De tred waarmee ik wandelde, weekte nu allerlei soorten gedachten bij mij los. Bij elke stap, speelt er zich een hele geschiedenis voor mij af. In de stad zouden diezelfde soort gedachten me als een woeste rivier weggespoeld hebben. Daar liet men geen ruimte voor twijfel en zo kon tijd maar één weg afleggen: vooruit. Maar hier, in de bergen, had tijd een heel ander karakter. Een uur van nu, kon een eeuwigheid in de toekomst liggen. Gebeurtenissen uit het verleden die uren leken te duren, namen opeens nog maar enkele seconden in beslag.
Tijd speelt in de bergen een spel met mensen, beter gezegd ze danst in harmonie met hen. In een stad bestaat er maar één soort tijd, van begin tot einde en liefst zo snel mogelijk.