruikte, en begon er wat kleuren in te mengen. 'Als je hier ...' en met een snelle en feilloze beweging tekende hij de iris van het vissenoog bij, 'en hier ...' en meteen paste hij ook de proportie van de kieuwen aan, '... een klein streepje zet.'

 

Walter zat er als verstomd bij. Hij krabde zijn achterhoofd en zei: 'Jij kunt er wat van, daar heb ik zeker nog tien jaar voor nodig. Die snoek is zo realistisch, net of hij me gaat bijten.'

 

Tien jaar, dacht Marc. Negen levens zouden nog niet voldoende zijn voor jou. Je houdt die kwast vast als een chimpansee.

 

'Maar waarom heb je zelf nog niks geschilderd? Je gaat toch meedoen aan de Kunstkring? Jij kunt dat winnen, met jouw talent!'

 

Wat maakt het allemaal uit, dacht Marc. Wat maak ik mezelf wijs?

 

'Bedankt dat je me een hart onder de riem wilt steken,' zei Marc tegen Walter. 'Om een goed kunstenaar te zijn, is echter meer nodig dan wat kneepjes onder de knie te hebben. Er is een verschil tussen deuren verven en schilderijen maken. Daarom bestaan er ook twee werkwoorden: verven en schilderen. Wat jij doet, dat is verven,' zei Marc, 'en wat ik doe, ja wat ik doe, dat is...' maar hier stokte Marc zijn stem. Was hij nu echt een schilder? Wat deed hij hier eigenlijk? Hij keek rondom zich. Dacht hij nu echt een oase in een woestijn te kunnen scheppen? Het tl-licht in het atelier scheen hem plots te schel in de ogen en dan was er nog dat domme schildersgerei dat hij zich had aangeschaft. Die setjes penselen, dat overmaatse palet, de verstelbare en plooibare schildersezel leken hem plots zo vals, zo onecht, zo aanmatigend, zo ... Voor hij er erg in had, gaf hij een gefrustreerde schop op de vuilnismand met lege bierblikjes, sigarettenpeuken, klokhuizen van appels en sinaasappelschillen. De projectielen volgen alle richtingen uit. De blikjes vlogen tegen de muur en de as van de peuken veroorzaakte een stofwolk die pas een minuut later ging liggen.

 

Herberts hoekje was afgeschermd met een paar witte lakens. Het was een soort niche waar hij zich afzonderde om aan kunst te doen. Marc had hem gezegd dat ze een loft hadden gekocht om samen aan kunst te doen, maar Herbert zei dat hij geen pottenkijkers nodig had terwijl hij schilderde en dat hij niet kon presteren wanneer hij er iemand over zijn schouders meekeek. Herbert was vandaag nog niet langsgekomen. Een half leeg blikje bier had de langste weg uit de vuilnismand (een kartonnen doos uit de Colruyt waar de pindanootjes en chips voor hun openingsfeest in hadden gezeten) afgelegd en een lelijke vlek gemaakt op een van Herberts lakens.

 

'Is Herbert bijna klaar met zijn inzending voor de Kunstkring?' vroeg Marc aan Walter. Marc had het Herbert zelf al een tijdje geleden willen vragen, maar het leek hem zodanig gênant te moeten toegeven dat een kunstenaar als hij, die boven alles staat en zeker boven regionale kunstorganisaties, zodanig begaan is met zijn deelname eraan.

 

'Ik denk het wel,' zei Walter.

'Zouden we eens een kijkje nemen?' vroeg Marc.

'Mij niet gelaten,' antwoordde Walter, die zijn handen aan zijn broek afveegde en van zijn barkruk kwam.

 

Ze deden de lakens open, gingen Herberts niche binnen en staken een spot aan. Overal, op de vloer, de drie wanden in de niche, waren grote vellen tekenpapier geplakt, allemaal bedekt met op het eerste gezicht toevallige patronen van koffiekringen.

 

'Vandaar die geur van koffie de voorbije weken!' riep Walter uit.

 

Marc stond er met open mond naar te kijken. Zo eenvoudig en ... zo kosmisch. Al die ringen, die uitvoering. Zo simpel: de koffie, de afdruk van de glazen koffiekan en het koffieapparaat dat in de hoek stond, samen met een pak dessertkoffie van Douwe Egberts ...

 

Walter begon te grinniken. 'Die kerel is rijp voor het gesticht.'

 

Marc keek hem boos aan. 'Je begrijpt er de ballen van,' zei hij.

 

Herbert liet lang op zich wachten. Marc zat op de trap van het Kunsthuis en had zeker al een half pakje sigaretten opgerookt. Walter was een uur geleden naar huis gegaan. Zijn snoek was af en morgen zou hij er een laagje vernis op zetten. Iedereen was klaar met zijn inzending voor de Kunstkring, behalve Marc. Hij had nog twee weken. Zelfs Herbert was er al klaar mee, dat vond Marc nog het sterkst van al.

 

Hij kwam ten eerste maar om de drie dagen naar het Kunsthuis, alhoewel hij beloofd had vaker te komen, en bleef nooit langer dan een half uur. 'Marc,' had hij in het begin gezegd, 'ik ben een kunstenaar, je hoeft daar niet aan te twijfelen, maar ik ben zot op de vrouwen. Ik zal er dus af en toe niet bij zijn. Maar als Marianne dat te weten komt, dan doe ik mezelf een ongeluk.'

 

Herbert kwam dus maar twee keer per week naar het Kunsthuis, na zijn werk als kleurterleider, trok zijn witte overall aan en verdween achter zijn lakens, waar hij vroeg hem niet te storen, want hij moest zich concentreren. Daarna klonk meestal het geluid van de percolator, een fluitende Herbert, en een half uur later verscheen Herbert opnieuw, ditmaal in een scherp outfit, een spannende jeans die zijn kloten in de verf zette en een oud jeansvestje. Meestal was hij daarna direct weg, af en toe dronk hij nog een pintje en maakte hij wat grapjes met Marc en Walter. Wanneer hij 's avonds terugkwam, wist niemand. Walter was 's avonds altijd vroeg weg, want hij was een visser (om zijn aangeboren agressie te kanaliseren) en stond elke ochtend om vijf uur op. Marc had zijn beenhouwerij en moest voor de dagelijkse voorbereiding ook vroeg uit de veren.

 

Marc keek op zijn horloge. Het was bijna middernacht. Hij had nooit vermoed dat Herbert zoiets in zijn mars had. Hij had gedacht dat Herbert een geilaard was die alleen maar blote vrouwen kon schilderen in allerlei standjes, het ene nog meer beschamend dan het andere, en dat hij daarom zijn stukje atelier afsloot met die lakens, omdat hij zich er eigenlijk om schaamde of dat hij niet wilde dat zijn vrouw Marianne die schilderijen te zien zou krijgen, mocht ze ooit op bezoek komen. Marc had er overigens nooit aan gedacht om zelf eens een piepje te nemen achter die lakens, zodanig was hij ervan overtuigd dat hij daar dezelfde leegte zou aantreffen als in Herberts obsessie met seks.

 

Maar was  dat wel zo? Ging hij wel naar die vrouwen? Ging hij niet mediteren, of nam hij geen lessen bij een mentor, een gevestigde moderne kunstenaar bijvoorbeeld, die hem tips gaf hoe hij zou kunnen epateren op de Kunstkring? Marc was er allemaal nog niet zo zeker van.

 

Eindelijk zag Marc Herbert komen aanwandelen, fluitend en in een opperbeste stemming. Het was een warme, zwoele avond, het was juni en overal hingen de geile geuren van bloesems en pollen en er stond een licht maar heet windje. Waarschijnlijk van Afrika, dacht Marc. Herbert had zijn tot op de draad versleten jeansvestje over zijn schouders geslagen. Zijn witte hemdje met korte mouwen schitterde in het licht van de straatlantaarns. Herbert liep op zijn dooie gemakje.

 

'Aan het nagenieten?' riep Marc naar Herbert.

Herbert sprong op van het verschieten. 'Moet jij niet in je bedje liggen?' vroeg Herbert.

'Ik wil met je praten,' zei Marc.

'We hebben je inzending voor de Kunstkring gezien,' zei Marc terwijl ze samen de trap op liepen.

'Shit,' zei Herbert, 'nu val ik door de mand'. Hij hield stil op de trap, concentreerde zijn dronken blik op Marc en zette een ernstig gezicht. 'Kijk,' zei hij, 'ik kan het allemaal uitleggen. Ik ga door een moeilijke periode met Marianne en Tina is zo een heet ding, je zou eens moeten weten ... al mijn tijd en energie kruipen erin. Ik ben een uitgeperste citroen. Ik heb absoluut geen inspiratie. Eerst dacht ik dat het de aanwezigheid was van derden tijdens het creatieve proces, dus heb ik die lakens opgehangen, maar het zit dieper. Vol goede hoop had ik vijftig vellen tekenpapier gekocht. Ik kwam aan op het atelier, legde een vel tekenpapier op de grond, zette een pot koffie - de laatste tijd slaap ik zo weinig dat ik twee liter koffie per dag nodig heb om op mijn benen te blijven staan - en keek naar dat papier zonder iets te voelen. En vroeger zat ik vol ideeën! Ik dacht iets te doen in de stijl van Jackson Pollock, maar dan met de plakkaatverf die ik gratis krijg op de kleuterschool, maar er komt niks uit. Ik sta er zo stijf als een hark. Als mijn koffie dan klaar is, gebruik ik het papier als onderlegger. De volgende dag pak ik een nieuw vel en begin ik van nul af aan. Ik denk dat het prestatiestress is voor de Kunstkring. Sinds we dat atelier zijn begonnen, verwacht iedereen grootse prestaties van ons. De verwachtingen zijn te hoog gespannen.'

 

'Ja,' zei Marc, ze kunnen onze kloten kussen, die bende provincialen. Wij staan daarboven. Wij maken echte kunst.'

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

27 okt. 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket