wij waren voorbij
het slechtste en het mooiste
binnen sudderde er iets op het vuur
en iemand riep iets, maar wij
bleven buiten terwijl de wind
aan mijn haren trok, de avond
aan tafel schoof
wij waren voorbij
het geluk
streek langs onze hielen
maar we herkende het niet
boomtakken krulden zich als vraagtekens
dit landschap werd filosofie
de ellendige levensloop van levenslang
werd doodgestaard in de verte
ik zag gemis in vogels en appelbomen
koortdansen op de stroken licht op
onze gevouwen handen
we gingen neerliggen en
hoorden hoe de krekels fluisterden
over de nacht die van hun was
we lieten de andere aan beurt (te breken)
het was die dag tussen eindes
dat jij mij zei of ik
besefte
dat mensen goed zijn
maar soms slechte dingen doen