Lente.

Stanley
4 jun. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De lente heeft heeft haar wiel opnieuw uitgevonden en de wijk bloost er groen van.

Bij degenen die een caravan hebben staat het vakantienest al dagen voor de deur om zomerklaar te worden gemaakt. Er wordt aan tuinen gewerkt, auto’s gestofzuigd en ook aan schilderbedrijven ontbreekt het niet aan arbeid.

 

In een van de vier vijvers op de singel is ook een hoentjespaar druk bezig geweest aan wat inmiddels een prachtig nest is geworden. Het is groter en ook hoger dan gewoonlijk omdat ze het op een betonnen buis hebben gebouwd die de vijvers met elkaar verbind. 

Het vrouwtje broedt er al dagenlang op, terwijl het mannetje druk in de weer is met zijn voorbereidingen op het vaderschap. Wat dat precies is, is net zo onduidelijk als wat vele andere mannetjes dan doen. Hij komt aanzwemmen met nog meer takjes en riet om ze dan, aangekomen bij het nest, weer uit zijn bek te laten vallen. Want dat is al klaar immers. Gaat weer heen en doet zijn ding. Druk druk druk. Een ander mannetje staat met een verlengde gasbrander in zijn ene hand het onkruid tussen de tegels van zijn oprit weg te branden, de andere in zijn broekzak gestoken. Het verspreid een heerlijke geur die uitstekend zou mengen met de geur van de barbecues die zeker zullen volgen in de namiddag. 

 

Het opvallende hoentjesnest heeft de afgelopen dagen nogal wat bekijks en fans gekregen. Gedurende het kwartier dat ik het tijdens mijn bezorging op de singel kan zien, staan er regelmatig mensen even naar te kijken. Wandelaars, fietsers, grootouders met hun kleinkind.

En ook een ander soort fans. Een kat, twee eksters en een kraai.

Alsof het de opening betreft van een nieuwe delicatessenwinkel, hebben ze hun bewegingswijze richting het nest gevonden. Ze krijsen, sissen en blazen naar elkaar  totdat er een volgorde lijkt afgesproken van wie er het eerste aan de beurt zal zijn.

De kat zit op zijn vaste plek, geduldig met dichtgeknepen ogen, de eksters huppelen wat heen en weer en de kraai heeft ook zijn eigen nummertje getrokken. Het mannetjeshoen vermoedt ondertussen het een en ander en blijft dicht bij het nest onrustige zwembewegingen maken als de rovers op hun loerplek zitten. Van zijn duidelijk gearticuleerde sneergesniep  zijn ze niet onder de indruk. Maar zover is het nog niet.

 

Wat doet zo’n mannetjeshoen eigenlijk als de barbecues zijn gedoofd en alle kinderen al zijn gaan slapen.? Als hun ouders ook al hun laatste glas hebben geleegd en de tuindeur sluiten, de voordeur vergrendelen. De ramen blinderen met gordijn en luxaflexen. Rustig tegen het nest aandrijven of bezoekt hij de schijnwerper in het midden van de spiegel die zijn woonplaats is, om te mediteren misschien, als de maan erboven staat?  

Droomt hij zich in de nacht door het gitzwarte verenpak van zijn vrouwtjeshoen heen naar onderen waar, in een nog donkerder bed, hun zeven steentjes der wijzen liggen?

Voorbij de dunne kalklaag met dooier en vlies. Voorbij het vel met de eerste donsaanwas, voorbij het vlees van zijn vlees. Daar kloppen zeven pompjes. Zeven proteïne klokjes door elkaar. Een polyritmisch fluisteren dat vertelt van wat ooit was en weer zal zijn. 

Tot een dag die vandaag zal worden genoemd. Zoals we allemaal in de spiegel leven die dat is.

 

Een warme dag weer vandaag. De ochtendkoelte is al ruimschoots verdreven nog voor het middag is.

Ik heb meteen een pakje bezorgd op nr x aan de singel omdat ik weet dat men dan nog net thuis is. Je wilt je ei toch graag kwijt. En kijk, op het nest zit nog steeds het vrouwtjeshoen. 

Maar dit is geen broeden meer. Ze wordt steeds met duwtjes op en neer bewogen. Als je goed kijkt, zie je af en toe bolletjes met een vurig bruin dons onder haar schoot tevoorschijn komen. 

 

Als ik mij uiteindelijk naar de buitenste ring van de wijk begeef, zie ik net om de bocht twee meisjes aan komen fietsen. Ik schat ze in als  zesde klas eindexamen kandidaten en ze fietsen hand in hand. Als ik stop om mijn fiets tegen een muurtje neer te zetten net voordat ze mij gepasseerd zijn, verbreekt een van hen plots hun amicale verbinding. Met een korte, venijnige duw openbaart ze de leegte tussen hun fietsen en de straat. Het was er niet. Je zag het niet. Er viel iets kapot in de lucht. Haar argwanende blik treft me als een ei in het gezicht.

 

Klaar met de buitenste ring. Nu mag ik beginnen aan de singel. Nu kan ik weer even naar het hoendernest gaan kijken.

Aan de overkant van de vlietvijver staan de meisjes op de hoek van een huis, in de schaduw. Nog op hun fietsen tegenover elkaar. Stuur aan stuur. Een hand rust op een schouder en een ander is vanuit het lange haar naar een wang afgegleden.

Ik doe alsof mijn neus bloed.

Heel hard. Een dubbele bloedneus. Ik heb een blauwe brief van de belastingdienst, een bekeuring en een rouwkaart nodig om het bloeden te stelpen, minstens. Met de brieven in mijn neus en een Libelle nog, eronder gehouden voor alles wat ernaast gaat, loop ik verder. 

Ze staan precies op een rechte lijn met het hoendernest. 

Verdorie.

 Nu kijken naar het leven op het nest staat gelijk aan loeren naar wat de oude Grieken een eidyllion noemden. En hoezeer ik ook hou van de natuur, ik wil niet weer degene zijn die verantwoordelijk wordt gehouden, met eieren bekogeld, voor het schaamteloos blootleggen van een genoom zoals dit.

Er is een licht ruisen en zacht kraken van verdroogd riet gevolgd door gesniep en geplons. 

Orpheus keek ook om eens. Stom, maar moedig. Ik kijk ook om.

Het vrouwtje is van het nest gekomen en roept de kuikens op haar in het water te volgen. Het mannetje zwemt er op een afstandje in kringen rond.

 

Er is een startschot afgegaan. 

Het eerste kuiken buitelt met een koprol het water in. Het is meteen duidelijk dat zijn lichaampje het  koddige ei-geheugen kwijt is, want het zwemt direct naar moeders toe. Verkwikt en gedoopt.

Plots wordt alles natuur.

 

Anderen hebben het startschot ook gehoord blijkbaar.

Vanuit het niets, wat er natuurlijk altijd is, landen twee eksters op het nest en beginnen op de vurig bruine donsbolletjes in te pikken. Een ekster vliegt met buit van het nest op de wal om zich er geconcentreerd aan te fêteren. De plotselinge kat vanachter een boom troeft de nog piepende speelbal af. Neemt het in zijn bek en gaat heen naar zijn eigen toko. Een kat met een krijsende nepsnor. 

Het mannetjeshoen fladdert en sneert zich een ongeluk in het water. Maar niets maakt dat de gegadigden zich daar iets van aantrekken. Het vrouwtje is met haar enig jong verderop in het riet vertrokken en is bezig aan iets wat later een noodnest blijkt te zijn.

De ekster voegt zich weer bij zijn kompaan op het nest en samen hervatten ze hun duet van pik en piep. 

 Ook de meisjes zijn elkaar aangevlogen. Hun monden hebben zich gevonden en smaken een eigen nest, met gladde zachte snavels, in het donker op zoek naar een eindeloos samenzijn. Om het zoeken steeds weer.

Het pikken van de eksters op de krijsende sappige kuikens dient als  audiospoor onder hun lieve lust.

Omdat handen van gesloten ogen in een kus het licht zoeken over het lichaam van elkaar worden stuur en zadel losgelaten.

Een van de fietsen klettert om rukt de de meisjes van elkaar. Maar onmiddellijk hebben ze zich weer gevonden.

Terwijl de eksters blijven inpikken op de donsbolletjes die nu niet meer elke pik met een piep beantwoorden, is een grootouderpaar met kleinkind komen aanwandelen.

‘Doe wat Harold, doe wat!’

De vrouw heeft het hand in hand lopen met haar man losgelaten en loopt naar de vijver met de lunchende eksters toe.

Het smaakt ze. Hun witte boorden zien er rood van.

‘Ha-rold... kijk nou!!’. Ze maakt zwaaibewegingen met haar armen richting nest om de rovers te verjagen. 

Harold komt niet.

Harold staat er als een zoutpilaar bij, met zijn kleinkind aan de hand. Te kijken. Te kijken naar dit alles.

En daarboven de zon. De zon van alles en iedereen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Stanley
4 jun. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket