Mij rest slechts de stilte

Fiona
5 apr. 2015 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ben jij wel eens bang van de stilte? Nee, niet de schokkende stilte waarvan je ’s nachts soms wakker wordt en nee, ook niet de stilte die ontstaat tussen het moment dat je een punt zet achter je laatste zin en je het mes op je aders plaatst. Nee. Ik heb het over een stilte die zo drukkend is, dat het lijkt alsof Gods hand zelf je weer de aarde in probeert te duwen. Die stilte. Herken je dat?

 

Ik weet niet hoe het begon of waar. Alleen het wanneer, daar kan ik naar raden. Ergens tussen zeven uur ’s morgens en vijf uur ’s avonds. Ik herinner me nog hoe ik na mijn nachtdienst als in een droom naar huis reed. Een ziekenwagen scheurde door de ochtend en ik herinner me ook nog het huilende kind net voor ik de deur van mijn appartement achter me dichtsloeg. Daarna niets meer.

 

Zoals altijd ontwaakte ik net voor mijn wekker afliep. Terwijl ik mijn bewustzijn bij elkaar veegde, staarde ik naar het plafond en wachtte op de nieuwsreporter die me zou herinneren aan de trieste dagelijkse gang van zaken. De stem kwam niet. Er was alleen maar ruis. Op dat moment maakte ik me daar nog geen zorgen over. Die waren voor later. Ik ging er toen gewoon vanuit dat het oude ding het eindelijk had opgegeven. Ik klom uit bed, slofte naar de tv en drukte op de aanknop. Niets. Ook daar enkel ruis. Goed, dat was de eerste keer die ochtend dat ik mijn wenkbrauwen optrok, maar met nog vier nachtdiensten voor de boeg en vier achter de rug, kon ik mezelf er niet toe brengen om ongerust te worden. Er zou wel een uitleg voor zijn. Iets stompzinnigs. Iets. Eerst eten.

 

Ik ben niet iemand die netjes éénmaal per week winkelt en op voorhand menuutjes opstelt. Bij mij is het meer een last-minute beslissing. Die avond, of morgen zo je wilt, had ik zin in pannenkoeken. Er waren echter geen eieren meer en dus besloot ik om snel even langs de kruidenier te gaan om dan ook meteen een diepvriesmaaltijd te halen voor die nacht. Ik trok een oude trui en een versleten jeans aan en wandelde op mijn basketslofjes de buitenlucht in. Stilte.

 

Dat was de eerste keer dat het me vol in het gezicht raakte.

 

Ik woon aan één van de drukste straten in de stad, maar er was geen levende ziel te bekennen. Auto’s stonden netjes langs de kant van de weg geparkeerd, er reden geen trams, geen bussen en de voetpaden waren leeg. Alle winkels waren gesloten en hoewel het al begon te schemeren, was er in geen enkel huis licht te zien. De stilte drong door tot in mijn poriën en ik werd overweldigd door de vreemde, maar dringende behoefte om mijn eigen stem te horen.

 

“Hallo?!” riep ik.

 

In een film zie je op zo’n momenten wel eens een krant voorbij het scherm waaien, om toch maar de desolaatheid van het gebeuren te benadrukken. Of een stel duiven die plots opvliegen. Duiven. Een rilling liep over mijn rug toen ik besefte dat er ook geen vogels meer te zien waren. De straten waren compleet levenloos.

 

Ik kon de stilte niet langer verdragen en rende mijn appartement weer in. Met een zucht van opluchting liet ik de deur in het slot vallen. Even later schalde Rammstein door mijn stereo. Op andere dagen kalmeert hun muziek me. Dan lijkt het lawaai de stress uit mijn hoofd te wissen. Nu hielp het niet. Ik werd ongerust. Met trillende vingers toetste ik het telefoonnummer van mijn moeder in.

 

“Hallo, met mij,” klonk het, “ik ben er even niet, maar spreek na de biep gerust een berichtje in!”

 

Nee! Niet zij ook! Ik moest het zien. Met mijn eigen ogen. In een lade zocht ik naar de reservesleutels van haar huis, greep mijn autosleutels en liep opnieuw richting voordeur. Klaar om de stilte te trotseren.

 

Het vergde het uiterste van mezelf. De ring rond de stad was totaal verlaten. Ik reed volledig in mijn eentje over één van de drukste wegen van het land! Ik kon het niet geloven en gebruikte uit gewoonte het meest rechtse rijvak. Tegen dertig kilometer per uur ging ik vooruit. Ik was compleet van slag. Ergens onderweg bekroop me het besef dat de stilte niet alleen de stad, maar ook de randgemeenten had ingepalmd. Ik dacht aan het geruis op mijn tv en wilde er liever nog niet aan denken dat het misschien iets wereldwijd was. Stel je voor, ik alléén op de wereld.

 

Moeders huis was leeg. De hond van de buren was weg en de parkieten van de andere buurman eveneens. Wanhopig belde ik aan bij ieder huis in de straat. Nergens werd opengedaan. Nergens was antwoord. Alleen de stilte bleef nagalmen.

 

Ik keerde terug naar mijn appartementje. Gaan werken was zinloos. Eén telefoontje vertelde me dat daar evenmin nog iemand rondliep. Ik trok een blik soep open, at het op en kroop mijn bed weer in.

 

De dag erop beroofde ik voor het eerst in mijn leven een winkel. Met een losliggende kassei gooide ik de ruit van een supermarkt in. Minutenlang bleef ik naar het geloei van de alarmsirenes luisteren voor ik mezelf ertoe kon brengen om naar binnen te klimmen en mijn boodschappen in een kar te laden. Ik sloeg vlees en groenten in, veel sterke drank en alles wat ik lekker vond. Die avond genoot ik van een eersteklas maaltijd en werd stomdronken van de champagne. Ik besloot dat ik daarmee de tijd wel kon doden.

 

Het feestje duurde acht dagen. Toen viel het licht uit.

 

Eerst was ik nog zo naïef om te denken dat de lamp gewoon gesprongen was. Dat idee werd radicaal weggevaagd toen ik de andere lichtknoppen in huis ging uitproberen. Licht, elektriciteit, alles was weg. Toen wist ik het zeker. Dit is het einde. Ik ben immers een kind van de moderne tijd. Zonder microgolfoven ga ik dood. En de toestand verergerde nog. Het duurde niet lang meer of er kwam alleen nog maar een soort bruin papje uit de kraan en toen helemaal niets meer. Daar zat ik dan. Geen elektriciteit en geen water. Ik durfde het gasfornuis van de buurvrouw niet uit te proberen. Stel dat het ding ontplofte...

 

Ik had op dat moment gewoon de moed kunnen opgeven, maar ik ontdekte een harde kern in mij die zich hardnekkig vastbeet in het leven. Ik begon plannen te maken.

 

Het eerste wat ik deed was met mijn winkelkarretje weer naar de supermarkt rijden en het daar volladen. Deze keer liet ik de luxeproducten achterwege en concentreerde ik me volledig op conserven. Stel dat ik nog vijftig jaar zou leven... Dan moest ik mezelf bevoorraden met een kleine twintigduizend blikjes voedsel en evenzoveel flessen water. Op z’n minst. Ik besloot iedere dag langs te komen en al het niet bederfbare eten mee te nemen. Het idee dat blikvoedsel evenmin het eeuwige leven heeft, besloot ik bewust te negeren. Ik had al problemen genoeg.

 

Na een week begon een ander zaakje naar de top van mijn prioriteitenlijstje te klimmen. Ik stonk. Het dagelijkse kattenwasje volstond niet langer. Even overwoog ik om mijn verzamelde hoeveelheid mineraalwater eraan te laten geloven en een serieus bad te nemen, maar toen ik op het punt stond de eerste fles leeg te gieten, zag ik ervan af. Het was verspilling. Wie kon het uiteindelijk iets schelen dat ik stonk? Niemand dus.

 

Toch besefte ik dat ik ooit een bad zou moeten nemen en opnieuw ging ik over tot inbraak. Ik schafte me een voorhamer aan bij een doe-het-zelfver en ging met geweld de voordeuren van de andere appartementen in het gebouw te lijf. Ik verzamelde alle emmers die ik kon vinden en stalde ze uit op het dakterras. Vroeg of laat zou het toch gaan regenen en dan had ik mijn bad.

 

In één van die appartementen stuitte ik op een kampeervuurtje en het bijhorende gasflesje. Ondanks mijn diepgewortelde afschuw van alles wat met tenten en openbare toiletten te maken heeft, besefte ik maar al te goed dat dit goud waard was. Eindelijk weer warm eten! Ik besloot op zoek te gaan naar een kampeerwinkel en me daar van meer gasflessen te voorzien. Het lijstje inbraken werd langer.

 

Er ging een week voorbij, maar regenen deed het niet. De geurhinder nam steeds grotere proporties aan en ik begon me serieus ongemakkelijk te voelen. Tijdens één van mijn tochtjes naar de supermarkt probeerde ik te bedenken wat ik aan het probleem kon doen, zonder mijn drinkwater te moeten verspillen. Zou ik idyllisch gaan baden in de vijver van het park? Of misschien kon ik binnen geraken in een openbaar zwembad?

 

Een beweging trok mijn aandacht en ik keek op. Ik was ondertussen al zo gewoon om alleen te zijn, dat ik perplex stil bleef staan. Aan de overkant van de straat, stond een man. Hij droeg een donkergrijs kostuum en stond rustig notities te maken. De man keek op, knikte vriendelijk, draaide zich om en liep een zijstraat in. Weg.

 

Het duurde even voor ik genoeg bij zinnen was om het winkelkarretje los te laten en de straat over te rennen. Achter de man aan.

 

“Hey!” gilde ik hees.

 

Hij keek niet op of om en liep rustig verder. Pas op het einde van de straat haalde ik hem in.

 

“Wacht even! Wat doet u hier? Waar komt u vandaan?”

De man fronste lichtjes zijn wenkbrauwen. Niet verrast, maar eerder verveeld, alsof hij dringender zaken aan z’n hoofd had dan een naar oud zweet ruikende jongedame die hem buiten adem aan z’n mouw kwam trekken.

“Excuseer? Wat bedoelt u?”

“Je bent de eerste levende ziel die ik in weken zie! Wat is er gebeurd? Waar is iedereen?”

Hij keek me bevreemd aan.

“Gaat u nu beweren dat u niet op de hoogte bent?”

“Op de hoogte? Van wat?”

Geërgerd greep de man in zijn binnenzak, haalde er een zakcomputertje uit en begon druk te typen.

“U hebt niets te klagen,” zei de man na een tijdje, “we zijn zevenendertig keer bij u langs geweest en hebben negen briefjes in uw bus achtergelaten. U zou volledig geïnformeerd moeten zijn.”

“Geïnformeerd?” Mijn stem steeg in crescendo. “Over WAT?”

Hij kuchte gegeneerd.

“Over het einde natuurlijk. Het einde van de wereld.”

Ik staarde hem een tel aan.

“Wat?”

“De bestaande wereld wordt ontmanteld.”

“Ontmanteld?”

“Heb je ooit het verhaal van de schepping gelezen? Jeweetwel, in den beginne was er niets, en toen zij er licht en God zag dat het goed was?”

“Ja.”

“Wel, wij doen dus net het tegenovergestelde. Over twee maanden is het gedaan.”

 

Nog twee maanden. Dat was een hele dobber om te verwerken. Over twee maanden was mijn hele wereld naar de vaantjes. Maar, wacht eens even…

 

“En ik dan? Wat doe ik hier dan nog?”

De man klapte zijn zakcomputer dicht en grijnsde.

“We dachten dat het wel leuk zou zijn om deze keer wat publiek in de buurt te hebben. Bij de schepping indertijd was het zo’n dooie boel.”

“Publiek?” schreeuwde ik ontzet uit. “Moet ik hier staan applaudisseren omdat jullie de wereld aan het afbreken zijn?”

“Oh, nee, dat is nu ook weer niet nodig. We doen gewoon ons werk, maar ik moet zeggen dat het idee van een applaus me wel aantrekt. Per slot van rekening doe je zoiets niet elk millennium.”

 

Er brak iets in mij. Het was gewoon teveel.

“En nu? Wat moet ik nu?”

“Niets. Gewoon genieten van het vuurwerk.”

“Vuurwerk?”

“Ja, dat komt altijd op het laatste. Daarna gaat het licht uit.”

 

De man groette me vriendelijk gedag en liep de straat uit. Ik staarde hem verbouwereerd na. De stilte daalde weer verstikkend om me heen. Nog twee maanden… Ach, dan kon een bad in drinkwater er wel af.

 

 

De kamer baadde in een zachtgeel licht. In een hoekje liet een monitor regelmatig met een piepje weten dat het nog steeds alles registreerde. Het was stil in de kamer. Op het bed lag een vrouw weggezonken in helwit beddengoed. Ze bewoog niet en leek nauwelijks adem te halen. Dat was al een tijdje zo.

 

De moeder van de vrouw zat naast het bed. Ze hield de hand van haar dochter vast en kneep er af en toe in.

“Alles komt goed, meisje,” fluisterde ze dan.

Op de gang klonken er bekende voetstappen.

“En dokter, nog nieuws?”

“Nee, mevrouw, de resultaten zijn nog steeds dezelfde.”

“Hoe heeft het toch zo ver kunnen komen?”

De man haalde zijn schouders op.

“Vermoeidheid, stress… Wie zal het zeggen?”

“Zal ze ooit nog wakker worden, dokter?”

“Uw dochter leeft in haar eigen wereldje. We kunnen alleen maar afwachten.”

“Is er dan niets waarmee ik haar kan helpen?”

“Nee, mevrouw. Voorlopig heeft ze alleen maar rust nodig. En stilte. Heel veel stilte.”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Fiona
5 apr. 2015 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket