Tempus Fugit

Fiona
5 apr. 2015 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket

2004

 

Christines hart kromp ineen bij het zien van haar dochtertje. Het kleine meisje leek wel in het grote ziekenhuisbed te verdwijnen. Ze leek wel te verdrinken in een zee van kraakwitte lakens en kussens. Ze was als het ware gevangen in een web van buisjes en slangetjes. Kleine Sara was mager, uitgeteerd en doodziek, maar toch lachte ze bij het zien van haar mama. Een geluid dat klonk als vrolijke kerstbelletjes. Het verdrong het enerverende gebliep van de monitoren eventjes naar de achtergrond.

“Hoe voel je je, lieverd?”

Voorzichtig zette Christine zich op de rand van het bed. Ze streek een lok vlasblond haar uit Sara’s witte gezichtje. De grote blauwe ogen van het meisje schitterden.

“Er waren clowns vandaag, mama! En ik heb een ballon gekregen! Kijk!”

Een knaloranje ballon plakte tegen het plafond. Sara trok aan het lange rode lint dat binnen handbereik boven het bed hing en liet de ballon over het plafond dansen. Ze vond het prachtig. Vanonder het dekbed haalde ze giechelend de rode neus die ze eveneens van de cliniclowns gekregen had. Ze zette hem op en stak haar tong uit naar haar mama.

“Als ik groot ben word ik ook een clown!”

Christine glimlachte en kuste haar dochter. Vanbinnen huilde ze. Haar Sara, haar kleine meisje... God, maar voor hoe lang nog?

 

1378

 

Voor zover Béathe het zich kon herinneren, was dit de guurste winter die ze ooit had meegemaakt. Buiten hoopte de sneeuw zich metershoog op en binnen hoorde ze de wind loeien in de schoorsteen. Voorzichtig nam ze de theepot van de haak in de haard en schonk zichzelf nog een kopje in. Knus nestelde ze zich in de enige zetel die ze nog rijk was. Ze roerde haar thee om en dacht even aan de spullen die ze allemaal had moeten verkopen. Het geld was nodig geweest voor de begrafenis. Het kleine beetje dat ze over had zou maar net genoeg zijn om de winter door te komen. Het zou niet lang meer duren of de rest van haar huisraad zou eveneens verkocht moeten worden. En dan? Moest ze gaan bedelen in de stad? Zich terugtrekken in het klooster? Ze nam een zuinige slok en wierp een blik op de rieten mand die op de tafel stond. Onaangeraakt. Hij was gevuld met brandewijn, appels, brood en honing en iemand had liefdevol een takje hulst aan het handvat gehangen. De glimmende rode bessen van het takje maakten Béathe rusteloos. Ze wist maar al te goed wie haar die mand gestuurd had en waarom, maar of ze op zijn aanbod wilde ingaan? Kon ze zichzelf zover krijgen dat erop in ging? Opnieuw trouwen? Ze stond op en liep schoorvoetend naar de mand toe. Diederik was geen slechte partij, hield ze zichzelf voor. Hij was de enige molenaar in de omtrek en was getroffen door dezelfde smart als zij. Hij had vorige winter zijn vrouw verloren, zij haar man. Voorzichtig draaide ze de stenen kruik die zachtjes klotste en las met moeite het etiket. Ze was er trots op dat ze de woorden kon lezen. Ze kende niet veel vrouwen die haar dat nadeden! Het was goeie brandewijn bedacht ze. Zondagse. Ze nam nog een slok van haar thee en boog zich voorover om de rest van de mand van naderbij te bekijken. Een luidruchtig gerammel en gebons op haar voordeur deed haar verschrikt opkijken. Te laat greep ze naar het kopje dat uit balans raakte en in scherven op de grond uiteenspatte. Ze vloekte en beende naar de voordeur. Diegene die dit op zijn geweten had kon maar beter een goeie reden hebben!

 

2004

 

“Dokter Willems?”

Christine klopte zachtjes op de openstaande deur van het kantoor. De arts die ze aanriep zat in gedachten verzonken te staren naar zijn computerscherm. Haar stem deed hem opschrikken.

“Mevrouw Vandamme! Kom binnen. Ik ben blij dat u er nog bent. We moeten praten. Ik heb de laatste testresultaten binnen van Sara.”

Aarzelend betrad Christine het kantoor. Ze kwam hier niet graag. De schelle lichten, de opgestapelde dossiers en de röntgenfoto’s die tegen de lichtbak hingen gaven haar altijd een ongemakkelijk gevoel. Ze zette zich in een van de stoelen en verwachtte het ergste.

“Mevrouw, ik ga er geen doekjes om winden. U kent de situatie van Sara. U wist dat de nieuwe behandeling een gok was.”

Christine knikte. Dat wist ze maar al te goed, maar er was geen andere keuze geweest.

“Wel, ik heb slecht nieuws. Sara reageert niet goed op de medicijnen. Het is volgens mij beter om de behandeling te stoppen en het haar zo comfortabel mogelijk te maken in de tijd die haar nog rest.”

Christine onderdrukte een snik. Ze wist dat dit kon gebeuren. Ze had het iedere dag verwacht, maar toch sloeg dit nieuws voor haar in als de bliksem.

“Is er dan niks méér dat jullie kunnen doen?” wist ze uit te brengen.

“Het spijt me. Het enige dat Sara nog kan helpen is een transplantatie. Ze staat bovenaan op de wachtlijst en we doen alles om haar meer tijd te geven, maar ik vrees dat een donor voor haar te laat zal komen.”

 

1378

 

Béathe staarde naar de man die zich ontdeed van zijn met sneeuw bedekte mantel. Ze had nog nooit iemand gezien die zo lang en zo mager was. Ze nam de jas aan en hing hem over een stoel die bij de haard stond. Zo kon de jas drogen. Ze fronste haar wenkbrauwen terwijl ze de theepot terug boven het vuur hing. Wat bezielde haar om een vreemdeling zomaar binnen te laten? Ze draaide zich om en bekeek de man langdurig. Hij droeg degelijke, warme kleren en de buidel aan zijn riem leek goed gevuld te zijn. Geen armoedzaaier dus. Maar wat deed een gegoede man in dit weer aan haar voordeur? Haar blik gleed naar zijn gezicht. De man glimlachte breed. Als rijpe appels in de zomer, flitste er door Béathe heen.

“Mijn naam is Hugo.” stelde hij zich voor en hij boog voor haar. “Ik ben een klokkenmaker en onderweg naar Lyon. Men heeft mijn hulp daar nodig bij de bouw van de Kathedraal van Saint Jean. Althans... bij het maken van de klokken.”

Béathe sperde haar ogen open. Deze man was te voet onderweg naar Lyon? Wanneer dacht hij daar aan te komen? Hugo lachte en Béathe besefte dat ze haar laatste vraag hardop had uitgesproken.

“Ik had een paard, maar dat ben ik kwijtgespeeld in de storm.” verklaarde hij. Béathe knikte. Dat was voorlopig voldoende voor haar. Ze schonk hem een kop thee in en hield zich vervolgens bezig met het opruimen van de scherven van het gebroken kopje. Ze voelde zich verward. Er was iets in zijn glimlach en in zijn donkere ogen dat haar weke knieën gaf.

 

2004

 

Christine woelde in haar slaap. Dromen belaagden haar als stoffige sluiers uit het verleden.

 

...“Nee!” Koortsig kraste de oude vrouw. Ze wankelde naar haar bed en wuifde het meisje dat in de deuropening stond weg. “De pest heeft me in z’n macht. Ik zou alleen maar meer mensen besmetten. Neem het mee en geef het door. Vlucht en leef!”...

 

...“Hier, bewaar jij hem. Als ze hier binnenvallen...” verontrust keek de vrouw naar de deur. “Ze mogen het niet vinden. Ik zal misschien branden, maar jij bent nog maar een kind. Ze zullen je sparen. Denk aan mij, dochter. Ik ben géén heks!”...

 

...“Hij zal komen. Dat weet ik zeker. Ik heb de tijd! Ik zal wachten tot zijn schip hier terug aanmeert. Ik hou van hem!”...

 

...“Je zal niet sterven! Ik zweer bij God dat je niet zal sterven!” de vrouw trok het verband wat strakker aan. “Je ging die Fransozen een lesje leren... Bekijk jezelf nu eens! Hier. Hou vast en laat niet los!”...

 

...“Moeder!”...

 

Christine schrok wakker. De kreet uit haar dromen leek nog na te galmen in de kamer. Plots wist ze wat ze moest doen. Ze gleed vanonder de dekens vandaan en plaatste haar blote voeten op de koude vloer. Rillend sloeg ze haar kamerjas om en liep naar het zilveren kistje dat op de schoorsteenmantel stond. Ze opende het en nam er een halskettinkje uit met daaraan een kleine glimmende hanger. Nog slechts één zandkorrel was er over...

 

1379

 

Hugo bleef die nacht slapen. En de volgende nacht. En de daaropvolgende... Hij bleef tot de lente aanbrak en zelfs toen aarzelde hij nog om te vertrekken. Hij hield van Béathe. Een vreemd gevoel dat hij niet hoorde te kennen, maar toch was het daar. Liefde. Als een knoop in zijn hart. Zijn taak echter liet niet op zich wachten. Hij hoorde verder te gaan. Tijd hoorde verder te lopen.

“Ik kom terug.” beloofde hij Béathe.

“Wanneer?” vroeg ze.

Hij aarzelde met zijn antwoord. Hoe kon hij haar zeggen wanneer? Maanden en jaren waren voor hem vervlochten tot een onherkenbaar geheel. Wat was voor hem een decennium? Wat was voor hem een eeuw? Als het zand hem in zijn greep had, vervloog de tijd.

“Hier.” zei hij en gaf haar een gouden zandlopertje. Béathe bekeek het dingetje dat amper groter was dan het bovenste kootje van haar pink. Het was gevuld met het fijnste witte zand. Het glinsterde. Op de onderkant was met minieme letters een inscriptie gegraveerd. Tempus fugit. De tijd vliegt.

“Het zand stroomt niet.” merkte ze op.

“Jawel. Het stroomt alleen heel traag. Zo traag dat de eerste korrel pas zal vallen bij de eerstvolgende lente. En voor de laatste valt zal ik komen.”

Béathe huilde.

 

2005

 

“Mama, gaan we straks een ijsje halen?”

Christine lachte klaterend. De laatste sneeuw was nog maar amper geweken en de bleke zonnestralen slaagden er nog net niet in om de lucht te verwarmen.

“Straks. Eerst spelen. Kijk! Volgens mij is de schommel vrij.”

Met dansende huppelpasjes rende Sara de speeltuin in. Niet veel later probeerde ze al schommelend met haar voeten de ijsblauwe lucht aan te raken. Christine zette zich neer op een bankje en keek naar haar kleine, vrolijke meisje. Een ogenblik later kwam er een man naast haar zitten. Ondanks zijn dikke winterjas viel het Christine op dat hij erg mager was.

“Uw dochter is een heel levendig meisje, mevrouw.”

“Ja. Ze is een schat.” beaamde Christine.

“Ik ben blij dat ze mijn tijd zo goed kon gebruiken.”

Geschrokken draaide Christine zich om naar de man.

“Wat?”

“Ik kom mijn zandloper halen. De tijd die ik ooit wegschonk, is op.”

Met een langzaam gebaar haalde Christine de zandloper uit de zak van haar jas. Nog diezelfde ochtend had ze het kleinood losgehaakt van de hals van haar dochter. Sara had het nu niet meer nodig. Christine hield het juweel op tegen het zonlicht. Het was leeg. Op een glinsterend korreltje zand na dat plots door het trechtertje gleed en toen in het niets verdween.

“Het is weg!”

“Aan alles komt een einde.” zei Hugo. “Soms veel sneller dan je denkt. Tijd is kostbaar, dus geniet van wat je hebt.” Hij nam de zandloper en liet hem blikkeren in het licht. “Tempus fugit.” fluisterde hij in zichzelf.

Christine keek hem na terwijl hij met lange passen het park uitwandelde. Had ze de man zien huilen? Plots trok er iemand aan haar mouw en haar gedachten over Hugo moesten plaats ruimen voor dringender zaken.

“Mama? Wil je me komen duwen?”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Fiona
5 apr. 2015 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket